Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren

Geraadpleegd op 02-11-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2023

Besluit van 8 april 1994, houdende regels met betrekking tot een nieuwe Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar en de maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 8 december 1993, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 415284/93/6 en nr. EA 93/U 3630, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, nr. CWW 85/008;

Gelet op artikel 9 van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 28 maart 1994, nr. W.O. 3.93.0838);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 7 april 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 433019/94/6, nr. EA 94/U1149, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder ambtenaar:

  • 2 In hoofdstuk 6 van dit besluit wordt onder ambtenaar mede verstaan de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012, dan wel een andere persoon, voor zover die ambtenaar van politie of die persoon tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is en door de korpschef is belast met de verzorging van ingeslotenen.

  • 3 In dit besluit wordt verstaan onder meerdere:

    • a. de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;

    • b. indien op grond van het bepaalde onder a, geen meerdere kan worden aangewezen de ambtenaar van politie die een hogere rang heeft of, bij gelijkheid in rang, degene met de meeste dienstjaren, dan wel bij optreden door militairen van de Koninklijke marechaussee of van enig ander krijgsmachtonderdeel degene die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht de meerdere is.

  • 4 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. bevoegd gezag: het gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012;

    • b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;

    • c. aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van een geweldmiddel. In verband met de melding op grond van artikel 17 valt het ter hand nemen van het vuurwapen eveneens onder het aanwenden van geweld tenzij het vuurwapen standaard in de hand of over de schouder wordt gedragen;

    • d. geweldmiddel:

    • e. hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting:

      • 1º. de krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012, aan de ambtenaar van politie, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, ter beschikking gestelde uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen, en

      • 2º. de door Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister, aan de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, ter beschikking gestelde uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen;

    • f. vrijheidsbeperkende middelen, waaronder hulpmiddelen jegens ingeslotenen:

      • 1°. de krachtens artikel 22 van de Politiewet 2012 toegelaten vrijheidsbeperkende middelen, en

      • 2°. de door Onze Minister van Defensie ter beschikking gestelde vrijheidsbeperkende middelen;

    • g. automatisch vuur: het lossen van meerdere schoten als gevolg van het eenmalig overhalen van de trekker van een vuurwapen;

    • h. de arts: de dienstdoend adviserend arts;

    • i. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • j. het gebruik van een vuurwapen: het richten, het gericht houden of het schieten met een vuurwapen;

    • k. niet-penetrerend projectiel: projectiel dat is ontworpen om personen te treffen en daarbij niet het lichaam binnen te dringen;

    • l. AOT-hond: hond bedoeld om te worden ingezet bij het optreden van een aanhoudings- en ondersteuningsteam of een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012;

    • m. ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst: ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten die is aangewezen voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3 van die wet;

    • n. geweldsregistratie: de registratie van het aangewende geweld, bedoeld in artikel 17, derde lid;

    • o. surveillancehond: hond bedoeld om te worden ingezet bij de surveillancedienst, het optreden van de mobiele eenheid of het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten;

    • p. cel: een afsluitbare ruimte geschikt voor het dag- en nachtverblijf van een persoon;

    • q. verplaatsing: het overbrengen van een persoon binnen eenzelfde locatie, zonder dat daarbij een vervoermiddel wordt gebruikt;

    • r. dienstpistool: het rechtens aan de ambtenaar toegekende pistool.

  • 5 In dit besluit wordt onder ingeslotene verstaan degene die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Onder ingeslotene wordt mede verstaan degene die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op het politie- of brigadebureau is ondergebracht.

  • 6 In dit besluit wordt onder wapenstok zowel de korte als de lange wapenstok verstaan.

Artikel 2

De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

  • a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en

  • b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.

Artikel 3

De ambtenaar die bijstand verleent ingevolge de bepalingen van hoofdstuk 5 van de Politiewet 2012 staat onder bevel van het bevoegd gezag ter plaatse of een door deze aangewezen ambtenaar.

Hoofdstuk 2. Geweld

§ 1. Algemeen

Artikel 4

Het gebruik van een geweldmiddel of vrijheidsbeperkend middel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

  • a. aan wie dat middel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het middel hem is toegekend, en

  • b. die in het gebruik van dat middel is geoefend.

Artikel 5

  • 1 Indien de ambtenaar onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, zal hij geen geweld aanwenden dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk geweldmiddel gebruik wordt gemaakt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald.

Artikel 6

  • 2 De door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar zet de Koninklijke marechaussee of andere onderdelen van de krijgsmacht, bedoeld in de artikelen 57, 58 en 62 van de Politiewet 2012 slechts in na toestemming van het bevoegd gezag.

§ 2. Vuurwapens

Artikel 7

  • 1 Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde het gebruik, bedoeld in de artikelen 8 en 9, is slechts geoorloofd:

    • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze:

      • 1°. een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken, of

      • 2°. aanstonds ander levensbedreigend geweld tegen personen zal gebruiken;

    • b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en:

      • 1°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit,

      • 2°. betrekking heeft op het zich wederrechtelijk bevinden in een woning of op het daarbij behorende besloten erf met gebruik van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, of

      • 3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.

    • c. tot het beteugelen van oproerige bewegingen of andere ernstige wanordelijkheden, indien er sprake is van een opdracht van het bevoegd gezag en een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;

    • d. tot het beteugelen van militaire oproerige bewegingen, andere ernstige militaire wanordelijkheden of muiterij indien de militair van de Koninklijke marechaussee in opdracht van Onze Minister van Defensie dan wel de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken in gesloten verband onder leiding van een meerdere optreedt;

    • e. om een ernstig gewond dier te doden;

    • f. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.

Artikel 8

Het gebruik van automatisch vuur mag alleen plaatsvinden door een ambtenaar die behoort tot een aanhoudings-en ondersteuningsteam of tot een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012 dan wel belast is met de bewaking en beveiliging van personen en objecten en is slechts geoorloofd om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

Artikel 9

Het gebruik van een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, mag alleen plaatsvinden onder bevel van de commandant van een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012 en is slechts geoorloofd om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

Artikel 10

  • 1 De ambtenaar mag slechts een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange-afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, ter hand nemen:

    • a. in gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen is toegestaan, of

    • b. in verband met zijn veiligheid of die van anderen, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat, waarin hij bevoegd is een vuurwapen te gebruiken.

  • 2 Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zich niet of niet meer voordoet, bergt de ambtenaar terstond het vuurwapen op.

Artikel 10a

  • 1 De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

  • 2 Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden gegeven, dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

§ 2a. Niet-penetrerende projectielen

Artikel 11

De artikelen 7 tot en met 10a zijn niet van toepassing op het gebruik en het ter hand nemen van een wapen dat is geladen met niet-penetrerende projectielen.

Artikel 11a

  • 1 Het gebruik van een wapen dat is geladen met niet-penetrerende projectielen is slechts geoorloofd:

    • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken of aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;

    • b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

    • c. om een persoon die de openbare orde in ernstige mate verstoort en niet direct kan worden aangehouden, tijdelijk weerloos te maken of te markeren, ten einde hem later aan te houden;

    • d. ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten, die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of zaken;

    • e. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren;

    • f. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

  • 2 Het gebruik, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, is slechts geoorloofd in opdracht van de meerdere na vooraf verkregen toestemming van het bevoegd gezag.

  • 3 Niet-penetrerende projectielen die bestemd zijn voor het gebruik, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden niet gebruikt voor situaties, bedoeld in het eerste lid, onder d.

Artikel 11b

De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht een wapen dat is geladen met niet-penetrerende projectielen zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

§ 2b. Pepperspray

Artikel 12a

Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd:

  • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken of aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;

  • b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

  • c. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren;

  • d. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

Artikel 12b

De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

§ 2c. Stroomstootwapen

Artikel 12c

  • 1 Het gebruik van een stroomstootwapen in de schietmodus is slechts geoorloofd:

    • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken of aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;

    • b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

    • c. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren;

    • d. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

  • 2 Het gebruik van een stroomstootwapen in de schokmodus is slechts geoorloofd:

    • a. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren;

    • b. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

Artikel 12d

De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij een stroomstootwapen tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat een stroomstootwapen gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

§ 2d. Wapenstok

Artikel 12e

Het gebruik van de wapenstok is slechts geoorloofd:

  • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken of aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;

  • b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

  • c. om een persoon op afstand te houden die een ambtenaar in diens taakuitoefening belemmert of die geen gehoor geeft aan een bevoegd gegeven bevel of vordering;

  • d. ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een onmiddellijke bedreiging vormen voor de openbare orde;

  • e. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

Artikel 12f

De ambtenaar of de meerdere onder wiens bevel de ambtenaar optreedt, waarschuwt onmiddellijk voordat hij een wapenstok tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat een wapenstok gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

§ 3. Overige geweldmiddelen

Artikel 13

  • 1 Het gebruik van traangas is slechts geoorloofd:

    • a. in gesloten ruimten ter aanhouding van een persoon indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat die persoon een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken dan wel ander levensbedreigend geweld tegen personen zal gebruiken;

    • b. anders dan in gesloten ruimten ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.

  • 2 Het gebruik van traangas is slechts geoorloofd in opdracht van de meerdere na vooraf verkregen toestemming van het bevoegd gezag.

  • 3 De meerdere die bevel geeft tot het verspreiden van traangas geeft bij dit bevel aan hoeveel traangasgranaten worden gebruikt.

Artikel 14

Het gebruik van een waterwerper is slechts geoorloofd bij optreden van een mobiele eenheid als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie in opdracht van de meerdere en na verkregen toestemming van het bevoegd gezag.

Artikel 15

  • 1 Het inzetten van een surveillancehond als geweldmiddel is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:

    • a. de surveillancedienst, en

    • b. het optreden van een mobiele eenheid als bedoeld in artikel 26 van het Besluit beheer politie na toestemming van het bevoegd gezag;

    • c. het bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten.

Artikel 15a

  • 1 Het inzetten van een surveillancehond of AOT-hond als geweldmiddel is slechts geoorloofd:

    • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken dan wel aanstonds ander geweld tegen personen zal gebruiken;

    • b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;

    • c. om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden.

  • 2 De inzet van de surveillancehond of AOT-hond als geweldmiddel is voorts geoorloofd ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken. Deze inzet geschiedt aangelijnd.

Artikel 15b

De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij een surveillancehond of een AOT-hond tegen een persoon zal inzetten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat een surveillancehond onderscheidenlijk een AOT-hond ingezet zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

Artikel 16

Het gebruik van een elektrische wapenstok is slechts geoorloofd ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren.

§ 4. Melding aanwenden van geweld

Artikel 17

  • 1 De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt schriftelijk de aard, waaronder het gebruikte geweldmiddel, en de gevolgen daarvan en mondeling de feiten en omstandigheden, waaronder de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, zo spoedig mogelijk aan de hulpofficier van justitie die krachtens aanwijzing is belast met de registratie van aangewend geweld.

  • 2 Indien de ambtenaar die geweld heeft aangewend, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere heeft opgetreden en geweld heeft aangewend na diens uitdrukkelijke last, geschiedt de melding, bedoeld in het eerste lid, door deze meerdere. De ambtenaar verstrekt de hulpofficier van justitie, bedoeld in het eerste lid, desgevraagd de nodige inlichtingen.

  • 3 De melding wordt door de hulpofficier van justitie, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk geregistreerd op een daartoe door Onze Minister vastgestelde wijze, indien:

    • a. het aanwenden van geweld de dood dan wel lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis heeft veroorzaakt;

    • b. gebruik is gemaakt van een vuurwapen, of

    • c. het aanwenden van geweld naar het oordeel van de hulpofficier van justitie daartoe aanleiding geeft.

  • 4 Van de geweldsregistratie wordt terstond kennis gegeven aan:

    • a. Onze Minister, indien het geweld is aangewend door de korpschef of een krachtens artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 aangewezen lid van de leiding van de politie;

    • b. de korpschef, indien het geweld is aangewend door een andere ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of c, van de Politiewet 2012, die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    • c. de commandant van de Koninklijke marechaussee, indien het geweld is aangewend door een militair bij de uitvoering van diens in de Politiewet 2012 omschreven taak;

    • d. de directeur van de rijksrecherche, indien het geweld is aangewend door een ambtenaar van de rijksrecherche die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 5 De hulpofficier van justitie geeft de ambtenaar die geweld heeft aangewend, alsmede, indien van toepassing, de meerdere die de last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven zo spoedig mogelijk kennis van de geweldsregistratie.

Artikel 18

  • 1 Van de geweldsregistratie wordt in de gevallen, bedoeld in het tweede lid:

    • a. door Onze Minister kennis gegeven aan het College van procureurs-generaal indien het geweld is aangewend door de korpschef of een krachtens artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 aangewezen lid van de leiding van de politie;

    • b. door de korpschef kennis gegeven aan de officier van justitie in het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend, indien het geweld is aangewend door een andere ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    • c. door de commandant van de Koninklijke marechaussee kennis gegeven aan de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken indien het geweld is aangewend door een militair bij de uitvoering van zijn in de Politiewet 2012 omschreven taak;

    • d. door de directeur van de rijksrecherche kennis gegeven aan de hoofdofficier van justitie in het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend, indien het geweld is aangewend door een ambtenaar van de rijksrecherche die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 2 De kennisgeving geschiedt:

    • a. terstond, indien:

      • 1°. het aanwenden van geweld de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt of er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat het aanwenden van geweld zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt;

      • 2°. gebruik is gemaakt van een vuurwapen met enig lichamelijk letsel tot gevolg;

    • b. zo spoedig mogelijk, indien het aanwenden van geweld naar het oordeel van Onze Minister, de korpschef, de commandant van de Koninklijke marechaussee onderscheidenlijk de directeur van de rijksrecherche daartoe aanleiding geeft.

  • 3 De functionaris die op grond van artikel 17, vierde lid, van de geweldsregistratie heeft kennisgenomen, licht de ambtenaar, alsmede, indien van toepassing, de meerdere die de last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven, in over de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18a

  • 1 De geweldsregistratie wordt zo spoedig mogelijk behandeld door de functionaris die op grond van artikel 17, vierde lid, van de geweldsregistratie heeft kennisgenomen.

  • 3 De functionaris licht de ambtenaar, alsmede, indien van toepassing, de meerdere die de last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven, in over de voortgang van de behandeling van de geweldsregistratie.

  • 4 De functionaris geeft de ambtenaar die geweld heeft aangewend, alsmede, indien van toepassing, de meerdere die de last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven, schriftelijk en gemotiveerd kennis van zijn oordeel over de geweldsaanwending.

Artikel 19

De functionaris, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, draagt zorg voor:

Hoofdstuk 3. Veiligheids- en vervoersfouillering

Artikel 20

  • 1 Het onderzoek aan de kleding, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012, en het onderzoek aan de kleding van een te vervoeren persoon, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding en wordt zo veel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

  • 2 Als de ambtenaar bij het onderzoek, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012, of bij het onderzoek, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, ten behoeve van het vervoer van een persoon, voorwerpen aantreft die een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen, neemt hij die voorwerpen in bewaring.

Artikel 21

De ambtenaar die een onderzoek aan kleding of voorwerpen heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012 meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de redenen die tot dit onderzoek hebben geleid.

Hoofdstuk 4. Vrijheidsbeperkende middelen en hulpmiddelen

§ 1. Handboeien en mondafscherming ten behoeve van het vervoer of een verplaatsing

Artikel 22

Ten behoeve van het vervoer of een verplaatsing kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, handboeien aanleggen indien op grond van de feiten of omstandigheden redelijkerwijs gevaar valt te vrezen voor:

  • a. ontvluchting, of

  • b. de veiligheid van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

Artikel 22a

  • 1 De ambtenaar kan bij een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer of een verplaatsing mondafscherming aanbrengen.

  • 2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts getroffen indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op de veiligheid van de ambtenaar of van derden.

Artikel 22b

De artikelen 22, aanhef en onder b, en 22a zijn van overeenkomstige toepassing op een persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op het politie- of brigadebureau wordt of is ondergebracht.

Artikel 23

De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van een vrijheidsbeperkend middel als bedoeld in artikel 22, artikel 22a of artikel 22b, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van het middel hebben geleid.

§ 2. Hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen

Artikel 23a

  • 1 De ambtenaar, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, kan een vreemdeling bij diens uitzetting per luchtvaartuig met hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in zijn bewegingsvrijheid beperken, ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting.

  • 2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen indien:

    • a. de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de vreemdeling, van de ambtenaar of van derden, dan wel met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde, en

    • b. de toepassing van het hulpmiddel redelijkerwijs geen gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de vreemdeling.

  • 3 Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, zal hij geen gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk hulpmiddel gebruik wordt gemaakt.

  • 4 Het gebruik van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar die in het gebruik van dat hulpmiddel is geoefend.

Artikel 23b

  • 1 De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting als bedoeld in artikel 23a, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.

  • 2 De hulpofficier van justitie draagt zorg voor registratie van de melding, bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Het gebruik van handboeien en blinddoeken ten behoeve van het ordelijk verloop van een aanhouding

Artikel 23c

  • 1 Ten behoeve van een aanhouding en het vervoer kan de ambtenaar die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam of tot een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012 een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd en aan wie op grond van artikel 22 handboeien zijn aangelegd, blinddoeken indien op grond van de feiten of omstandigheden redelijkerwijs gevaar valt te vrezen voor:

    • a. ontvluchting, of

    • b. de veiligheid van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

  • 2 Indien op grond van de feiten of omstandigheden van het geval redelijkerwijs gevaar voor ontvluchting van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd of gevaar voor de veiligheid van de persoon, van de ambtenaar of van derden, valt te vrezen, kan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, een andere dan de aan te houden persoon handboeien aanleggen.

Hoofdstuk 5. Hulpverlening

Artikel 24

  • 1 De ambtenaar draagt er zorg voor personen met lichte verwondingen, ziekteverschijnselen en personen ten aanzien van wie twijfel op dit punt bestaat, de weg te wijzen naar een huisarts of naar een E.H.B.O.-afdeling van een ziekenhuis. Indien dat noodzakelijk is, verleent de ambtenaar bemiddeling bij het verkrijgen van passend vervoer.

  • 2 De ambtenaar draagt er zorg voor dat personen met ernstige verwondingen en bewustelozen, waar onder mede worden verstaan personen die niet wekbaar of niet aanspreekbaar zijn, per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De gegevens omtrent aard en omstandigheden van de gebeurtenis die tot de ziektetoestand heeft geleid, alsmede de op de persoon aangetroffen medische gegevens en geneesmiddelen, worden door hem ter beschikking van de medische hulpverleners gesteld.

Artikel 25

  • 1 De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning.

  • 2 De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt.

  • 3 Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts.

Hoofdstuk 6. Maatregelen jegens ingeslotenen

§ 1. Algemeen

Artikel 26

  • 1 De korpschef treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:

    • a. slaapgelegenheid,

    • b. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen,

    • c. sanitair,

    • d. de noodzakelijke medische zorg en

    • e. informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex.

  • 2 Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpschef er zorg voor dat de ingeslotene tweemaal daags wordt gelucht.

  • 3 In verband met het eerste lid, onder d, treft de korpschef een regeling met artsen ten einde van hulp verzekerd te zijn voor de medische zorg van ingeslotenen.

  • 4 Met inachtneming van het bij of krachtens de wet bepaalde treft de korpschef een regeling met betrekking tot het roken, de ontspanning, het telefoneren en het ontvangen van bezoek van de ingeslotene.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inrichting van een politiecellencomplex.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden de gegevens over ingeslotenen aangewezen die door de ambtenaar worden geregistreerd.

  • 7 In geval van overlijden of poging tot zelfdoding van een ingeslotene draagt de korpschef er zorg voor dat het openbaar ministerie hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld.

  • 8 De ambtenaar handelt jegens de ingeslotene overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

Artikel 27

  • 1 Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.

  • 2 Indien de omstandigheden de uitvoering van het eerste lid niet toelaten bij een ingeslotene die geen ingezetene is, wordt de ambassade of het consulaat van het land waarin de ingeslotene ingezetene is, op de hoogte gesteld van de insluiting.

§ 2. In bewaring nemen van kleding en voorwerpen

Artikel 28

  • 1 De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding en van de voorwerpen die de ingeslotene bij zich draagt of met zich mee voert op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.

  • 2 Bij het aantreffen van voorwerpen die een gevaar kunnen vormen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.

  • 3 Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

  • 4 De ambtenaar die het onderzoek heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de hulpofficier van justitie.

Artikel 29

  • 1 De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien:

    • a. met toepassing van artikel 7, vijfde of zesde lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat betrokkene aan of in zijn lichaam wordt onderzocht,

    • b. de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven, of

    • c. de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de arts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of van anderen kan vormen.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid, onder b of c, neemt de ambtenaar de kleding in bewaring en draagt hij zorg voor vervangende kleding.

Artikel 29a

  • 1 Voordat de officier van justitie met toepassing van artikel 7, zesde lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat de ingeslotene in het lichaam wordt onderzocht, wordt de ingeslotene gehoord, zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 2 Zo nodig geschiedt het horen met bijstand van een tolk. Van het horen wordt aantekening gehouden.

  • 3 Toepassing van het eerste lid kan achterwege blijven indien:

    • a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b. de gemoedstoestand van de ingeslotene daaraan in de weg staat.

  • 4 De ingeslotene ontvangt van de beslissing tot toepassing van artikel 7, zesde lid, van de Politiewet 2012 onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

  • 5 De mededeling vermeldt bij welke functionaris een klacht kan worden ingediend.

Artikel 30

  • 1 De ambtenaar tekent nauwkeurig alle voorwerpen en kledingstukken die hij in bewaring heeft genomen, op. Bij voorwerpen van een geringe omvang en waarde kan worden volstaan met een globale aanduiding.

  • 2 Een afschrift van de aantekening, bedoeld in het eerste lid, wordt door de ingeslotene en de ambtenaar ondertekend en aan de ingeslotene overhandigd.

§ 3. Permanente camera-observatie

Artikel 31

  • 1 De ambtenaar kan de ingeslotene in diens cel of ophoudkamer alleen na toestemming van de hulpofficier van justitie aan permanente camera-observatie onderwerpen.

  • 2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, is slechts geoorloofd in die gevallen waarin sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is.

  • 3 De ambtenaar doet aan de betrokkene mededeling van de permanente camera-observatie en maakt aantekening van de permanente camera-observatie.

§ 4. Medische bijstand

Artikel 32

  • 1 In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

  • 2 In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.

  • 3 In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee.

Artikel 33

De ambtenaar mag aan de arts bij het onderzoek en de behandeling geen beperkingen opleggen. Hij volgt de aanwijzingen op die de arts over de zorg voor de gezondheid van de ingeslotene geeft en registreert de door de arts gegeven aanwijzingen.

Artikel 34

  • 1 De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:

    • a. in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen;

    • b. in het geval medische hulp is verstrekt, de ingeslotene zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;

    • c. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd.

  • 3 De ambtenaar registreert de observaties, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 35

Bij overplaatsing van de ingeslotene geeft de ambtenaar de geneesmiddelen, de registraties, bedoeld in de artikelen 26, tweede lid, 33 en 34, derde lid, voor zover die van belang kunnen zijn, en de rapportage van de arts, die bestemd is voor een arts die de behandeling zal overnemen, mee.

§ 5. Hulpmiddelen jegens ingeslotenen

Artikel 35a

  • 1 De ambtenaar kan de ingeslotene, na toestemming van de hulpofficier van justitie, voor een periode van ten hoogste vierentwintig uren in diens cel of ten behoeve van het vervoer of verplaatsing met hulpmiddelen jegens ingeslotenen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit bewapening en uitrusting politie, in diens bewegingsvrijheid beperken.

  • 2 Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, geboden is, kan een ambtenaar, vooruitlopend op toestemming van de hulpofficier van justitie, hiertoe beslissen en deze voor een periode van ten hoogste drie uren tenuitvoerleggen. De ambtenaar stelt de hulpofficier van justitie hiervan onverwijld in kennis, waarna deze onverwijld beslist over de voortzetting van de maatregel.

  • 3 De ambtenaar stelt de arts onverwijld op de hoogte van de toepassing van de maatregel, bedoeld in het eerste of tweede lid. De artikelen 33 en 34 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De ingeslotene waarop een maatregel, als bedoeld in het eerste of tweede lid, in diens cel wordt toegepast, wordt afgezonderd en aan permanente camera-observatie onderworpen. Tijdens het vervoer of verplaatsing wordt de ingeslotene afgezonderd en aan permanente camera-observatie onderworpen of permanent geobserveerd door de ambtenaar. Artikel 31, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de orde en veiligheid in de cel of het cellencomplex, of met het oog op de veiligheid van de ingeslotene, van de ambtenaar of van derden.

  • 6 De ambtenaar kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, na toestemming van de hulpofficier van justitie telkens met ten hoogste vierentwintig uren verlengen. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de arts.

§ 6. Invrijheidstelling

Artikel 36

De ambtenaar zorgt ervoor dat bij de invrijheidstelling van een persoon die zichzelf niet kan verplaatsen, vervoer en begeleiding voor die persoon beschikbaar is.

Hoofdstuk 6a. Ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst

Artikel 36a

Artikel 36b

De ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst maakt bij de uitoefening van zijn dienst uitsluitend gebruik van het door Onze Minister voorgeschreven geweldmiddel of handboeien.

Hoofdstuk 7. Buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 37

Artikel 38

De buitengewoon opsporingsambtenaar die bevoegd is tot het gebruik van een wapen of handboeien, maakt bij de uitoefening van zijn dienst uitsluitend gebruik van het door Onze Minister voorgeschreven geweldmiddel of handboeien.

Artikel 39

De buitengewoon opsporingsambtenaar is niet eerder bevoegd tot de uitoefening van de in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012 bedoelde bevoegdheden dan nadat die bevoegdheid is aangetekend op de akte van beëdiging en is gebleken van zijn bekwaamheid in de uitoefening daarvan.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 april 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de eenentwintigste april 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin