Besluit algemene rechtspositie politie

Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2026.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 07-10-2024.
Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Besluit van 16 maart 1994, houdende vaststelling van de algemene rechtspositie van de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 november 1993, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nummer EA93/U3170;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 7 februari 1994, nummer WO4.93.0765);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 maart 1994, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nummer EA94/418;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepaling

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • c. ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • d. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012, met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel en de ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel, waarbij voor de toepassing van dit besluit de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gelijk wordt gesteld aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012;

    • e. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Politiewet 2012, waarbij voor de toepassing van dit besluit de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger en de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche, worden gelijkgesteld met ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Politiewet 2012;

    • f. ambtenaar van de rijksrecherche: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Politiewet 2012;

    • g. vakantiewerker: degene die ten tijde van onderbreking van zijn opleiding wegens vakantie, voor een periode van ten hoogste acht weken is aangesteld voor het verrichten van ondersteunende werkzaamheden;

    • h. AOW-gerechtigde leeftijd: de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;

    • i. ambtenaar: de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de vrijwillige ambtenaar, de ambtenaar van de rijksrecherche en de vakantiewerker;

    • j. volledige betrekking: een betrekking die een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week omvat;

    • k. deelbetrekking: een betrekking die een arbeidstijd van gemiddeld minder dan 36 uur per week omvat;

    • l. bevoegd gezag:

      • 1. Onze Minister voor zover het betreft de korpschef, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;

      • 2. de korpschef, voor zover het betreft de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar;

      • 3. het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft de ambtenaar van de rijksrecherche;

    • m. salaris: hetgeen daaronder in het Besluit bezoldiging politie wordt verstaan;

    • n. bezoldiging: hetgeen daaronder in het Besluit bezoldiging politie wordt verstaan;

    • o. detachering: tijdelijke tewerkstelling elders buiten het gezagsbereik van het bevoegd gezag;

    • p. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;

    • q. deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

    • r. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • s. zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de Ziektewet;

    • t. arts: een in Nederland gevestigde arts, die als arts is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

    • u. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • v. plaats van tewerkstelling:

      • 1. het gebouw, gebouwencomplex of terrein dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn ambt is aangewezen;

      • 2. de aangewezen aanlegplaats van het vaartuig dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn taak gebruikt of

      • 3. bij gebrek aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede onderdeel, het gebouw, gebouwencomplex, of terrein, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht, het gebouwencomplex waar hij kantoor houdt, dan wel de aanlegplaats waar hij gewoonlijk het vaartuig aanlegt;

    • w. hoofdplaats van tewerkstelling: de plaats van tewerkstelling, bedoeld in artikel 10, tweede lid;

    • x. werkgebied:

      • 1. indien het betreft een ambtenaar die werkzaam is bij een regionale eenheid : het gebied of het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte daarvan dat de desbetreffende regionale eenheid bestrijkt;

      • 2. indien het betreft een ambtenaar die werkzaam is bij een landelijke eenheid of een ambtenaar van de rijksrecherche: Nederland dan wel het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte van Nederland waarin de plaats van tewerkstelling is gelegen, of

      • 3. indien het betreft een ambtenaar, werkzaam bij de Politieacademie of een ondersteunende dienst: het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte van Nederland waarin de plaats van tewerkstelling is gelegen;

    • y. beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • z. dienstongeval: een ongeval, welk in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • aa Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • bb. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

    • cc. [Red: vervallen;]

    • dd. [Red: vervallen;]

    • ee. [Red: vervallen;]

    • ff. theoretisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant, de vrijwilliger-aspirant, de ambtenaar in opleiding of de vrijwillige ambtenaar in opleiding aan de Politieacademie in het kader van een krachtens artikel 2c, eerste onderscheidenlijk tweede lid, aangewezen politieopleiding onderwijs volgt;

    • gg. beroepspraktijkvorming: de periode of perioden waarin de aspirant, de vrijwilliger-aspirant, de ambtenaar in opleiding of de vrijwillige ambtenaar in opleiding de politietaak bij een regionale eenheid of een landelijke eenheid uitvoert in het kader van een krachtens artikel 2c, eerste onderscheidenlijk tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • hh. functie: het samenstel van door de ambtenaar te verrichten opgedragen werkzaamheden, zoals vastgelegd in het LFNP;

    • ii. LFNP: Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie: het door Onze Minister vastgestelde geheel van functiebeschrijvingen, onderverdeeld naar de domeinen leiding, uitvoering en ondersteuning, alsmede naar vakgebieden, inclusief de waardering, en de aan het gebouw verbonden en omschreven werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten;

    • jj. vakgebied: een clustering van in essentie gelijkgerichte activiteiten, resultaten en beoogde effecten op basis van voor dat vakgebied geldende processen;

    • kk. werkterrein: een verbijzondering van het vakgebied, waarvoor een specifieke inzet en inbreng geldt. Voor deze inzet kunnen nadere opleiding- en certificeringeisen worden gesteld;

    • ll. aandachtsgebied: een verbijzondering van een werkterrein, dat wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan onderwerpen, waarvoor een specifieke inzet en inbreng geldt. Voor deze inzet kunnen nadere opleiding- en certificeringeisen worden gesteld;

    • mm. specifieke functionaliteit: een verbijzondering van een vakgebied door – direct in operationeel verband toe te passen – vereiste expliciete specialistische inzet en inbreng door gebruikmaking van specifieke (hulp)middelen of geweldsmiddelen waarbij uitgesproken specialistische vaardigheden en deskundigheid aan de orde is;

    • nn. [Red: vervallen;]

    • oo. OVW punten: Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden punten, zoals deze met toepassing van het functiewaarderingssysteem op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie, worden vastgesteld;

    • pp. beroepsincident: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;

    • qq. consignatie: het zich in opdracht van het daartoe bevoegde gezag bereikbaar en beschikbaar houden teneinde bij oproep dienst te gaan verrichten;

    • rr. levensfase-uren: verlofuren die op grond van hoofdstuk V.A. worden toegekend;

    • ss. vrijwillige ambtenaar: vrijwilliger-aspirant, vrijwillige ambtenaar in opleiding, vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

    • tt. vrijwilliger-aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als vrijwilliger-aspirant en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • uu. vrijwillige ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als vrijwillige ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • vv. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012, voor zover deze is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met uitzondering van de vrijwilliger-aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel en de vrijwillige ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel;

    • ww. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012, voor zover deze is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie.

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de achtergebleven partner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de geregistreerde partner alsmede de levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als echtgenoot of echtgenote dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Hoofdstuk Ia. Elektronische berichtgeving

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk II. Aanstelling

Artikel 2

  • 1 De aanstelling geschiedt in tijdelijke of in vaste dienst.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Artikel 2a

  • 1 Indien betrokkene direct voorafgaand aan de aanstelling nog geen ambtenaar in de zin van dit besluit was, kan op zijn aanvraag en na consultatie van de ondernemingsraad in zeer bijzondere gevallen een aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd plaatsvinden waarbij dit besluit gedeeltelijk, of andere algemene maatregelen van bestuur als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012, die specifiek betrekking hebben op ambtenaren in de zin van dit besluit, geheel of gedeeltelijk, buiten toepassing kunnen worden verklaard.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt de aanspraak op vakantie ten minste 144 uur per kalenderjaar bij een volledige betrekking en naar evenredigheid bij een andere betrekkingsomvang.

  • 3 De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, geschiedt voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het eerste lid.

Artikel 2b

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt de aanspraak op vakantie ten minste 144 uur per kalenderjaar bij een volledige betrekking en naar evenredigheid bij een andere betrekkingsomvang.

  • 3 De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, geschiedt voor een periode van ten hoogste zeven jaar.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het eerste lid.

Artikel 2c

  • 1 Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en aanstelling als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan slechts plaatsvinden na het voltooien van een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en aanstelling als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, tevens plaatsvinden in een functie in een van de door Onze Minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 heeft voltooid.

Artikel 3

  • 1 De aspirant wordt gedurende het eerste leerjaar van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding tijdelijk aangesteld voor de duur van één jaar.

  • 2 Indien de aspirant aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, dan wel door middel van vrijstelling door een eerder gevolgde opleiding instroomt in het tweede leerjaar, wordt hij aangesteld in tijdelijke dienst voor maximaal twee jaar bij het volgen van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding.

  • 3 Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding, wordt de aspirant aangesteld in vaste dienst als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak tenzij het bevoegd gezag anders beslist.

  • 4 Indien de aspirant een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding volgt, wordt hij nadat hij aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, aangesteld in tijdelijke dienst voor twee jaar voor het tweede en derde leerjaar.

  • 5 Aan het eind van het derde leerjaar van de aspirant, bedoeld in het vierde lid, wordt de aspirant vast aangesteld als aspirant, tenzij het bevoegd gezag anders beslist. Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding wordt de aanstelling gewijzigd in aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

  • 6 Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, van het bepaalde in dit artikel afwijken.

Artikel 3bis

  • 1 De vrijwilliger-aspirant wordt tijdelijk aangesteld voor een periode overeenkomend met de duur van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding.

  • 2 Na het voltooien van deze politieopleiding wordt de vrijwillige ambtenaar van politie zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel 3a

  • 1 De ambtenaar in opleiding respectievelijk de vrijwillige ambtenaar in opleiding wordt tijdelijk aangesteld voor een periode overeenkomend met de duur van een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding.

  • 2 Na het voltooien van deze politieopleiding wordt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk aangesteld voor een proeftijd van één jaar als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak respectievelijk vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. De proeftijd kan zo nodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar worden verlengd en zo nodig ambtshalve worden verlengd met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 3 Zodra de proeftijd verstrijkt, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak respectievelijk vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 4 Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, afwijken van de perioden, bedoeld in het eerste en tweede lid, of van het stellen van een proeftijd.

Artikel 4

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2026. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een aanstelling van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, kan in tijdelijke dienst plaatsvinden:

    • a. voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;

    • b. ter vervanging van een wegens ziekte of uit anderen hoofde afwezige ambtenaar, met dien verstande dat de vrijwillige ambtenaar slechts een andere vrijwillige ambtenaar kan vervangen;

    • c. ter uitvoering van werkzaamheden van kennelijk tijdelijk karakter;

    • d. indien het een ambtenaar betreft die in dienst wordt genomen als leerling ter opleiding tot een functie binnen de politieorganisatie dan wel in verband met zijn verdere praktische opleiding of vorming, of

    • e. indien een wijziging in de taak van het betrokken dienstvak is voorgenomen;

    • f. indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • g. indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was;

    • h. voor een andere dan in onderdeel a tot en met g genoemde reden.

  • 2 Zodra de omstandigheid die leidde tot een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, d en e, zich niet meer voordoet, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, g en h, wordt de ambtenaar in vaste dienst aangesteld vanaf de dag waarop:

    • a. aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b. meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden.

  • 4 Over een tijdelijke aanstelling op grond van het eerste lid, onderdeel h, voor een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, wint het bevoegd gezag vooraf een advies in van een door hem in te stellen paritaire commissie.

Artikel 4a

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2026. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een aanstelling van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan in tijdelijke dienst plaatsvinden:

    • a. ter bevordering van de arbeidsparticipatie van de in de aanhef bedoelde ambtenaren in de vijf jaren voorafgaand aan hun AOW-gerechtigde leeftijd;

    • b. in een functie in een van de door Onze Minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 heeft voltooid;

    • c. indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • d. indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was en een politieopleiding als bedoeld in artikel 2c heeft voltooid.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, wordt de ambtenaar in vaste dienst aangesteld vanaf de dag waarop:

    • a. aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b. meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden.

  • 3 Over een tijdelijke aanstelling op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, wint het bevoegd gezag vooraf een advies in van een door hem in te stellen paritaire commissie.

Artikel 5

De ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wordt in vaste dienst aangesteld.

Artikel 6

De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering is toegekend op grond van artikel 29d van het Besluit bezoldiging politie, kan enkel worden aangesteld als vrijwillige ambtenaar.

Artikel 7

  • 1 Voor de aanstelling als aspirant, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, vrijwilliger-aspirant, vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak komt uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a. Nederlander is;

    • b. de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    • c. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de medische keuringen;

    • d. voldoet aan overige bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid komt voor aanstelling als ambtenaar in opleiding, vrijwillige ambtenaar in opleiding, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a. Nederlander is;

    • b. de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    • c. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het werk- en denkniveau en een psychologische keuring;

    • d. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de medische keuringen, indien aan de vervulling van de functie, bedoeld in artikel 2c, tweede lid, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld;

    • e. voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen.

  • 3 Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste of tweede lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zo nodig aanvullen.

  • 4 Onze Minister kan ten aanzien van de aanstelling als ambtenaar van de rijksrecherche, die is aangesteld voor de politietaak, nadere regels vaststellen over het aantal dienstjaren dat deze ambtenaar werkzaam moet zijn geweest als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 5 De betrokkene, die op grond van het eerste lid, onderdeel c, of het tweede lid, onderdeel d, is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie. Op deze keuring zijn de krachtens het eerste lid, onderdeel c, door Onze Minister onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel d, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

  • 6 De betrokkene, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, die bij aanstelling niet is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij plaatsing in een andere functie als bedoeld in artikel 2c, tweede lid, aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien aan de vervulling van die functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Op deze keuring zijn de krachtens het tweede lid, onderdeel d, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

  • 7 De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, volgt een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding uitsluitend, indien hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 8

  • 1 Voor de aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie komt in aanmerking degene die:

    • a. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau;

    • b. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een psychologische keuring, indien daaraan naar het oordeel van het bevoegd gezag behoefte bestaat;

    • c. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de medische keuringen, indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld.

      Het bevoegd gezag stelt vast voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid noodzakelijk is;

    • d. voldoet aan de overige door het bevoegd gezag te stellen eisen die specifiek gerelateerd zijn aan de functie binnen het landelijk politiekorps, de rijksrecherche dan wel binnen de Politieacademie.

  • 2 Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zonodig aanvullen.

  • 3 De betrokkene die op grond van het eerste lid, onderdeel c, is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie. Op deze keuring zijn de krachtens het eerste lid, onderdeel c, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

Artikel 9

  • 1 Voor de aanvaarding van zijn ambt legt de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de vrijwilliger-aspirant, de vrijwillige ambtenaar in opleiding, de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    «Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk of onmiddellijk, in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!».

    Daarna wordt door de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak de volgende eed of belofte afgelegd:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

    Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!»

  • 2 Voor de aanvaarding van zijn ambt, legt de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    «Ik zweer (verklaar) dat ik middellijk of onmiddellijk, in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!»

    Daarna wordt door de ambtenaar de volgende eed of belofte afgelegd:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

    Ik zweer (beloof) dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!».

  • 3 De korpschef legt de eed dan wel verklaring en belofte af ten overstaan van Onze Minister.

  • 4 De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger leggen de eden dan wel de verklaringen en beloften af ten overstaan van Onze Minister.

  • 5 De ambtenaren van de rijksrecherche leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van Onze Minister.

  • 6 De overige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de overige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van het bevoegd gezag.

Artikel 10

  • 1 Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk voor de aanvaarding van zijn ambt, maar in ieder geval binnen een maand na aanvang van zijn werkzaamheden, een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag uitgereikt waarin in elk geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. of de aanstelling geschiedt in vaste of in tijdelijke dienst al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd, waarbij, indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, bovendien in de akte wordt vermeld of de aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd en, zo ja, voor hoe lang - of voor onbepaalde tijd en de toepasselijke grond voor aanstelling in tijdelijke dienst;

    • c. of de aanstelling geschiedt als:

      • 1°. aspirant;

      • 2°. ambtenaar in opleiding;

      • 3°. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

      • 4°. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

      • 5°. ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

      • 6°. ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche;

      • 7°. vrijwilliger-aspirant;

      • 8°. vrijwillige ambtenaar in opleiding;

      • 9°. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

      • 10°. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

      • 11°. vakantiewerker;

    • d. de functie waarin de ambtenaar wordt aangesteld, met indien van toepassing één of meerdere werkterreinen, aandachtsgebieden of specifieke functionaliteiten;

    • e. de plaats of de plaatsen van tewerkstelling en het werkgebied;

    • f. de datum van ingang van de aanstelling;

    • g. voor zover van toepassing, de rang waarin hij wordt aangesteld;

    • h. de salarisschaal en de voor de bepaling van die schaal in acht genomen regels, alsmede het salarisnummer en het salaris die de ambtenaar zijn toegekend of, indien het een aspirant betreft, het salaris;

    • i. de arbeidstijd die zijn betrekking omvat en

    • j. het gegeven dat de eden dan wel de verklaringen en beloften zijn afgelegd, en de datum waarop dit is gebeurd;

    • k. de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van de aanspraak;

    • l. de duur van de ontslag- respectievelijk opzegtermijnen of de wijze waarop die termijnen worden vastgesteld.

  • 2 Indien aan de ambtenaar meerdere plaatsen als plaats van tewerkstelling zijn aangewezen, wordt in de akte van aanstelling tevens een hoofdplaats van tewerkstelling vermeld.

  • 3 Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie of van de rijksrecherche en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan volgens door Onze Minister te stellen criteria de aanspraak op de toelage bezwarende functie, bedoeld in artikel 12c, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie, is verbonden, wordt dit in de akte van aanstelling vermeld. Het bevoegd gezag wijst de in de eerste zin bedoelde functies aan in overeenstemming met bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

  • 4 Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt in de akte van aanstelling vermeld dat hij generiek inzetbaar is. Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt in de akte van aanstelling het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt en, indien van toepassing, het werkterrein vermeld alsmede dat de ambtenaar specifiek inzetbaar is.

  • 5 Voor zover deze gegevens niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, deelt het bevoegd gezag de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk andere hem mogelijk toegekende voordelen mee, onder verwijzing naar de regeling waarop de toekenning berust en de eventuele voorwaarden die aan de toekenning verbonden zijn.

  • 6 Indien de aanstelling afloopt voor het einde van de termijn van een maand vanaf het begin van het dienstverband, moeten de gegevens, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk bij het aflopen van de aanstelling worden verstrekt.

  • 7 Wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar binnen een maand schriftelijk medegedeeld, behoudens de wijziging van een algemeen verbindend voorschrift waarnaar is verwezen.

Artikel 11

  • 1 De ambtenaar wordt bij zijn aanstelling schriftelijk door het bevoegd gezag op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2 Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd, worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 3 De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, die hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 4 Over wijzigingen in regelingen betreffende zijn rechtspositie wordt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte gesteld.

Hoofdstuk III. Arbeids- en rusttijden

Artikel 12

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2040. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de arbeids- en rusttijden vast.

  • 2 Het bevoegd gezag kan in een regeling als bedoeld in artikel 1:4, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet afspraken maken inzake rusttijd en pauze, de arbeidstijd, arbeid op zondag en arbeid in nachtdienst, met dien verstande dat in die regeling geen afspraken worden opgenomen die afwijken van het bepaalde in dit artikel en de krachtens het zeventiende lid vastgestelde landelijke regels inzake arbeidstijden.

  • 3 De arbeidstijd bedraagt gemiddeld 36 uur per week. De arbeidstijd van de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt, bedraagt gemiddeld 39,6 uur per week. De arbeidstijd van chauffeurs bedraagt gemiddeld 48 uur per week.

  • 4 Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te werken uren per jaar: het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met:

    • a. het aantal zaterdagen en zondagen, en

    • b. Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, en 5 mei, voor zover deze dagen niet vallen op een zaterdag of een zondag, vermenigvuldigd met 7,2.

  • 5 Het in het vierde lid berekende product wordt verhoogd met 1% voor de ambtenaren bedoeld in artikel 30e, tweede lid, onderdelen a en c.

  • 6 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking bedraagt het aantal te werken uren per jaar een evenredig deel van het aantal te werken uren volgens de systematiek van de in het vierde en vijfde lid opgenomen berekeningswijze.

  • 7 Het aantal te werken uren, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wordt rekenkundig op hele uren afgerond.

  • 8 Het bevoegd gezag stelt voorafgaand aan ieder kalenderjaar voor de bij hem werkzame ambtenaren een indicatief jaarrooster op, waarin voor iedere ambtenaar wordt vermeld op welke dagen hij zal werken en op welke dagen hij vrij zal zijn in dat kalenderjaar. De ambtenaar kan aan dit indicatieve jaarrooster geen rechten ontlenen.

  • 9 Uiterlijk 28 dagen voor aanvang van de periode van 28 dagen waarop het betrekking heeft, maakt het bevoegd gezag het perioderooster bekend waarin op grond van artikel 4:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet de vrije zondagen en wekelijkse rust worden vastgesteld. Een verschuiving van een vastgestelde vrije zondag of wekelijkse rust wordt vastgesteld in het dienstrooster, bedoeld in het tiende lid.

  • 10 Uiterlijk zeven dagen voor aanvang van de periode van 28 dagen waarop het betrekking heeft, maakt het bevoegd gezag het dienstrooster bekend waarin wordt vastgesteld op welke dagen arbeid wordt verricht en welke dagen vrije dagen zijn. Een verschuiving van een vastgestelde vrije dag wordt vastgesteld in het dagrooster, bedoeld in het twaalfde lid.

  • 11 Een vrije dag, als bedoeld in het tiende lid, is een kalenderdag waarop geen dienst dan wel activiteiten door het bevoegd gezag zijn vastgesteld. Een kalenderdag waarop vakantie is vastgesteld en geen dienst dan wel activiteiten zijn vastgesteld wordt gelijkgesteld aan een vrije dag, als bedoeld in het tiende lid.

  • 12 Uiterlijk zeven dagen voor de dag waarop dienst moet worden gedaan, maakt het bevoegd gezag het dagrooster bekend waarin wordt vastgesteld welke de tijdstippen zijn van aanvang en einde van de dienst. Een verschuiving van de vastgestelde tijdstippen van aanvang en einde van de dienst binnen deze zeven dagen kan uitsluitend:

  • 13 Een verschuiving als bedoeld in het twaalfde lid heeft niet tot gevolg dat in het dagrooster een minder aantal te werken uren wordt opgenomen dan het voorafgaande aan die verschuiving in het dagrooster reeds vastgestelde aantal te werken uren.

  • 14 Consignatie wordt slechts opgedragen:

    • a. boven de voor de ambtenaar krachtens dit artikel vastgestelde diensttijden, en

    • b. tot een door het bevoegd gezag of een daartoe aangewezen ambtenaar vast te stellen aantal uren per jaar. De opgedragen consignatie is geen dienst of activiteit in de zin van het elfde lid.

  • 16 Indien het bevoegd gezag de ambtenaar niet houdt aan het verrichten van de dienst, zoals vastgesteld in het dagrooster, of indien het bevoegd gezag die dienst verkort zonder instemming van de ambtenaar, en een van deze gevallen aan de ambtenaar meedeelt in de periode vanaf vier dagen tot aan de dag waarop de dienst moest worden gedaan, wordt de ambtenaar geacht de volledige dienst te hebben verricht.

  • 17 De dienst voorafgaand aan een vrije dag dient uiterlijk om 23.00 uur te eindigen en na een vrije dag kan de dienst niet eerder beginnen dan om 07.00 uur. Het tijdstip van 07.00 uur kan door het bevoegd gezag in overeenstemming met de ondernemingsraad worden vervroegd naar 06.00 uur.

  • 18 Een ambtenaar heeft in een kalenderjaar recht op:

    • a. ten minste 21 vrije zondagen welke aansluiten op een vrije dag, dan wel

    • b. 22 periodes van twee aaneengesloten vrije dagen waarbij de aaneengesloten periode een zaterdag of één van de 21 hierboven genoemde vrije zondagen omvat.

    Het bevoegd gezag verdeelt de te werken zondagen zo evenredig mogelijk over de ambtenaren. Deze verdeling wordt jaarlijks bezien.

  • 19 Op verzoek van de ambtenaar kan worden afgeweken van het vijftiende lid, onderdeel a, het zeventiende en het achttiende lid, onderdeel a.

  • 20 Indien op verzoek van de ambtenaar wordt afgeweken van het achttiende lid, onderdeel a, heeft de ambtenaar in een kalenderjaar recht op 22 periodes van twee aaneengesloten vrije dagen.

  • 21 Onze Minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 12a

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 1997. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag voor een werktijdenmodaliteit doen. Een werktijdenmodaliteit is een patroon van arbeidstijden dat leidt tot een herkenbaar patroon van vrije tijd, uitgedrukt in uren of in dagen. Indien voor de ambtenaar al een werktijdenmodaliteit geldt, kan de aanvraag slechts betrekking hebben op een periode na de 12 maanden, bedoeld in het tweede lid. De aanvraag moet minimaal drie maanden voor de gewenste ingangsdatum van de werktijdenmodaliteit worden gedaan.

  • 2 Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Een aanvraag wordt toegekend voor 12 maanden, tenzij het bevoegd gezag en de ambtenaar overeenkomen de werktijdenmodaliteit tussentijds aan te passen. Een toegekende werktijdenmodaliteit wordt na 12 maanden stilzwijgend verlengd.

  • 3 Het bevoegd gezag neemt binnen zes weken na de aanvraag een besluit, tenzij sprake is van de situatie bedoeld in het vierde lid.

  • 4 Indien het bevoegd gezag voornemens is de aanvraag niet of niet volledig toe te kennen, vraagt het bevoegd gezag binnen zes weken na dagtekening van de aanvraag advies van een door Onze Minister in te stellen commissie.

  • 5 De commissie wordt paritair samengesteld en brengt binnen zes weken een schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag. De betrokken ambtenaar wordt van het advies in kennis gesteld.

  • 6 Na ontvangst van het in het vijfde lid genoemde advies neemt het bevoegd gezag binnen vier weken een besluit. Indien binnen deze termijn dan wel, onverminderd het vierde lid, de termijn in het derde lid geen besluit is genomen is de aanvraag van rechtswege toegekend, ingaand vier weken na dagtekening van het advies respectievelijk zes weken na de aanvraag.

  • 7 Het bevoegd gezag dan wel de ambtenaar kan een voorstel doen om de werktijdenmodaliteit niet te verlengen of aan te passen. In geval van wederzijdse instemming wordt de aangepaste werkmodaliteit voor 12 maanden toegekend.

  • 8 Indien de ambtenaar niet instemt met het in het zevende lid genoemde voorstel van het bevoegd gezag en dit voorstel ziet op de periode na de 12 maanden van een toegekende aanvraag, genoemd in het tweede lid, vraagt het bevoegd gezag advies van de in het vijfde lid bedoelde commissie.

Artikel 13

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 In afwijking van artikel 12, derde lid, kan de ambtenaar met een volledige betrekking bij het bevoegd gezag een arbeidstijd aanvragen van gemiddeld 38, gemiddeld 39,6 uur of gemiddeld 40 uur per week, met dien verstande dat de ambtenaren bedoeld in artikel 30e, tweede lid, onderdelen a en c, de aanvraag van gemiddeld 40 uur per week niet kunnen doen.

  • 3 Tenzij de nieuw aan te stellen ambtenaar vóór zijn aanstelling verzoekt om een arbeidstijd van gemiddeld 36 of gemiddeld 38 uur per week, vindt de aanstelling in een volledige betrekking in afwijking van artikel 12, derde lid, plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 40 uur per week.

  • 4 De aanstelling van de aspirant, bedoeld in artikel 3, vindt in afwijking van het derde lid plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 38 uur per week.

  • 5 De aanstelling van de ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, vindt in afwijking van het derde lid plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week.

  • 6 Tenzij het bevoegd gezag om reden van dienstbelang anders beslist, vindt de aanstelling van de ambtenaar, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onderdeel f, en 4a, eerste lid, onderdeel c, plaats voor ten hoogste het aantal uren dat hij in het jaar voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd gemiddeld per week was aangesteld, waarbij de uren waarmee de arbeidstijd per week was verminderd op grond van artikel 13a, eerste lid, bij de berekening van dat gemiddelde buiten beschouwing blijven. De ambtenaar kan verzoeken om vermindering van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 2 van de Wet flexibel werken.

Artikel 13a

  • 1 Tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet en onverminderd artikel 30e, derde lid, wordt op aanvraag van de ambtenaar

    • a. van 55 jaar en ouder de gemiddelde arbeidstijd per week met 11,1% verminderd;

    • b. van 58 jaar en ouder de gemiddelde arbeidstijd per week met 33,3% verminderd.

  • 2 Tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, wordt op aanvraag van de ambtenaar de gemiddelde arbeidstijd per week voor een lager percentage verminderd dan genoemd in het eerste lid, met dien verstande dat het aantal uren waarmee de arbeidstijd wordt verminderd ten minste 2 uren per week bedraagt.

  • 3 De ingevolge het eerste en tweede lid verminderde arbeidstijd wordt rekenkundig afgerond.

  • 4 De uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd per week wordt verminderd, worden aangemerkt als verlof.

  • 5 Over de uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd per week wordt verminderd, wordt 50% ingehouden van het door de ambtenaar over die uren genoten salaris. De inhouding op het salaris bedraagt 25% indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op 15 maart 1999 ten minste de 49-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister worden omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar regels vastgesteld.

  • 7 Het vijfde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar als gevolg van een beroepsziekte of een dienstongeval ongeschikt is zijn arbeid te verrichten.

  • 9 Een vermindering van de arbeidsduur als bedoeld in het eerste lid kan, behoudens onvoorziene omstandigheden, niet eerder ingaan dan een jaar na toekenning van een verzoek om vermeerdering van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 2 van de Wet flexibel werken.

  • 10 Dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 13b

De korpschef kan voor de vrijwillige ambtenaar minimale en maximale inzeturen vaststellen. Hij kan daarbij voor verschillende groepen vrijwillige ambtenaren verschillende minimale en maximale uren vaststellen.

Artikel 13c

  • 1 De korpschef kan een maximum stellen aan het aantal te werken sociaal belastende uren over een bepaalde periode.

  • 3 Als het maximum, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden, vindt compensatie plaats in de vorm van levensfase-uren.

  • 4 De korpschef kan nadere regels stellen omtrent het aantal levensfase-uren, bedoeld in het derde lid.

Hoofdstuk IV. Vakantie

Artikel 17

De ambtenaar heeft aanspraak op 172,8 uren vakantie met behoud van bezoldiging per kalenderjaar, waarvan 144 uren wettelijke uren zijn.

Artikel 18

  • 1 Onverminderd artikel 30e, derde lid, wordt de volgens artikel 17 vastgestelde aanspraak op vakantie, afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verhoogd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    leeftijd

    verhoging

    van 45 tot en met 49 jaar

    7,2 uren

    van 50 tot en met 54 jaar

    14,4 uren

    van 55 tot en met 59 jaar

    21,6 uren

    60 jaar en ouder

    28,8 uren

  • 2 De ambtenaar wiens arbeidstijd met toepassing van artikel 13a is verminderd, heeft aanspraak op een verhoging als bedoeld in het eerste lid, naar de mate waarin zijn arbeidstijd met een lager percentage is verminderd dan het bij zijn leeftijd behorende percentage, genoemd in artikel 13a, eerste lid.

  • 3 De ingevolge het tweede lid tot stand gekomen verhoging wordt rekenkundig afgerond op tienden van uren.

Artikel 19

  • 1 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt de ingevolge de artikelen 17 en 18 geldende aanspraak op vakantie vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 2 Indien de betrekkingsomvang van de ambtenaar in de loop van een kalenderjaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over het resterend gedeelte van het jaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe betrekkingsomvang. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de betrekkingsomvang verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd.

  • 3 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op vakantie als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18 vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.

  • 4 Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in het geheel geen dienst verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, heeft hij geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij slechts aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van het aantal uren waarop hij feitelijk dienst verricht.

Artikel 20

De ambtenaar heeft geen aanspraak op vakantie voor de tijd gedurende welke hij:

  • a. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop zijn gericht om hem in staat te stellen passende arbeid te verrichten; of

  • b. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel 22

  • 1 Over de tijdstippen waarop de vakantie zal ingaan, alsmede over de tijdvakken waarin deze eventueel zal worden gesplitst, beslist het bevoegd gezag in goed overleg met de ambtenaar.

  • 2 De ambtenaar heeft in elk kalenderjaar aanspraak op ten minste 21 kalenderdagen vakantie over een aaneengesloten periode.

  • 3 Voor de aspirant wordt in elk geval tijdens onderwijsvrije periodes vakantieverlof ingeroosterd, voor zover de aspirant tijdens deze onderwijsvrije periodes geen opleiding in de praktijk kan volgen.

Artikel 23

De aanspraak op vakantie vervalt met ingang van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Indien het voor de ambtenaar redelijkerwijs niet mogelijk is geweest om de vakantie voor het in de eerste volzin bedoelde moment op te nemen, vervalt de aanspraak op vakantie met ingang van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 24

  • 1 Indien de ambtenaar in een kalenderjaar meer vakantie heeft genoten dan hem ingevolge dit hoofdstuk toekomt, wordt dit meerdere verrekend met de hem over een of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantie.

  • 2 Het eerste lid geldt met dien verstande dat uit dien hoofde in een kalenderjaar de vakantie niet met meer dan een derde gedeelte van hetgeen de ambtenaar ingevolge de artikelen 17 tot en met 19 toekomt, mag worden verminderd.

Artikel 25

  • 1 Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken.

    In dat geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten vakantie-uren.

  • 2 Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

Artikel 26

  • 1 Indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur van de in artikel 17 bedoelde wettelijke uren, dat hij niet heeft opgenomen, een vergoeding toegekend ten bedrage van het gebruikelijk loon per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot. Voor de overige uren wordt hem een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaande aan zijn ontslag genoot.

  • 2 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel vakantie heeft genoten, is hij voor ieder teveel genoten uur van de in artikel 17 bedoelde wettelijke een bedrag verschuldigd ten bedrage van het gebruikelijk loon per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot en van de overige uren ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaande aan zijn ontslag genoot.

  • 3 Onder gebruikelijk loon worden verstaan alle aan de functie of de ambtenaar verbonden inkomensbestanddelen met een bestendig karakter, waaronder in ieder geval het aan de ambtenaar toegekende salaris, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit bezoldiging politie, de opgebouwde vakantie- en eindejaarsuitkering, de aan hem toegekende vaste uitkeringen, toelagen en vergoedingen en de aan hem toegekende variabele toelagen met een bestendig karakter.

  • 4 Het deel van het gebruikelijk loon dat de variabele toelagen met een bestendig karakter beslaat is het bedrag dat resulteert na toepassing van artikel 29a van het Besluit bezoldiging politie, met dien verstande dat in plaats van het voorafgaande kalenderjaar het jaar voorafgaand aan de datum van ontslag in ogenschouw wordt genomen.

Artikel 28

Het bevoegd gezag kan nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk vaststellen.

Hoofdstuk IV.A. Individuele keuzemogelijkheden in arbeidsvoorwaarden

Artikel 28a

  • 1 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om gedurende het eerstvolgende kalenderjaar meer uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 12, vierde, vijfde en zesde lid, voor hem is vastgesteld.

  • 2 Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal uren dat meer gewerkt kan worden ten hoogste 200 uren per kalenderjaar. Voor een ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt dit maximum vastgesteld op een evenredig deel van het maximaal aantal uren bij een volledige betrekking. Voor de ambtenaar mag het aantal te werken uren op jaarbasis gemiddeld per week niet meer dan 40 uur bedragen.

  • 4 Per meer te werken uur ontvangt de ambtenaar maandelijks een vergoeding ter grootte van zijn salaris per uur.

Artikel 28b

  • 1 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om gedurende het eerstvolgende kalenderjaar minder uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 12, vierde, vijfde en zesde lid, voor hem is vastgesteld.

  • 2 Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal uren dat minder kan worden gewerkt ten hoogste 80 uren per kalenderjaar. Voor een ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt dit maximum vastgesteld op een evenredig deel van het maximaal aantal uren bij een volledige betrekking.

  • 4 Per minder te werken uur wordt maandelijks een inhouding op het salaris van de ambtenaar toegepast ter grootte van zijn salaris per uur.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar een vermindering van het aantal te werken uren niet daadwerkelijk kan genieten wegens ziekte als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte.

Artikel 28c

  • 2 Artikel 28b is niet van toepassing op de ambtenaar die buitengewoon verlof van lange duur geniet als bedoeld in de artikelen 42, 43, 46 en 47.

Artikel 28d

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks vast voor welke datum een aanvraag als bedoeld in de artikelen 28a en 28b, moet worden ingediend.

  • 2 Het bevoegd gezag beslist op alle aanvragen die zijn ingediend voor de datum, bedoeld in het eerste lid, binnen drie maanden na die datum, doch uiterlijk een maand voor het kalenderjaar waarop de aanvraag ziet.

Artikel 28e

Onze Minister stelt een Regeling ruilmogelijkheden arbeidsvoorwaarden politie vast waarin, met inachtneming van de geldende fiscale bepalingen, de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden is geregeld.

Artikel 28f

Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk V. Verlof

Artikel 29

Onverminderd hoofdstuk VII van dit besluit en hoofdstuk 9 van het Besluit bezoldiging politie geniet verlof:

  • a. de ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is;

  • b. de ambtenaar die zich bevindt in één der omstandigheden, bedoeld in artikel 37 van het Besluit bezoldiging politie of

  • c. de ambtenaar die uit hoofde van ziekte of ongeval verhinderd is dienst te verrichten.

Hoofdstuk V.a. Levensfase-uren

Artikel 30

  • 1 Bij ten minste een volledige betrekking of deelbetrekkingen met een gezamenlijke omvang van ten minste 36 uur per week heeft de ambtenaar aanspraak op 53,8 levensfase-uren per kalenderjaar.

  • 2 Bij een deelbetrekking wordt de aanspraak op levensfase-uren van de ambtenaar vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 3 Indien de betrekkingsomvang in de loop van een kalenderjaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op levensfase-uren over het resterend gedeelte van het jaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe betrekkingsomvang. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de betrekkingsomvang verworven aanspraak op levensfase-uren blijft ongewijzigd.

  • 4 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op levensfase-uren vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat kalenderjaar.

  • 5 Over kalendermaanden gedurende welke in het geheel geen dienst wordt verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, bestaat geen aanspraak op levensfase-uren. Over kalendermaanden gedurende welke gedeeltelijk dienst wordt verricht, bestaat slechts aanspraak op levensfase-uren naar evenredigheid van het aantal uren waarop feitelijk dienst wordt verricht.

Artikel 30a

  • 1 Levensfase-uren kunnen worden opgenomen in het kalenderjaar waarin de aanspraak hierop is ontstaan of in daaropvolgende kalenderjaren.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de aspirant geen levensfase-uren opnemen.

  • 3 Het recht om levensfase-uren op te nemen verjaart niet.

Artikel 30b

  • 1 Levensfase-uren kunnen uitsluitend worden opgenomen in de vorm van verlof.

  • 2 Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek tot opname van levensfase-uren, mits de ambtenaar het verzoek indient met inachtneming van een redelijke termijn voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van de opname en gewichtige redenen van dienstbelang zich niet tegen de opname verzetten.

  • 3 Het verleende verlof kan worden ingetrokken, wanneer gewichtige redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. In dat geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk verlof heeft genoten, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten levensfase-uren.

  • 4 Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

  • 5 In het kalenderjaar waarin de ambtenaar meer uren als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, werkt, kunnen geen levensfase-uren worden opgenomen.

  • 6 Bij opname van levensfase-uren voor een aaneengesloten periode direct voorafgaande aan een ontslag op grond van artikel 88d of 94, eerste lid, onderdeel h, worden de vakantie-uren en levensfase-uren die over die periode worden opgebouwd, alsmede overige, nog niet opgenomen vakantie-uren, direct voorafgaand aan die periode opgenomen.

  • 7 Ziekte van de ambtenaar schort de opname van levensfase-uren op, tenzij het betreft ziekte in de periode, bedoeld in het zesde lid.

Artikel 30c

  • 2 Indien het maximum, bedoeld in het eerste lid, op 31 december van enig kalenderjaar wordt overschreden, vervalt per die datum, zonder financiële compensatie, het aantal levensfase-uren dat nodig is om op dat maximum te komen.

Artikel 30d

  • 3 Bij ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel e of f, dan wel overlijden van de ambtenaar worden de levensfase-uren, waarop hij op de ontslagdatum aanspraak heeft dan wel op de dag van overlijden aanspraak had, uitbetaald.

  • 4 Voor ieder uit te betalen levensfase-uur wordt een vergoeding toegekend ter hoogte van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

  • 5 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel levensfase-uren heeft opgenomen, is hij voor ieder teveel opgenomen uur een bedrag verschuldigd ter hoogte van het salaris per uur, dat hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

Artikel 30e

  • 1 De artikelen 30 tot en met 30d zijn van toepassing op de ambtenaar die:

    • a. op of na 1 juli 2019 in dienst treedt;

    • b. op 30 juni 2019 in dienst is en:

      • 1. op of na 1 juli 2018 in dienst is getreden;

      • 2. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 jonger was dan 46 jaar; of

      • 3. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 46 jaar of ouder was, maar nog geen 55 jaar.

  • 2 Artikel 30 is niet van toepassing op de ambtenaar:

    • a. bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3, die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 bij het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt geen aanspraak te maken op levensfase-uren;

    • b. die op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder was;

    • c. op wie artikel 88a van toepassing is.

  • 3 De artikelen 13a en 18 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die aanspraak heeft op levensfase-uren als bedoeld in artikel 30.

  • 4 Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing op de in dat lid bedoelde ambtenaar die op 1 januari 2023 in dienst was, tot 1 juli 2023 geen aanspraak heeft gemaakt op de toepassing van artikel 13a, en in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 maart 2023 bij het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt met ingang van 1 juli 2023 alsnog aanspraak te willen maken op levensfase-uren.

Hoofdstuk VI. Buitengewoon verlof

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 32

  • 1 Aan de ambtenaar wordt in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in de volgende artikelen van dit hoofdstuk, buitengewoon verlof verleend.

  • 2 Buitengewoon verlof wordt verleend door het bevoegd gezag.

§ 2. Buitengewoon verlof van korte duur

Artikel 34

  • 1 Indien de ambtenaar een vaste vergoeding ontvangt uit de functie waarvoor hem het in artikel 47b, tweede lid, van de Politiewet 2012 bedoelde verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd dat hij verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vaste vergoeding voor de met verlof overeenkomende tijd in de bedoelde functie niet te boven.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels ter uitvoering van het eerste lid vaststellen.

Artikel 35

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt jaarlijks ten hoogste 120 uren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij deze verenigingen zijn aangesloten, of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a. voor zover het betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b. voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c. voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie, als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt tot ten hoogste 208 uren per jaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar die door een bond, vereniging of centrale als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn bond, vereniging of centrale dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die ertoe strekken de doelstellingen van zijn bond, vereniging of centrale te ondersteunen. Onder de activiteiten, bedoeld in de vorige zin, worden mede begrepen activiteiten met het oog op individuele belangenbehartiging.

  • 3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het deelnemen aan een cursus op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaar bedraagt.

  • 4 Het aantal uren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid, alsmede op grond van artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet op de ondernemingsraden aan een ambtenaar mag worden verleend, bedraagt tezamen ten hoogste 240 uren per jaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 uren worden verleend aan leden van hoofdbesturen van de in het tweede lid bedoelde organisaties.

  • 5 Het verlof, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt slechts verleend aan ambtenaren die lid zijn van de in het tweede lid bedoelde organisaties.

  • 6 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt de ingevolge dit artikel geldende aanspraak op verlof vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 7 Dit artikel is van toepassing voor zover artikel 35a geen toepassing heeft gevonden.

Artikel 35a

Onze Minister kan, in overeenstemming met een of meer hoofdbesturen van de verenigingen van ambtenaren die zijn toegelaten tot het overleg met de commissie, artikel 22a, eerste lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, regels stellen inzake het toekennen van buitengewoon verlof voor vakbondsfaciliteiten, waaronder mede begrepen worden faciliteiten voor individuele belangenbehartiging.

Artikel 36

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a. voor het zoeken van een woning, indien het dienstbelang verhuizing vordert: ten hoogste twee dienstdagen;

  • b. voor verhuizing uit hoofde van dienstbelang: ten hoogste twee dienstdagen, zonodig, indien de ambtenaar een eigen huishouding heeft, te verlengen tot drie dienstdagen en in zeer bijzondere gevallen tot vier dienstdagen.

Artikel 37

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

    • a. bij zijn huwelijk: 3 dienstdagen;

    • b. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en tweede graad: 1 dienstdag;

    • c. bij overlijden van

      • 1. zijn echtgenote, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen: tweemaal de arbeidsduur per week, binnen vier weken na de dag van overlijden;

      • 2. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: eenmaal de arbeidsduur per week, binnen vier weken na de dag van overlijden;

    • d. bij zijn 25- of 40-jarig ambtsjubileum: één dienstdag.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huwelijk mede verstaan het aangaan van een geregistreerd partnerschap alsmede het sluiten van een samenlevings-contract als bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 3 Buitengewoon verlof dat aan de ambtenaar op grond van het eerste lid wordt verleend in verband met aanverwantschap die door zijn huwelijk is ontstaan met bloedverwanten van zijn echtgenote wordt op dezelfde wijze verleend aan de ambtenaar met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn geregistreerde partner alsmede aan de ambtenaar, die ongehuwd samenwoont als bedoeld in artikel 1, tweede lid, met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn levenspartner.

Artikel 38

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

  • a. voor het afleggen van een examen voor het behalen van een diploma dat voor de uitoefening van zijn functie van belang kan worden geacht of

  • b. voor het zitting nemen in examencommissies op politiegebied voor ten hoogste tien dienstdagen per kalenderjaar.

Artikel 39

  • 1 Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van bezoldiging, kan bovendien worden verleend, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat daartoe aanleiding bestaat.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen in welke gevallen het eerste lid kan worden toegepast.

Artikel 40

Het bevoegd gezag kan nadere procedurele regels stellen omtrent het aanvragen en verlenen van buitengewoon verlof van korte duur.

Artikel 40a

De ambtenaar die calamiteiten- en ander kort verzuimverlof geniet als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt zijn volledige bezoldiging.

Artikel 40b

De ambtenaar die kortdurend zorgverlof geniet als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt, in afwijking van artikel 5:6, tweede lid, van die wet, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 41

  • 1 De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, behoudt, in afwijking van die bepaling, over het aantal uren ouderschapsverlof van ten hoogste negen maal de arbeidsduur per week, gedurende de periode dat het kind de leeftijd van een jaar nog niet heeft bereikt, de volledige bezoldiging, uitgaande van de arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 2 De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, behoudt over het aantal uren ouderschapsverlof van dertien maal de arbeidsduur per week, onder vermindering van het aantal uren ouderschapsverlof dat is genoten, bedoeld in het eerste lid, 75% van de bezoldiging.

  • 3 Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek om het ouderschapsverlof niet op te nemen of niet voort te zetten van de ambtenaar die als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. In dat geval wordt het recht op verlof opgeschort.

Artikel 41a

De ambtenaar die adoptieverlof geniet als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt, in afwijking van die bepaling, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 41b

De ambtenaar die aanvullend geboorteverlof geniet als bedoeld in artikel 4:2a, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, behoudt, in afwijking van die bepaling, 70% van de bezoldiging.

§ 3. Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel 42

De ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is, is met buitengewoon verlof van lange duur.

Artikel 43

  • 1 Aan de ambtenaar kan op zijn aanvraag buitengewoon verlof worden verleend, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2 Het verlof, bedoeld in het eerste lid, gaat niet in dan na aanvaarding van dat verlof met de daaraan verbonden voorwaarden door de ambtenaar.

Artikel 44

Indien het verlof, bedoeld in artikel 43, uitsluitend strekt tot het persoonlijk belang van de ambtenaar, kan hem dit slechts worden verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste zes maanden.

Artikel 45

Indien het verlof, bedoeld in artikel 43, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen een andere functie te vervullen en met verlofverlening naar het oordeel van het bevoegd gezag niet uitsluitend het persoonlijk belang van de ambtenaar, maar ook het algemeen belang wordt gediend, kan het verlof in beginsel voor ten hoogste een jaar, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 46

  • 1 Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, kan uit dien hoofde voor ten hoogste twee jaren buitengewoon verlof, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 47

Indien het verlof, bedoeld in artikel 43, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst hetzij een functie in dienst van een volkenrechtelijke organisatie te vervullen hetzij ten behoeve van Sint Maarten, Curaçao, Aruba of Bonaire, Sint Eustatius en Saba dan wel als deskundige tijdelijk ten behoeve van een vreemde mogendheid werkzaam te zijn en met verlofverlening naar het oordeel van Onze Minister het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, kan het verlof voor een door het bevoegd gezag te bepalen periode, al dan niet met behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 48

  • 1 De ambtenaar die na afloop van een hem verleend buitengewoon verlof van lange duur en zonder dat dit is verlengd, zijn dienst niet hervat, wordt gelijk behandeld als de ambtenaar die een aanvraag tot ontslag heeft ingediend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar binnen een redelijke termijn ten genoege van het bevoegd gezag aannemelijk maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten in welk geval het verlof wordt verlengd tot het tijdstip waarop de bedoelde geldige redenen hebben opgehouden te bestaan.

Hoofdstuk VII. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en maatregelen en enkele overige bepalingen in verband met ziekte en zwangerschap

§ 1. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en maatregelen

Artikel 49

De ambtenaar is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden.

Artikel 49a

  • 1 Het bevoegd gezag verricht zijn taak met betrekking tot begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2 Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel 49b

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht tijdig de maatregelen te treffen en voorschriften te geven die redelijkerwijs nodig zijn om de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten. In het kader van het vaststellen van passende arbeid is de eigen of een andere functie uit het LFNP, of een deel van één of meerdere functies uit het LFNP bepalend.

  • 3 Indien vaststaat dat de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten en binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert dat gezag de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in een of meer functies bij een andere werkgever.

  • 4 De ambtenaar mag de eigen of andere passende arbeid eerst verrichten nadat de deskundige persoon of de arbodienst een op de desbetreffende ambtenaar betrekking hebbend medisch advies heeft gegeven.

Artikel 49c

De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is verplicht:

  • a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 49b, eerste lid;

  • b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 49b, tweede lid;

  • c. passende arbeid te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt.

Artikel 50

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

    • a. indien het bevoegd gezag gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • b. indien de ambtenaar niet meer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn arbeid;

    • c. ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

    • d. voor zover dit noodzakelijk is ter voorbereiding van een beslissing naar aanleiding van de aanvraag om een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel 51;

    • e. indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge de Wet publieke gezondheid een meldingsplicht geldt;

    • f. om te beoordelen of de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid lichamelijk en psychisch in staat is de functie van vlieger te blijven uitoefenen, nadat hij de voor zijn functie vastgestelde leeftijdsgrens heeft bereikt;

    • g. om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 94, derde of vierde lid;

    • h. om te beoordelen of de ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten, zijn arbeid mag hervatten;

    • i. voor zover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting;

    • j. indien hij in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, of hij is benoemd in een functie waarvoor bij aanstelling een geneeskundige keuring is vereist als bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, onderdeel c, tweede lid, onderdeel d, vijfde of zesde lid, of artikel 8, eerste lid, onderdeel c, of derde lid.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet dan wel een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid, wanneer blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld, indien hem andere passende arbeid kan worden opgedragen.

Artikel 50a

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht een test af te leggen ter vaststelling van zijn fysieke conditie. Onze Minister stelt terzake van de test en voor welke categorieën ambtenaren dit geldt nadere regels vast.

  • 2 Bij ministeriële regeling zullen de gevolgen van het blijkens de afgelegde test uit het eerste lid niet beschikken over voldoende fysieke conditie voor de uitoefening van politietaken worden vastgesteld.

Artikel 51

  • 1 Het advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 50 van dit besluit, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en het bevoegd gezag bekendgemaakt.

  • 2 De ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen vijf dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij bedenkingen heeft tegen het medisch advies. Gedurende de behandeling van zijn bedenkingen, behoeft de ambtenaar aan het medisch advies geen gevolg te geven. De deskundige persoon of de arbodienst stelt het bevoegd gezag in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek.

  • 3 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie artsen plaats.

  • 4 Op verzoek van de ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie artsen kenbaar te maken.

  • 5 De kosten van het hernieuwde onderzoek komen voor rekening van het bevoegd gezag. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de geldende regels ter zake van dienstreizen.

  • 6 Bij de bekendmaking van het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar schriftelijk gewezen op de in het tweede lid genoemde mogelijkheid, met vermelding van de termijn waarbinnen het hernieuwde onderzoek kan worden gevraagd en het orgaan waaraan het verzoek moet worden gericht.

Artikel 52

  • 1 De leden van de commissie bedoeld in artikel 51, derde en vierde lid, worden per verzoek om een hernieuwd onderzoek aangewezen door het bevoegd gezag. De arts die het medisch advies heeft uitgebracht waarvan herziening wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting.

  • 2 De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mee aan:

§ 2. Overige bepalingen

Artikel 53

In bijzondere gevallen kan aan de ambtenaar een tegemoetkoming worden verleend in noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met ziekte die de ambtenaar voor zichzelf en zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling wordt voorzien en deze kosten redelijkerwijze niet te zijnen laste kunnen blijven. Het bevoegd gezag kan over de uitvoering van dit artikel regels vaststellen.

Artikel 54

  • 1 In geval van dienstongeval of beroepsziekte worden aan de desbetreffende ambtenaar vergoed de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 54a

  • 1 In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 203.785.

  • 2 In geval de ambtenaar is komen te overlijden ten gevolge van een dienstongeval, wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde een netto bedrag van € 101.905 uitgekeerd.

  • 4 Onze Minister stelt nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De bedragen genoemd in het eerste en tweede lid worden per 1 januari van elk kalenderjaar bij ministeriele regeling gewijzigd overeenkomstig de consumentenprijsindex.

  • 6 In de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 gelden voor de toepassing van het eerste en het tweede lid achtereenvolgens de volgende maximumbedragen:

    • In 2012: € 150.000,– en € 75.000,–;

    • In 2013: € 154.020,– en € 77.010,–;

    • In 2014: € 158.235,– en € 79.120,–;

    • In 2015: € 159.915,– en € 79.960,–;

    • In 2016: € 161.040,– en € 80.520,–.

Artikel 54b

  • 1 De ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet reeds is voorzien.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de vaststelling van de schade, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op beroepsincidenten die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 55

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar recht heeft op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg, en deze tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de ambtenaar, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk VII.a. Integriteit

§ 1. Regels omtrent goed ambtelijk handelen

Artikel 55a

  • 2 Nevenwerkzaamheden die gemeld zijn door de korpschef, de leiding van de politie, de ambtenaren die deel uitmaken van de leiding van de landelijke eenheden, de politiechefs, de ambtenaren die deel uitmaken van de leiding van de ondersteunende eenheden of de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie worden openbaar gemaakt met vermelding van eventueel door het desbetreffende bevoegd gezag aan het verrichten van nevenwerkzaamheden gestelde beperkingen.

Artikel 55b

§ 2.1. Algemene bepalingen

Artikel 55da

In paragraaf 2 van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

§ 2.2. Procedure voor het melden van een vermoeden van een misstand

Artikel 55dc

  • 1 Het bevoegd gezag wijst een of meer vertrouwenspersonen integriteit aan bij de ambtelijke organisatie.

  • 2 De vertrouwenspersoon integriteit heeft in elk geval tot taak:

    • a. een (potentiële) melder, degene die een (potentiële) melder bijstaat en een betrokken derde op diens verzoek te adviseren over het omgaan met een vermoeden van een misstand; en

    • b. de hoogste leidinggevende te informeren over een melding.

Artikel 55dd

  • 1 Een melder doet een melding bij zijn direct leidinggevende, bij een hogere leidinggevende, bij een daartoe ingericht organisatieonderdeel of bij een vertrouwenspersoon integriteit. De melder kan ook rechtstreeks een melding doen bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

  • 2 Een melding over een andere organisatie doet een melder bij een leidinggevende of bij een vertrouwenspersoon van die organisatie of rechtstreeks bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

55de Artikel

Een (potentiële) melder, degene die een (potentiële) melder bijstaat en een betrokken derde kan een krachtens artikel 55dc, eerste lid, aangewezen vertrouwenspersoon integriteit in vertrouwen raadplegen over een vermoeden van een misstand.

Artikel 55dg

Degene bij wie een melding is gedaan, stelt de hoogste leidinggevende onverwijld in kennis van de melding en de datum waarop deze is ontvangen.

Artikel 55di

De hoogste leidinggevende bevestigt de ontvangst van de melding binnen zeven dagen schriftelijk aan de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, en informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang of een belang van de melder onnodig of onevenredig kan worden geschaad.

Artikel 55dj

  • 1 Het bevoegd gezag stelt onverwijld een onderzoek in naar de melding, tenzij:

    • a. de melding kennelijk ongegrond is;

    • b. de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, doorlopend en in ieder geval binnen een redelijke termijn, van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 55di, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van informatie over de verdere behandeling van de melding en, in voorkomend geval, de mededeling van het achterwege laten van een onderzoek dan wel de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 4 Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

  • 5 Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoedelijke misstand of op onvoldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen.

Artikel 55dl

  • 1 Indien de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders aan het bevoegd gezag in haar rapport een aanbeveling doet als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder c, van de Wet bescherming klokkenluiders, stelt het bevoegd gezag de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, en de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, uiterlijk binnen twaalf weken na openbaarmaking van het rapport schriftelijk in kennis van zijn standpunt dienaangaande en de eventuele consequenties die het daaraan verbindt.

  • 2 Als het standpunt en de consequenties afwijken van de aanbeveling, vermeldt het bevoegd gezag de reden voor de afwijking.

§ 2.3. Financiële tegemoetkoming

Artikel 55dm

  • 1 De melder of de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit, die bezwaar maakt of een gerechtelijke procedure instelt, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure, op voorwaarde dat:

    • a. de procedure is gericht tegen een melding en gestelde benadeling dan wel de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling van de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit als gevolg van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon integriteit;

    • b. de benadeling, bedoeld in onderdeel a, heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van de bevindingen en het oordeel, bedoeld in artikel 55dj, eerste lid, of binnen vijf jaar na openbaarmaking van een rapport als bedoeld in artikel 17 van de Wet bescherming klokkenluiders door de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders, dan wel binnen vijf jaar nadat de melding anderszins is afgehandeld.

  • 2 De melder of de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit die zijn zienswijze naar voren brengt met betrekking tot een voorgenomen beslissing of handeling die naar zijn oordeel een benadeling inhoudt in verband met een melding of de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon integriteit, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten, indien:

    • a. het voornemen is kenbaar gemaakt binnen de in het eerste lid, onder b, genoemde termijn, en

    • b. in de zienswijze naar voren wordt gebracht dat de voorgenomen beslissing of handeling verband houdt met een melding of het gevolg is van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon integriteit.

  • 3 De melder, de vertrouwenspersoon integriteit, of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit richt een verzoek om een tegemoetkoming aan het bevoegd gezag.

  • 4 Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat alleen voor zover in verband met de in het eerste en tweede lid bedoelde procedures daadwerkelijk kosten worden of zijn gemaakt met betrekking tot door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Artikel 55dn

Artikel 55do

  • 1 Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken op het verzoek.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 55dp

Degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend, kan worden verplicht tot terugbetaling, indien hij de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft voortijdig staakt. Deze verplichting geldt niet, indien het staken van de procedure direct voortvloeit uit de intrekking door het bevoegd gezag van de beslissing of het herzien van de handeling, waartegen de procedure is gericht.

Artikel 55dq

  • 1 Als een beslissing of handeling of een voorgenomen beslissing of handeling waarvoor op grond van artikel 55dm aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van de procedures, in de bezwaarprocedure of zienswijzeprocedure wordt herroepen wegens een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid of de bestreden beslissing of handeling als gevolg van een uitspraak van de rechter die onherroepelijk is geworden wordt vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen niet in stand worden gelaten, vergoedt het bevoegd gezag voor iedere afzonderlijke procedure aan de melder, de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit alle daadwerkelijk en in redelijkheid door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met dien verstande dat:

    • a. de vergoeding wordt toegekend zonder toepassing van het tariefsysteem in voornoemd besluit;

    • b. de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed voor een bedrag van ten hoogste € 308,01 per uur tot een bedrag van ten hoogste € 7.392,42, beide bedragen exclusief BTW en kantoorkosten;

    • c. aan de betrokkene toegekende bedragen waarop hij op grond van een ander wettelijk voorschrift of een uitspraak van een gerechtelijke instantie aanspraak heeft in verband met de vergoeding van kosten als bedoeld in dit artikel, in aftrek worden gebracht op de vergoeding.

  • 2 De in het eerste lid genoemde bedragen worden per 1 januari van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de consumentenprijsindex.

Hoofdstuk VII.b. Voorzieningen bij reorganisaties

Artikel 55i

  • 1 Bij een reorganisatie zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing.

  • 2 Onder reorganisatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: een wijziging in de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een regionale of landelijke eenheid, twee of meer regionale of landelijke eenheden, een ondersteunende dienst of een onderdeel daarvan, de Politieacademie alsmede het organisatieonderdeel waar de ambtenaren van de rijksrecherche werkzaam zijn, die belangrijke gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in kwantitatieve en kwalitatieve zin.

  • 3 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op de overgang van een ambtenaar vanwege een privatisering of verzelfstandiging van een dienstonderdeel van de politie als gevolg waarvan ambtenaren overgaan naar een private onderneming of enig ander bestuursorgaan, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.

  • 4 Onder reorganisatiegebied wordt verstaan:het gebied waarbinnen een reorganisatie als bedoeld in het tweede of derde lid plaatsvindt of zal plaatsvinden.

  • 5 Indien geen sprake is van een reorganisatie, maar wel van een wijziging van de plaats van tewerkstelling waardoor een geheel team of een gehele afdeling een andere plaats van tewerkstelling krijgt, worden bij ministeriële regeling aangegeven extra reiskosten beschikbaar gesteld.

Artikel 55ia

  • 2 Onder de reorganisatie bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan een collectieve verplaatsing tijdens de in het eerste lid bedoelde periode waarbij de reistijd van ambtenaren zodanig toeneemt dat zij meer dan drie uur per dag moeten reizen terwijl deze reistijd voor de verplaatsing minder dan drie uur per dag was.

  • 3 Onder reorganisatiegebied tijdens de reorganisatie bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. in eerste instantie de aparte deelreorganisatiegebieden zijnde:

      • de niet- operationele functies zoals opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, exclusief bijzondere functiegroepen;

      • de operationele functies zoals opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage II per eenheid, exclusief bijzondere functiegroepen, of

      • een bijzondere functiegroep.

    • b. nadat in de deelreorganisatiegebieden is bepaald wie als functievolgers kunnen worden geplaatst, wordt het deelreorganisatiegebied voor het vervullen van de overgebleven vacante functies vergroot tot landelijk reorganisatiegebied.

Artikel 55ib

De artikelen 55ia, tweede lid, 55jc, 55lb, vijfde lid, zoals dit luidde op 1 oktober 2015, en 55ob zijn van overeenkomstige toepassing op de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel die is aangevangen in oktober 2015.

Artikel 55j

  • 1 Het bevoegd gezag meldt, door tussenkomst van Onze Minister, tijdig een voorgenomen besluit tot een reorganisatie bij de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken, bedoeld in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994.

  • 2 Door of namens het bevoegd gezag wordt de betrokken ondernemingsraad tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot een reorganisatie.

  • 3 Onder tijdig melden dan wel informeren als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid wordt verstaan melden dan wel informeren voordat een reorganisatie onomkeerbare personele gevolgen heeft. Van onomkeerbare personele gevolgen is in elk geval sprake zodra voorgenomen besluiten tot plaatsing bekend zijn gemaakt.

Artikel 55ja

  • 1 Het bevoegd gezag kan tijdens de voorbereiding van een reorganisatie individuele ambtenaren die behoren tot het reorganisatiegebied alsmede groepen ambtenaren die eenzelfde, vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het verwachte reorganisatiegebied vervullen, aanwijzen als pre-herplaatsingskandidaat.

  • 3 De inlichting, bedoeld in het tweede lid, gebeurt schriftelijk en bevat in ieder geval de redenen van de aanwijzing en de daarmee beoogde doelen.

  • 4 De ambtenaar die behoort tot het reorganisatiegebied, kan bij het bevoegd gezag schriftelijk een aanvraag doen hem aan te wijzen als pre-herplaatsingskandidaat.

  • 5 De ambtenaar wordt over zijn aanwijzing als pre-herplaatsingskandidaat schriftelijk geïnformeerd.

  • 6 Aanwijzing vindt plaats voor een objectief bepaalbare duur.

  • 7 Onverminderd het vorig lid, eindigt een aanwijzing als pre-herplaatsingskandidaat altijd:

    • a. op het moment dat definitief over de rechtspositie van de individuele ambtenaar in het kader van dit hoofdstuk een besluit is genomen; of

    • b. op het moment dat het bevoegd gezag de aanwijzing schriftelijk intrekt.

  • 8 Op aanvraag van de pre-herplaatsingskandidaat wordt gedurende de periode van aanwijzing door het bevoegd gezag toepassing gegeven aan één of meer flankerende voorzieningen.

  • 9 De ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat, kan gedurende de periode van aanwijzing het bevoegd gezag vragen om:

Artikel 55jb

  • 1 Bij het besluit om te reorganiseren kan het bevoegd gezag een functie aanmerken als een sleutelfunctie, zijnde een functie met een groot organisatorisch belang.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing als er geen vacaturebeleid is vastgesteld.

  • 5 De voorrangspositie van pre-herplaatsingskandidaten is niet van toepassing bij de invulling van een sleutelfunctie.

Artikel 55jc

Tijdens de reorganisatie Politiewet 2012 is dit hoofdstuk niet van toepassing op de procedure voor het benoemen en vervullen van de functies sectorhoofd, teamchef B en teamchef C. Deze functies worden vervuld op grond van een in de Commissie als bedoeld in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, vastgestelde selectie- en benoemingsprocedure.

Artikel 55k

De ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, van wie de functie in verband met een reorganisatie is opgeheven, wordt aangewezen als te herplaatsen ambtenaar, hierna te noemen: herplaatsingkandidaat.

Artikel 55l

  • 1 De ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, die in verband met een reorganisatie boventallig zijn worden aangewezen als herplaatsingkandidaat. Van boventalligheid is sprake indien de binnen de te reorganiseren organisatie of een onderdeel daarvan, meer ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies voor de betrokken ambtenaren resteren.

  • 2 De ambtenaar die het geringste aantal jaren in politiedienst heeft doorgebracht, wordt als eerste als herplaatsingskandidaat aangewezen. In het geval dat twee ambtenaren een gelijk aantal jaren in politiedienst hebben doorgebracht, wordt degene met het minst aantal jaren in overheidsdienst als eerste als herplaatsingskandidaat aangewezen. Voor de berekening van het aantal in politiedienst of overheidsdienst doorgebrachte jaren wordt mede in aanmerking genomen de tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0–4 jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.

  • 3 De ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat is aangewezen en een functie bezet binnen het gezagsbereik, wordt op diens aanvraag door het bevoegd gezag aangewezen als herplaatsingskandidaat, indien op de hierdoor vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat wordt herplaatst.

  • 4 Het bevoegd gezag kan van de volgorde in het tweede lid afwijken, nadat hij hiervoor de instemming heeft verkregen van de reorganisatiecommissie. Het bevoegd gezag dient een gemotiveerd verzoek in bij de reorganisatiecommissie.

Artikel 55la

De reorganisatiecommissie wordt paritair samengesteld en bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De reorganisatiecommissie brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 55l, vierde lid, een schriftelijk oordeel uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 55lb

  • 1 De ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie wordt in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.

  • 2 Onverminderd artikel 55l, geschiedt de plaatsing in de situatie dat de in het eerste lid bedoelde functie voorkomt op meerdere plaatsen van tewerkstelling als volgt:

    • a. als eerste wordt geplaatst de ambtenaar die in de bestaande organisatie op diezelfde plaats van tewerkstelling was geplaatst;

    • b. indien er dan nog te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst de ambtenaar wiens plaats van tewerkstelling in de bestaande organisatie het dichtst bij de nieuwe plaats van tewerkstelling is gelegen;

    • c. indien er dan nog steeds te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst, de ambtenaar met het grootst aantal jaren in politiedienst;

    • d. indien er dan nog steeds te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst degene met het grootst aantal jaren in overheidsdienst.

  • 3 Het bevoegde gezag houdt bij de plaatsing op vergelijkbare of uitwisselbare functies rekening met het gestelde in artikel 55o, eerste lid. In elk geval dient het bevoegd gezag bij de plaatsing rekening te houden met het gestelde, als bedoeld in artikel 55o, vierde lid, onder d.

  • 4 Met een beroep op de in het derde lid gebleken feiten en omstandigheden kan de ambtenaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen hem in afwijking van artikel 55l, tweede lid, als herplaatsingskandidaat aan te wijzen.

Artikel 55m

De ambtenaar wordt over zijn aanwijzing als herplaatsingkandidaat schriftelijk geïnformeerd.

Artikel 55n

  • 1 Onverminderd artikel 91 is het bevoegd gezag verplicht om de herplaatsingkandidaat binnen een periode van twaalf maanden, te rekenen vanaf het moment dat de aanwijzing als herplaatsingkandidaat bekend is gemaakt of het moment waarover de herplaatsingkandidaat schriftelijk is geïnformeerd, ten minste twee maal een passende functie aan te bieden.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen of opschorten, indien de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 3 Indien het bevoegd gezag na twaalf maanden kan aantonen dat in het geheel geen passende functie kan worden aangeboden, wordt de termijn van twaalf maanden niet verlengd.

  • 4 De ambtenaar wordt gelijktijdig met zijn aanwijzing als herplaatsingkandidaat schriftelijk geïnformeerd over de aanvang en het einde van de periode bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Het bevoegd gezag informeert de herplaatsingkandidaat schriftelijk over het verlengen of opschorten van de periode.

  • 6 Onverminderd het bepaalde in dit artikel is het bevoegd gezag, voor de duur van het dienstverband van de herplaatsingkandidaat, gehouden de herplaatsingkandidaat een passende functie aan te bieden.

Artikel 55o

  • 1 Een passende functie is elke functie die voor de krachten en bekwaamheden van de herplaatsingkandidaat is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Een passende functie is mogelijk zowel binnen het bereik van het bevoegd gezag als bij een andere werkgever.

  • 2 Tevens is een passende functie elke functie waarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag de herplaatsingkandidaat binnen een termijn van twee jaar om-, her- of bijgeschoold kan worden.

  • 3 Onder een passende functie wordt ook verstaan een functie, als bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, waarin op aanvraag van de ambtenaar de mogelijkheid tot telewerken is opgenomen tenzij het belang van de dienst zich ertegen verzet. Per roosterperiode van vier weken wordt afgesproken hoeveel dagen de ambtenaar zal telewerken. Het bevoegd gezag waar de passende functie zich voordoet, beslist over de aanvraag tot telewerken.

  • 4 Niet als passende functie wordt beschouwd:

    • a. indien de voor functie geldende salarisschaal meer dan twee schalen lager is dan de salarisschaal die behoort bij de huidige functie van de herplaatsingskandidaat;

    • b. indien de voor functie geldende salarisschaal meer dan één schaal lager is dan de salarisschaal die behoort bij de huidige functie van de herplaatsingskandidaat, ingedeeld in salarisschaal 4 of 5 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie;

    • c. indien de voor functie geldende salarisschaal lager is dan de salarisschaal die behoort bij de huidige functie van de herplaatsingskandidaat, ingedeeld in salarisschaal 3 of lager van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie;

    • d. indien de reistijd van en naar de plaats van tewerkstelling van de functie meer dan twee uur per dag bedraagt, tenzij de gebruikelijke reistijd voor de herplaatsingkandidaat van en naar de plaats van tewerkstelling al meer dan twee uur per dag bedraagt.

  • 5 Voor de toepassing van het derde lid, onderdelen a, b en c, dient voor een passende functie bij een andere werkgever het maximaal te genieten salaris te worden vergeleken met het maximumsalaris van een salarisschaal van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie.

Artikel 55oa

  • 1 De ambtenaar met een functie als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie, wordt door het bevoegd gezag binnen drie jaar nadat hij als herplaatsingkandidaat is geplaatst op een lagere passende functie twee keer een passende functie aangeboden op het niveau van de functie waarop hij was aangesteld voor aanwijzing als herplaatsingkandidaat, inclusief ten minste 24 OVW punten.

  • 2 De ambtenaar mag een aangeboden functie als bedoeld in het eerste lid eenmaal weigeren zonder dat dit directe gevolgen heeft voor de rechtspositie van de ambtenaar.

Artikel 55ob

  • 1 De herplaatsingkandidaat kan, door de invoering van het LFNP en de reorganisatie Politiewet 2012, als gevolg van deze beide situaties in totaal maximaal twee schalen omlaag gaan.

  • 2 De ambtenaar die als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 als herplaatsingkandidaat is geplaatst op een lager functieniveau dan het niveau van de functie waarin de ambtenaar voor invoering LFNP was aangesteld, wordt door het bevoegd gezag twee keer een passende functie aangeboden die passend is op zijn oorspronkelijke functieniveau voor de invoering van het LFNP, tenzij op deze ambtenaar het bepaalde in artikel 55oa van toepassing is.

  • 3 De ambtenaar mag een aangeboden functie als bedoeld in het tweede lid eenmaal weigeren zonder dat dit directe gevolgen heeft voor de rechtspositie van de ambtenaar.

  • 4 De ambtenaar die door de reorganisatie Politiewet 2012 als herplaatsingkandidaat buiten de politie wordt geplaatst, wordt door het bevoegd gezag binnen de voor deze persoon geldende loonsuppletietermijn een functie binnen de politie aangeboden op het niveau van de functie die de ambtenaar had voor de invoering van het LFNP. Mocht een dergelijke functie binnen genoemde loonsuppletietermijn niet voorhanden zijn, dan wordt een passende functie op een lager schaalniveau aangeboden.

  • 5 Als de ambtenaar, welke in de plaatsing buiten de politie een functie op het niveau van voor de invoering van het LFNP had, het aanbod van een lagere passende functie binnen de politie, bedoeld in het vierde lid, aanvaardt, doet het bevoegd gezag deze nog een keer een aanbod voor een passende functie op het oorspronkelijke functieniveau voor de invoering van het LFNP. Indien de ambtenaar dit aanbod weigert, heeft dit rechtspositionele consequenties.

  • 6 Als de ambtenaar, welke in de plaatsing buiten de politie een lagere functie dan op het niveau van voor de invoering van het LFNP had, het aanbod van een lagere passende functie binnen de politie, bedoeld in het vierde lid, aanvaardt, dan geldt het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 55p

  • 1 Het bevoegd gezag kan de naar zijn oordeel meest geschikte herplaatsingkandidaat, voor wie de functie als passend wordt aangemerkt, herplaatsen in die functie.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als er maar één herplaatsingkandidaat is waarvoor de functie passend is.

Artikel 55q

  • 1 Onverminderd artikelen 55n, 55oa en 55ob is de herplaatsingkandidaat verplicht, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, om zelf een passende functie te zoeken.

  • 2 Wanneer het belang van de dienst dat vordert, is de herplaatsingskandidaat verplicht, behoudens het eerste aanbod, een passende functie te aanvaarden, in het geval van een herplaatsing in het kader van een reorganisatie.

Artikel 55r

  • 1 De herplaatsingkandidaat die slechts in een voor hem passende functie kan worden herplaatst na om- her- of bijscholing kan hiertoe worden verplicht, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2 Aan de ambtenaar die op grond van het eerste lid is verplicht om scholing te volgen, wordt een volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten toegekend.

  • 3 Aan de ambtenaar die op grond van het eerste lid is verplicht om scholing te volgen, wordt studieverlof met behoud van bezoldiging verleend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich hier tegen verzet.

Artikel 55ra

  • 1 Individuele en persoonsgebonden rechten, toegekend bij besluit van het bevoegd gezag, blijven bij aanwijzing als herplaatsingskandidaat of plaatsing of herplaatsing van de ambtenaar in stand.

  • 2 De ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak behoudt bij de plaatsing of herplaatsing op een administratief technische functie in het kader van een reorganisatie als bedoeld in artikel 55i zijn aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel 55s

Het mobiliteitscentrum Nederlandse politie stelt in overleg met het bevoegd gezag van de herplaatsingkandidaat een inventarisatie op van zijn competenties en mogelijkheden voor een passende functie.

Artikel 55t

  • 1 De herplaatsingkandidaat die een passende functie aanvaardt bij een andere werkgever wordt een loonsuppletie toegekend indien het genoten loon van die functie lager is dan het loon in de oorspronkelijke functie.

  • 2 De loonsuppletie wordt toegekend gedurende vijf jaar. Afhankelijk van het aantal dienstjaren van de ambtenaar wordt de termijn van vijf jaar verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    dienstjaren:

    verlenging:

    25 of meer dienstjaren

    één jaar

    30 of meer dienstjaren

    twee jaren

    35 of meer dienstjaren

    drie jaren

    40 of meer dienstjaren

    vier jaren

  • 3 Na afloop van een kalenderjaar vraagt de herplaatsingkandidaat, die herplaatst is bij een andere werkgever, de loonsuppletie aan. De aanvraag is vergezeld van een door de werkgever verstrekte jaaropgave van het loon.

  • 4 De suppletie is ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het in de oorspronkelijke functie genoten jaarloon en het jaarloon van de nieuwe functie.

  • 5 De loonsuppletie wordt eenmaal per jaar vastgesteld en uitgekeerd. Het bevoegd gezag kan maandelijks een voorschot van de suppletie verstrekken.

Artikel 55u

Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van dit hoofdstuk met inbegrip van regels over het proces van reorganisatie en flankerende voorzieningen voor ambtenaren.

Artikel 55v

Indien de toepassing van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, kan het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, afwijken van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk worden afgeweken.

Artikel 55w

Van dit hoofdstuk en van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk kan, in overeenstemming met de Commissie voor georganiseerd overleg in politieambten