Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 6 oktober 1993, nr. 93063184, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op artikel 20, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs; de artikelen 28, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs; de artikelen 38, 39, 61 en 76, van de Wet op het voortgezet onderwijs; artikel 4 van de Experimentenwet onderwijs; artikel 9 van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991; artikel 58, van de Wet op de onderwijsverzorging; de artikelen 2.45, 2.55, 2.75, 2.76 en 2.77 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs; de artikelen 4.5, eerste lid, 4.6, 9.74, tweede lid, 10.10, derde lid, 11.12, eerste lid, 12.5, 13.1.5, 13.3.5, 16.23, derde lid, en 16.27 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; de artikelen 14, eerste lid, en 35 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek; de artikelen 125 en 126 van de Ambtenarenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 8 december 1993, nr. WO5.93.0662);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 19 januari 1994, nr. 93085743, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan: