Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen

Geraadpleegd op 13-10-2024.
Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Wet van 2 december 1993, houdende regeling van de rechtspositie van ministers en staatssecretarissen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de rechtspositie van ministers en staatssecretarissen wettelijk te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 De bezoldiging van ministers wordt bepaald op € 14.760,00 per maand. De bezoldiging van staatssecretarissen wordt bepaald op € 13.787,12 per maand.

  • 2 Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen en daarbij is bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt bij ministeriële regeling met ingang van de datum, waarop die wijziging ingaat, de bezoldiging van ministers en staatssecretarissen dienovereenkomstig gewijzigd, onder nadere vaststelling, voor zoveel nodig, van de in het eerste lid genoemde bedragen.

  • 3 Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen ministers en staatssecretarissen deze op gelijke voet.

Artikel 2

  • 1 Boven en behalve de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, ontvangen ministers en staatssecretarissen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de bezoldiging en een vakantie-uitkering van 8 procent van de bezoldiging.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van:

    • a. de voorzieningen die aan de ministers en staatssecretarissen ter beschikking worden gesteld en noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun ambt;

    • b. een vaste vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening van de ministers en staatssecretarissen komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt.

  • 3 In de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen bedragen bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd op een in deze algemene maatregel van bestuur aangegeven wijze.

  • 4 Onder de in het tweede lid, onder a, bedoelde voorzieningen zijn in ieder geval begrepen die met betrekking tot verhuizing en verblijf, beveiliging, informatie en communicatie, binnenlandse en buitenlandse dienstreizen en vervoer alsmede een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg.

Artikel 2a

Artikel 3

Na het overlijden van een minister of staatssecretaris wordt op de voet van hetgeen voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daaromtrent in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen een uitkering toegekend.

Artikel 4

Artikel 5a

  • 1 Met de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan worden verrekend hetgeen de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen zelf als zodanig aan de Staat verschuldigd is of zijn.

  • 2 Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 5b, eerste lid.

  • 3 Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging of uitkeringen geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.

Artikel 5b

  • 1 Op de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan ten behoeve van een schuldeiser van de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen een korting worden toegepast, mits de minister of staatssecretaris onderscheidenlijk zijn nagelaten betrekkingen de vordering van de schuldeiser erkent of erkennen dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.

  • 2 Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.

  • 3 Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.

Artikel 5d

Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.

Artikel 5e

  • 1 Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent of toekennen, is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.

  • 2 Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.

Artikel 5f

Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de Staat, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de Staat van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.

Artikel 6

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze wet wordt aangehaald als: Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 2 december 1993

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. I. Dales

Uitgegeven de dertigste december 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin