Regeling storing radioverbinding tijdens een gecontroleerde vlucht

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 12-12-2014 t/m heden

Regeling storing radioverbinding tijdens een gecontroleerde vlucht

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op artikel 39 van het Luchtverkeersreglement;

Gezien paragraaf 3.6.5.2. van Bijlage 2 (Rules of the Air) en paragraaf 5.2.2.7. van Bijlage 10 (Aeronautical Telecommunications), van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart;

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Indien de radioverbinding van een luchtvaartuig met de betrokken luchtverkeersleidingsdienst uitvalt worden de voorschriften in de artikelen 2 en 3 in acht genomen.

  • 2 Indien het betrokken luchtvaartuig deel uitmaakt van het luchtvaartterreinverkeer wordt bovendien uitgekeken naar eventuele opdrachten in de vorm van visuele seinen.

Artikel 2

  • 1 Indien het luchtvaartuig zich bevindt in zichtweersomstandigheden worden de volgende voorschriften in acht genomen:

    • a. de vlucht wordt voortgezet in zichtweersomstandigheden;

    • b. worden geland op het dichtstbijzijnde daarvoor geschikte luchtvaartterrein;

    • c. de aankomst op de snelst mogelijke wijze worden gemeld aan de betrokken luchtverkeersleidingsdienst.

  • 2 Indien het luchtvaartuig zich bevindt in instrumentweersomstandigheden, of indien de weersomstandigheden zodanig zijn, dat het niet doenlijk lijkt de vlucht voort te zetten in zichtweersomstandigheden, worden de volgende voorschriften in acht genomen:

    • a. de vlucht wordt in overeenstemming met het geldende vliegplan voortgezet naar het daartoe aangewezen navigatiehulpmiddel van het luchtvaartterrein van bestemming;

    • b. zo nodig wordt boven dit hulpmiddel gewacht tot de aanvang van de daling;

    • c. de daling wordt vanaf het onder a. genoemde hulpmiddel aangevangen op of zo dicht mogelijk bij de verwachte naderingstijd zoals die het laatst is ontvangen en bevestigd dan wel, indien geen verwachte naderingstijd is ontvangen en bevestigd, op of zo dicht mogelijk bij de geschatte aankomsttijd volgens het geldende vliegplan;

    • d. de instrument-naderingsprocedure wordt uitgevoerd zoals voorgeschreven voor het betreffende navigatiehulpmiddel;

    • e. zo mogelijk worden geland binnen 30 minuten na de geschatte aankomsttijd of na de laatst bevestigde verwachte naderingstijd als dat tijdstip later valt.

Artikel 3

Bij een storing in de lucht-grond verbinding worden de volgende handelingen verricht:

  • a. Indien een luchtvaartuig op de aangewezen radiofrequentie geen verbinding kan maken met de betrokken luchtverkeersleidingsdienst, wordt getracht verbinding te maken op een andere frequentie die op de route toepasselijk is. Indien dit niet leidt tot herstel van de radioverbinding wordt getracht verbinding te maken met andere luchtvaartuigen of andere luchtverkeersleidingsdiensten op een voor de route toepasselijke frequentie. Bovendien luistert een luchtvaartuig, dat werkt in een netwerk van radioverbindingen, op de toepasselijke VHF-frequentie naar zich in de nabijheid bevindende luchtvaartuigen.

  • b. Indien de onder a. voorgeschreven handelingen niet leiden tot herstel van de radioverbinding zendt het luchtvaartuig zijn bericht tweemaal op de aangewezen frequentie(s) uit, voorafgegaan door: ‘TRANSMITTING BLIND’ en zonodig onder toevoeging van een of meer geadresseerden.

  • c. Bij het werken in een netwerk wordt een bericht dat ‘blind’ wordt uitgezonden zowel op de primaire als op de secundaire frequenties tweemaal uitgezonden. Een frequentieverandering wordt voorafgegaan door een aankondiging van het luchtvaartuig naar welke frequentie het verandert.

  • d. Indien een luchtvaartuig niet in staat is verbinding te maken vanwege een storing in de ontvanger, vinden meldingen op de vastgestelde tijden, dan wel positiemeldingen, op de aangewezen radiofrequentie plaats, voorafgegaan door: ‘TRANSMITTING BLIND DUE TO RECEIVER FAILURE’. Het bedoelde bericht wordt volledig herhaald; tijdens deze procedure wordt tevens de tijd van de volgende voorgenomen uitzending aangegeven.

  • e. Onverminderd het vierde lid zendt de gezagvoerder de gegevens met betrekking tot de voortzetting van de vlucht uit.

  • f. Indien, als gevolg van een in de lucht ontstaan defect aan de apparatuur, een luchtvaartuig niet in staat is radioverbinding tot stand te brengen, selecteert het, indien het daartoe uitgerust is, de voor radiostoring toepasselijke SSR-code.

Artikel 4

Het besluit van de Directeur-generaal van de Rijksluchtvaartdienst, de Chef van de Marinestaf en de Chef van de Luchtmachtstaf van 28 juli 1981 nr. LVB/L 23878/Stcrt. 1981, 164 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling storing radioverbinding tijdens een gecontroleerde vlucht.

's-Gravenhage, 11 oktober 1993

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Naar boven