Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 13 november 1992, nr. WV 92/543, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Gelet op de artikelen 14, 15, 16 en 20 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 709), de artikelen 13, eerste lid, 15a en 15b van de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554), artikel 66b, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1990, 103) en artikel 8, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329);
De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W06.92.0554);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 23 december 1992, nr. WV92/685, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto blijft artikel 13a, derde lid, van de wet buiten toepassing indien:
a. de bestelauto waarvoor ingevolge artikel 13a van de wet vrijstelling van belasting is verleend, binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven en te naam gesteld in het kentekenregister, op naam wordt gesteld van een ondernemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 13a, eerste en tweede lid, van de wet, en
b. in de administratie van de ondernemer op wiens naam de bestelauto daarvoor in het kentekenregister te naam was gesteld een verklaring is opgenomen waarin deze ondernemer en de in onderdeel a bedoelde ondernemer ten aanzien van de bestelauto verklaren, dat de in onderdeel a bedoelde ondernemer voor de toepassing van artikel 13a in de plaats treedt van de ondernemer op wiens naam de bestelauto daarvoor in het kentekenregister te naam was gesteld.
1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en door een in dat land gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon, indien:
a. met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de weg door de werknemer of zijn inwonende gezinsleden;
b. de werkgever blijkens een schriftelijke verklaring te kennen heeft gegeven dat het motorrijtuig aan belanghebbende ter beschikking is gesteld en hoofdzakelijk is bestemd voor de uitvoering van de werkzaamheden buiten Nederland; en
c. de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto wordt geregistreerd.
1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en die worden gebruikt door Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland:
- hoofd zijn van een éénmansbedrijf, of
- lid zijn van een maatschap, of
- bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap,
een en ander mits de eigenaar of houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.
1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en die vanuit dat land voor een periode van ten hoogste twee weken in Nederland ter beschikking staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon en zijn inwonende gezinsleden, of van een in Nederland gevestigd lichaam.
5 Indien de in Nederland wonende natuurlijke persoon of een inwonend gezinslid van deze persoon, onderscheidenlijk het in Nederland gevestigde lichaam, met het motorrijtuig opnieuw gebruikmaakt van de weg in Nederland in de vijftig weken volgend op de periode van twee weken, bedoeld in het eerste lid, wordt de hernieuwde aanvang van het gebruik van de weg aangemerkt als de aanvang van het gebruik van de weg, bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de wet.
6 Indien het beroep op de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elektronisch wordt ingetrokken vóór de dag waarop volgens het elektronische beroep op de vrijstelling het gebruik in Nederland van de weg aanvangt, geldt het beroep als niet gedaan.
1 Vrijstelling van belasting wordt in andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2, 3 en 3a verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien ter zake van het in het vrije verkeer brengen daarvan aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat, of zou bestaan indien de vervoermiddelen uit een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie in het vrije verkeer zouden zijn gebracht, onder de daarbij gestelde voorwaarden en beperkingen.
2 Indien aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan ter zake van de wederinvoer van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, wordt de vrijstelling slechts verleend indien wordt aangetoond dat de belasting vóór de overbrenging naar het buitenland daadwerkelijk is betaald en niet ter zake van de overbrenging naar het buitenland is teruggegeven.
3 Indien voor de in het eerste lid bedoelde personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s vrijstelling van rechten bij invoer wordt gevraagd overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen, dient de desbetreffende aanvraag tevens het verzoek om vrijstelling van belasting te bevatten. In andere gevallen is artikel 2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4 In de gevallen waarin vrijstelling van belasting is verleend op de voet van het eerste lid, wordt, indien ingevolge de bepalingen op grond waarvan de vrijstelling van rechten bij invoer is verleend of zou worden verleend de rechten bij invoer verschuldigd is of zou worden, tevens de belasting verschuldigd.
1 De in artikel 14a, tweede lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien gedurende de periode van het gebruik van de weg met het motorrijtuig in Nederland de opneming in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet niet was voorgeschreven, en:
a. het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en blijkens de registratie in het buitenlandse kentekenregister niet wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd voor sloop of motorrijtuig dat wacht op keuring;
b. het motorrijtuig op het moment, bedoeld in onderdeel a, niet voldoet aan de definitie van schadevoertuig in de zin van de Regeling voertuigen en degene van wie de belasting ingevolge artikel 5, tweede lid, van de wet is geheven dit bij het verzoek, bedoeld in onderdeel c, verklaart;
c. het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam; en
d. bij het verzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en, indien de inspecteur daarom verzoekt, bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig naar die lidstaat, onderscheidenlijk die staat, is gebracht, alsmede bescheiden waaruit blijkt vanaf welk tijdstip het motorrijtuig niet langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam.
1 De verrekening, bedoeld in artikel 14b van de wet, kan slechts worden toegepast indien het verzoek daartoe gelijktijdig met de aangifte wordt gedaan en bij het verzoek gegevens worden overgelegd waaruit de voor het motorrijtuig in totaal overeengekomen periode van terbeschikkingstelling ondubbelzinnig blijkt. Wanneer de in de eerste volzin bedoelde gegevens niet zijn opgemaakt in de Nederlandse of Engelse taal, wordt een vertaling in één van deze talen bijgevoegd.
2 In het verzoek vermeldt degene aan wie het motorrijtuig ter beschikking wordt gesteld de in totaal overeengekomen periode van terbeschikkingstelling, en verklaart hij dat overigens geen andere afspraken zijn gemaakt met degene die het motorrijtuig aan hem ter beschikking stelt over de periode waarin het motorrijtuig tot zijn beschikking zal staan.
De in artikel 15 van de wet bedoelde teruggaven worden slechts verleend indien de belastingplichtige binnen dertien weken na de registratie van de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto daartoe verzoekt.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bedoelde teruggaaf wordt verleend, indien:
a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op naam van een politie-instantie dan wel, indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op lease-basis aan de politie ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;
b. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is voorzien van:
- een tweetonige hoorn;
- een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en
- ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van het politielogo, bedoeld in de Regeling politielogo; en
c. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:
a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op naam van een brandweer-instantie dan wel, indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op lease-basis aan de brandweer ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;
b. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is voorzien van:
- een tweetonige hoorn;
- een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en
- ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 314 cm2; en
c. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden voor de uitoefening van hun brandweertaak.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:
a. de personenauto ingericht is voor het vervoeren van zieken of gewonden en uiterlijk herkenbaar is als ambulance;
b. de personenauto wordt gebruikt:
1°. door de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen;
2°. bij de ambulancezorg waarvoor op grond van artikel 20 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen vrijstelling is verleend;
3°. als wensambulance voor het vervoer van ernstig zieken of zwaar gehandicapten in verband met het in vervulling laten gaan van een, doorgaans laatste, wens van sociale of recreatieve aard;
4°. door het Nederlandse Rode Kruis voor vervoer van personen die geen medische zorg behoeven en van wie de gezondheidstoestand door het vervoer niet negatief zal worden beïnvloed, uitsluitend voor zover dit betreft vervoer in verband met bezoek aan religieuze, culturele, recreatieve, sociale of soortgelijke gebeurtenissen;
5°. als ambulance van ziekenhuizen voor het vervoer van patiënten op het ziekenhuisterrein; of
6°. als bedrijfsambulance voor het vervoer van zieken en gewonden op het bedrijfsterrein; en
c. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieken of gewonden of het verlenen van spoedeisende medische hulp.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen vijf jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:
a. direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto of de bestelauto;
b. de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels; en
c. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van stoffelijke overschotten.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:
a. direct achter de bestuurdersplaats een vaste wand, een traliewerk of een soortgelijke afscheiding is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto;
b. de achterruimte uitsluitend van buitenaf te openen is;
c. de ramen en luiken in de achterruimte niet kunnen worden geopend, dan wel zijn voorzien van tralies of een metalen rooster;
d. de personenauto is voorzien van een mobilofooninstallatie; en
e. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:
a. de personenauto beschikt over voorzieningen waardoor deze gemakkelijk toegankelijk is voor rolstoelen;
b. in de personenauto bevestigingspunten zijn aangebracht voor de rolstoelen, waarmee zij kunnen worden vastgezet, opdat de veiligheid van de rolstoelgebruiker is gewaarborgd; en
c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van rolstoelgebruikers en hun begeleiders van en naar instellingen die zich de zorg voor gehandicapte personen ten doel stellen.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen zes jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:
a. direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand van kogelvrij materiaal is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto of de bestelauto;
b. de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels, met uitzondering van een zitplaats voor een bewaker;
c. de vloer van de achterruimte uit één stuk bestaat;
d. de kluizen in de achterruimte onverbrekelijk met de bodem zijn verbonden;
e. de personenauto of de bestelauto voor de beveiliging van de inzittenden voldoende is gepantserd; en
f. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van geld of waarden.
2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.
3 Indien eerder voor een andere bestelauto ten behoeve van de gehandicapte teruggaaf werd verleend op de voet van artikel 15a van de wet, wordt in het verzoek vermeld vanaf welke datum die andere bestelauto niet langer wordt gebruikt voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde vervoer.
Artikel 14
[Vervallen per 01-01-2020]
Artikel 15
[Vervallen per 08-12-1995]
Artikel 16
[Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 17
[Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 18
[Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 19
[Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 20
[Vervallen per 01-01-2012]
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.
Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.