Hoofdstuk III. Rechten van onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënten
[Vervallen per 01-01-2020]
Artikel 36
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis draagt zorg dat aan een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, aan de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede aan de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt, zo spoedig mogelijk na zijn opneming schriftelijk wordt medegedeeld welke arts of andere persoon in het ziekenhuis in het bijzonder verantwoordelijk zal zijn voor zijn behandeling.
2 Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II, §§ 2 of 4 toepassing heeft gevonden terwijl hij reeds in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, wordt aan het eerste lid uitvoering gegeven zo spoedig mogelijk na het verlenen van de rechterlijke machtiging.
3 Bij opneming in het ziekenhuis of op een later tijdstip kunnen aan de patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, slechts de voorwerpen worden ontnomen die een gevaar kunnen opleveren voor zijn veiligheid of de goede gang van zaken in het ziekenhuis. De patiënt kan daartoe aan zijn kleding of aan het lichaam worden onderzocht.
4 Indien de patiënt voorwerpen als bedoeld in het vorige lid worden ontnomen, wordt hem een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
Artikel 37
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Het bestuur van het ziekenhuis draagt ervoor zorg dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie)betrekkingen van de patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit worden gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van deze wet aan de patiënt toekomende rechten. In het overzicht, bedoeld in de vorige volzin, is opgenomen het adres waaronder het bestuur van het ziekenhuis bereikbaar is voor klachten als bedoeld in artikel 41, eerste lid. Tevens wordt de patiënt schriftelijk medegedeeld dat zijn behandelingsgegevens worden opgenomen in een voor hem aan te leggen patiëntendossier. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Indien ten aanzien van een reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt hoofdstuk II, par. 3, toepassing heeft gevonden, draagt het bestuur van het ziekenhuis ervoor zorg dat de betrokkene, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede zijn naaste (familie)betrekkingen zo spoedig mogelijk na het geven van de last door de burgemeester onderscheidenlijk na zijn opneming in het bezit worden gesteld van een afschrift van de beschikking van de burgemeester.
Artikel 37a
[Vervallen per 01-01-2020]
De geneesheer-directeur draagt er zorg voor dat voor een patiënt aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand, van de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan. De aantekening wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop.
Artikel 37b
[Vervallen per 01-01-2020]
2 De artikelen 38a, 38b en 38c zijn van toepassing op patiënten op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, die zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting.
Artikel 38
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De geneesheer-directeur draagt zorg dat voor een patiënt als bedoeld in artikel 37b, eerste lid, zo spoedig mogelijk na de opneming van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, door de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, na overleg met de patiënt, een behandelingsplan wordt opgesteld. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 De voor de behandeling verantwoordelijke persoon pleegt voor het opstellen van het behandelingsplan overleg met de instelling of de psychiater die de patiënt voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, alsmede met de huisarts van de patiënt. Indien de behandelende persoon beslist dat de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde behandeling, pleegt hij ter zake overleg met de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt of, indien deze ontbreekt, met de persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is gemachtigd. Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan wordt overleg gepleegd met de echtgenoot van de patiënt, tenzij deze dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, met een ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, een en ander voor zover dit overleg verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.
3 Het behandelingsplan, bedoeld in het eerste lid, is erop gericht de stoornis zo te verbeteren dat het gevaar op grond waarvan de patiënt, zonder van de bereidheid daartoe te hebben blijk gegeven, in het ziekenhuis moet verblijven, wordt weggenomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld, waaraan een behandelingsplan ten minste moet voldoen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.
4 Indien het in het overleg, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet mogelijk is overeenstemming te bereiken over het behandelingsplan, stelt de behandelende persoon de geneesheer-directeur hiervan in kennis.
5 Indien het overleg over het behandelingsplan niet tot overeenstemming heeft geleid kan met betrekking tot de patiënt geen behandeling worden toegepast. Evenmin kan een behandeling worden toegepast indien weliswaar het overleg over het behandelingsplan tot overeenstemming heeft geleid doch de patiënt of, in geval van toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de met het oog op overleg aangewezen persoon of personen zich daartegen verzetten met dien verstande dat, ook al is de desbetreffende toestemming van die persoon of die personen verkregen, de behandeling niet kan worden toegepast, indien de patiënt zich daartegen verzet. In afwijking van de beide voorgaande volzinnen kan niettemin het voorgestelde, onderscheidenlijk het overeengekomen behandelingsplan worden toegepast voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen, die niet mogen worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in de derde volzin.
6 De geneesheer-directeur geeft uiterlijk bij het begin van een behandeling met toepassing van de derde volzin van het vijfde lid, daarvan kennis aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij ten minste welke personen verantwoordelijk zijn voor de beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan en de redenen die aan de beslissing ten grondslag lagen. Indien de behandeling wordt toegepast terwijl de patiënt zich daartegen verzet, vermeldt de geneesheer-directeur tevens of de patiënt in staat kan worden geacht, gebruik te maken van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a. Hij geeft voorts zo spoedig mogelijk na het begin van een zodanige behandeling daarvan kennis aan de in het tweede lid, tweede volzin, bedoelde personen. Van de beëindiging van een zodanige behandeling geeft hij kennis aan de inspecteur.
7 De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling met toepassing van het vijfde lid, derde volzin, een onderzoek in of de beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan, zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.
Artikel 38a
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De geneesheer-directeur draagt zorg dat voor een patiënt als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, zo spoedig mogelijk na zijn opneming een behandelingsplan wordt opgesteld. Het behandelingsplan is gericht op het zodanig wegnemen van het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de betrokkene doet veroorzaken, dat betrokkene niet langer in het ziekenhuis behoeft te verblijven. Zo mogelijk geschiedt dit door het bewerkstelligen van een verbetering van de stoornis. Indien dit niet mogelijk is, geschiedt dit door het anderszins wegnemen van het gevaar. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4 Indien de voor de behandeling verantwoordelijke persoon beslist dat de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde behandeling, wordt het behandelingsplan in afwijking van het derde lid opgesteld in overleg met de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt of, indien deze ontbreekt, met de persoon die door de patiënt schriftelijk is gemachtigd. Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan wordt het behandelingsplan opgesteld in overleg met de echtgenoot van de patiënt, tenzij deze dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, met een ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, een en ander voor zover dit overleg verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.
Artikel 38b
[Vervallen per 01-01-2020]
Behandeling van de patiënt vindt slechts plaats:
a. voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan
b. indien het overleg over het behandelingsplan, bedoeld in artikel 38a, derde of vierde lid, tot overeenstemming heeft geleid, en
c. indien de patiënt of – indien van toepassing – de in artikel 38a, vierde lid, bedoelde persoon zich niet tegen behandeling verzet.
Artikel 38c
[Vervallen per 01-01-2020]
2 Behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats krachtens een schriftelijke beslissing van de behandelaar waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is zo kort mogelijk maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. De behandelaar doet een afschrift van de beslissing aan de geneesheer-directeur toekomen.
3 Indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het tweede lid, voortzetting van de behandeling of opnieuw een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het tweede lid, tweede volzin van toepassing.
5 De geneesheer-directeur geeft, uiterlijk bij het begin van een behandeling overeenkomstig het eerste of het derde lid, daarvan kennis aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij in ieder geval door welke persoon de beslissing daartoe is genomen en zendt een afschrift mee van de beslissing bedoeld in het tweede of derde lid. Indien de behandeling plaatsvindt in een situatie waarin het de patiënt is die zich verzet, vermeldt de geneesheer-directeur tevens of deze in staat kan worden geacht gebruik te maken van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a. Van de beëindiging van een behandeling overeenkomstig het eerste of het derde lid, geeft hij kennis aan de inspecteur.
6 De geneesheer-directeur geeft van een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderscheidenlijk van de voortzetting van de behandeling overeenkomstig het derde lid, voorts – indien van toepassing – zo spoedig mogelijk kennis aan de in artikel 38a, vierde lid, bedoelde persoon.
7 De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling overeenkomstig dit artikel, doch in ieder geval na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid, een onderzoek in of de beslissing daartoe zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.
Artikel 38d
[Vervallen per 01-01-2020]
2 Onverminderd artikel 38, vijfde lid, derde volzin, kan met betrekking tot een patiënt die zich met een verklaring als bedoeld in artikel 34p heeft verbonden, de in de verklaring voorziene behandeling worden toegepast, ook indien de patiënt zich daartegen verzet.
Artikel 39
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kunnen, anders dan ter uitvoering van een behandelingsplan met inachtneming van artikel 38, 38b of 38c, geen middelen of maatregelen worden toegepast dan ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties welke door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt.
2 De middelen en maatregelen die kunnen worden toegepast in gevallen als bedoeld in het eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Daarbij worden termijnen aangegeven, gedurende welke ten hoogste de onderscheidene middelen en maatregelen met betrekking tot een bepaalde patiënt mogen worden toegepast.
3 De geneesheer-directeur geeft zo spoedig mogelijk na het begin van de toepassing van een middel of maatregel als bedoeld in de vorige leden daarvan kennis aan de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger of, ingeval deze ontbreken, de naaste (familie)betrekkingen, en in ieder geval aan de inspecteur. Van de beëindiging van een middel of maatregel geeft hij zo spoedig mogelijk kennis aan de inspecteur. De kennisgeving geschiedt op een daartoe door Onze Minister voorgeschreven formulier.
Artikel 40
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De poststukken, gericht aan of afkomstig van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kunnen in aanwezigheid van de patiënt worden onderworpen aan een controle op meegezonden voorwerpen.
2 Tenzij de bezoeker een advocaat of procureur is die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een justitiële autoriteit, de hoofdinspecteur of de inspecteur, kunnen beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels worden opgelegd, doch slechts:
a. indien van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de voor zijn behandeling verantwoordelijke persoon blijkt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
3 Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 39, tweede lid, worden opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt,
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is, dan wel
c. in geval van een patiënt ten aanzien van wie een observatiemachtiging is verleend, indien dit noodzakelijk is om het onderzoek, bedoeld in artikel 14h, tweede lid, te kunnen uitvoeren.
4 Beperkingen in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen, tenzij het betreft verkeer met een advocaat of procureur die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een justitiële autoriteit, de hoofdinspecteur of de inspecteur, worden opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op vrij telefoonverkeer ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
6 Ten aanzien van beslissingen als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid kan toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege worden gelaten indien de patiënt op grond van de stoornis van zijn geestvermogens niet in staat is zijn wil te bepalen met betrekking tot de voorgenomen beslissing. In dat geval wordt zo mogelijk de in artikel 38, tweede lid, of 38a, vierde lid, bedoelde persoon gehoord.
Artikel 40a
[Vervallen per 01-01-2020]
De patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen op grond van artikel 41, eerste lid, een klacht kan worden ingediend, wordt door de zorg van de geneesheer-directeur schriftelijk geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing berust, over de mogelijkheid de patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en over de mogelijkheid gebruik te maken van de artikelen 41 tot en met 41b.
Artikel 41
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De patiënt, elke andere in het ziekenhuis verblijvende patiënt en ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen kan tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, tweede lid, tweede volzin, en vijfde lid, derde volzin, artikel 38a, vierde lid, artikel 38c, tweede en derde lid en de artikelen 39 en 40, alsmede tegen een beslissing over niet-toepassing van het overeengekomen behandelingsplan een schriftelijke klacht indienen bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis.
6 De commissie geeft binnen twee weken na ontvangst van de klacht of, indien het betreft een klacht tegen een beslissing die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan in de tijd dat de klacht bij de commissie aanhangig is het gevolg is komen te vervallen, binnen vier weken na ontvangst van de klacht, van zijn met redenen omklede beslissing op de klacht of van het niet in behandeling nemen daarvan op grond van het bepaalde in het vijfde lid, kennis aan de klager, de betrokken patiënt, de behandelende persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur en de inspecteur.
Artikel 41a
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Indien de commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen of indien de beslissing van de commissie niet inhoudt dat de klacht gegrond is, kan de klager de inspecteur schriftelijk vragen om een verzoekschrift bij de rechter in te dienen ter verkrijging van de beslissing over de klacht. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin het betrokken psychiatrisch ziekenhuis is gelegen. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. De termijn voor het indienen van een verzoek bedraagt zes weken, ingaande op de dag na die waarop de commissie uiterlijk had moeten beslissen dan wel ingaande op de dag waarop de beslissing van de commissie aan de klager bekend is gemaakt. De klager voegt bij het verzoek een afschrift van de klacht en een afschrift van de beslissing op de klacht.
2 De inspecteur behoeft geen gevolg te geven aan het verzoek, indien hij de klacht kennelijk niet ontvankelijk acht. Van een niet-ontvankelijk-verklaring doet hij binnen twee weken na de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, mededeling aan de klager, de patiënt, indien hij niet de klager is, de raadsman van de klager, de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur en de commissie. In andere gevallen dient hij binnen twee weken na de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, een verzoekschrift bij de rechter in, waarin de beslissing over de klacht wordt gevraagd.
3 Indien de klager niet de patiënt is, hoort de inspecteur de patiënt om vast te stellen of deze bedenkingen heeft tegen de indiening van een verzoekschrift ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de klacht. De inspecteur kan slechts om gewichtige redenen besluiten om aan het verzoek gevolg te geven indien de patiënt hiertegen bedenkingen heeft.
5 Indien de klager de patiënt is, kan hij, onverminderd de eerste volzin van het eerste lid, in de gevallen bedoeld in die volzin, zelf een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van de beslissing over de klacht. Het eerste lid, tweede tot en met vijfde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
6
Artikel 8, met uitzondering van het derde lid, is met betrekking tot de behandeling van een verzoekschrift van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter in elk geval hoort de klager, de patiënt, indien deze niet de klager is en deze bereid is zich te doen horen, en de voor de behandeling verantwoordelijke persoon. De overige personen, bedoeld in artikel 8, vierde lid, worden slechts zo nodig gehoord. Indien niet blijkt dat de klager reeds een raadsman heeft, kan uitsluitend de rechter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last geven tot toevoeging van een raadsman.
14 De rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang de voor de behandeling verantwoordelijke persoon niet voldoet aan de beslissing van de rechter, de rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, aan de patiënt op wie de klacht betrekking heeft een in de beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
15 De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beslissing aan de klager, de patiënt, indien hij niet de klager is, de raadsman van de klager, de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur, de commissie en de inspecteur.
Artikel 41b
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Indien de klager de patiënt is, kan de inspecteur of de klager bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41a, eerste lid, onderscheidenlijk vijfde lid, verzoeken de klager een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de rechtspersoon die het betrokken psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, op de grond dat de beslissing waartegen de klacht is gericht, onrechtmatig is. De rechter kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen.
Artikel 42
[Vervallen per 01-01-2020]
De inspecteur, bevindend dat een patiënt die zich tegen de toepassing van een behandeling verzet, niet in staat kan worden geacht gebruik te maken van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a, kan een verzoekschrift indienen ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de beslissing ter zake van de noodzaak de behandeling waartegen de patiënt zich verzet, toe te passen. Artikel 41a, eerste lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing. De inspecteur dient zo spoedig mogelijk een verzoekschrift bij de rechter in. Artikel 41a, vierde lid, eerste volzin, zesde lid, eerste en tweede volzin, negende tot en met vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kan, onverminderd zijn recht om zelf een overplaatsing te bewerkstelligen, aan de geneesheer-directeur mondeling of schriftelijk overplaatsing verzoeken naar een al dan niet door hem met name genoemd ander ziekenhuis.
3 Indien de geneesheer-directeur meent aan het verzoek niet te kunnen voldoen, stelt hij schriftelijk de patiënt daarvan in kennis, onder mededeling van de redenen waarom hij meent aan het verzoek geen gevolg te kunnen geven. Hij zendt een afschrift van zijn beslissing aan de inspecteur.
4 De inspecteur hoort zo nodig de patiënt. Indien de inspecteur overplaatsing gewenst voorkomt, treft hij de nodige maatregelen om opneming in een ander ziekenhuis te bewerkstelligen. De geneesheer-directeur draagt op aanwijzing van de inspecteur zorg voor overbrenging van de patiënt naar het andere ziekenhuis.
Artikel 44
[Vervallen per 01-01-2020]
2 Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste lid of op grond van artikel 37, vierde lid, 38, derde lid, tweede volzin, 38a, tweede lid, 38c, vierde lid, 39, tweede lid, of 41, tweede lid, wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk IV. Verlof en ontslag
[Vervallen per 01-01-2020]
Artikel 45
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een psychiatrisch ziekenhuis niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, opgenomen patiënt zover is verminderd dat het verantwoord is hem tijdelijk in de maatschappij te doen terugkeren, geeft de geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de patiënt gewenst is, verlof het psychiatrisch ziekenhuis niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, voor een daarbij aan te geven periode te verlaten. Zo mogelijk en nodig wordt tevoren overleg gepleegd met de in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen, met degene door wie de patiënt voorafgaande aan zijn opneming in een ziekenhuis werd verzorgd, alsmede met de instelling of psychiater, die betrokkene voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, en de huisarts van betrokkene.
2 Verlof voor een aaneengesloten periode van meer dan 60 uren kan per kalenderjaar ten hoogste twee maal worden gegeven en wel telkens voor ten hoogste twee weken. Indien overwogen wordt het verlof langer dan 60 uren te doen duren, wordt overleg gepleegd met de inspecteur in wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen.
3 Aan het verlof kunnen voorwaarden betreffende de behandeling of het gedrag van de patiënt, voorzover dit gedrag het gevaar voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt, worden verbonden. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. De geneesheer-directeur verleent slechts verlof indien de patiënt zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal naleven.
4 Tot de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, kan de opdracht behoren dat de betrokkene zich stelt onder toezicht van een daarbij aangewezen instelling of natuurlijke persoon, die hem bij de naleving van de andere voorwaarden hulp en steun verleent.
Artikel 46
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De geneesheer-directeur trekt het in artikel 45 bedoelde verlof in, wanneer de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van betrokkene dit noodzakelijk maakt en wanneer het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verlof kan door de geneesheer-directeur worden ingetrokken wanneer de patiënt de gestelde voorwaarden niet nakomt of op verzoek van de patiënt. De geneesheer-directeur stelt zich op de hoogte van de actuele geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt. De geneesheer-directeur stelt de patiënt uiterlijk vier dagen na de intrekking van het verlof schriftelijk in kennis van zijn beslissing, onder mededeling van de redenen die tot de intrekking hebben geleid.
2 Met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot intrekking van het verlof staat voor betrokkene en voor ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open de officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken overeenkomstig artikel 14e, derde en vierde lid.
Artikel 46a
[Vervallen per 01-01-2020]
De geneesheer-directeur geeft een met toepassing van hoofdstuk II in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting opgenomen patiënt verlof voor zover en voor zolang het verantwoord is hem buiten de inrichting te laten verblijven.
Artikel 47
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt zover is verminderd dat het verlenen van ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis onder daaraan te verbinden voorwaarden verantwoord is, verleent de geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de patiënt gewenst is, voorwaardelijk ontslag.
Artikel 48
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Tenzij voortzetting van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis als vrijwillig patiënt gewenst is en betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, verleent de geneesheer-directeur een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, ontslag uit het ziekenhuis zodra zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
a. de betrokkene niet of niet langer in zijn geestvermogens gestoord of gevaarlijk is dan wel het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
b. de geldigheidsduur van een der in hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 4, bedoelde rechterlijke machtigingen is verstreken, tenzij voor het einde van de termijn een verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging; in dat geval verleent de geneesheer-directeur ontslag
c. door de officier geen verzoek wordt gedaan of door de rechter afwijzend wordt beschikt ter zake van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van een met toepassing van artikel 20 in het ziekenhuis verblijvend persoon dan wel - indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen beschikking is gegeven - zodra de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken; of
d. door de rechter ontslag na toepassing van artikel 49 wordt bevolen.
2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, ten tweede, en onder c, verleent de geneesheer-directeur hangende het onderzoek van de rechter geen ontslag, indien de rechter de beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft gegeven ten gevolge van het horen van een deskundige op verzoek van de betrokken patiënt.
Artikel 49
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Een met toepassing van hoofdstuk II, §§ 1 tot en met 4, in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt, ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen alsmede de inspecteur en de officier van justitie, in wier ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, kan aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis het voorwaardelijk ontslag of het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis verzoeken.
2 De geneesheer-directeur beslist op het verzoek met inachtneming van artikel 47, onderscheidenlijk artikel 48. De beslissing wordt aan de inspecteur medegedeeld. Voor de toepassing van het derde en het tiende lid wordt met een afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur gelijk gesteld het niet beslissen binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.
3 In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing heeft verkregen, zo deze niet is de officier van justitie, de officier van justitie verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Het verzoek aan de officier van justitie wordt schriftelijk gedaan; bij het verzoek wordt gevoegd afschrift van het oorspronkelijk verzoek alsmede van de beslissing van de geneesheer-directeur.
6 De officier van justitie behoeft geen gevolg te geven aan het in het derde lid bedoelde verzoek indien hij de verzoeker kennelijk niet ontvankelijk acht dan wel indien tijdens de vier maanden, voorafgaande aan het verzoek, reeds een verzoek door hem is ingediend bij de rechter en uit het nieuwe verzoek aan de officier van justitie niet blijkt van nieuwe feiten.
7 Indien het verzoek aan de officier van justitie, bedoeld in het derde lid, afkomstig is van een ander dan de betrokken patiënt, hoort de officier van justitie de patiënt. Indien de patiënt bezwaar heeft tegen het uitlokken van een rechterlijke uitspraak over zijn ontslag uit het ziekenhuis, behoeft de officier van justitie evenmin gevolg te geven aan het verzoek.
9
Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het verzoek, indien dit afkomstig is van de patiënt, wordt behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank. Artikel 9, eerste lid, tweede volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de patiënt, zo deze niet is de verzoeker, de geneesheer-directeur en aan de inspecteur.
11 In geval van een afwijzende beslissing op een door de officier van justitie gedaan verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie bij de rechter een verzoek doen tot het bevelen van ontslag onder voorwaarden dan wel ontslag. Het negende en tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50
[Vervallen per 01-01-2020]
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot het in dit hoofdstuk bepaalde.
Hoofdstuk XII. Slot- en overgangsbepalingen
[Vervallen per 01-01-2020]
Artikel 71
[Vervallen per 01-01-2020]
Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie binnen drie jaar na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop de wet is toegepast.
Artikel 71a
[Vervallen per 17-01-1994]
Artikel 72
[Vervallen per 01-01-2020]
De voordracht voor een krachtens artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50, 58, 60 of 62 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekend gemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Artikel 72a
[Vervallen per 01-01-2020]
Ingeval ingevolge het bij deze wet bepaalde de inspecteur een verzoekschrift indient, of een verzoekschrift als bedoeld in artikel 28, 35 of 41a, vijfde lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij procureur te geschieden.
Artikel 73
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De artikelen 32-35 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip.
2 De overige bepalingen van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip.
Artikel 74
[Vervallen per 01-01-2020]
1 Machtigingen, verleend op grond van artikel 17, 23 of 24 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, en machtigingen, verleend op grond van de artikelen 387 en 388 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze wet aangemerkt als machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van deze wet. Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende negen weken na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht.
2 Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, die op grond van een beslissing van de rechter krachtens artikel 35i, eerste lid, van die wet zijn voortgezet, en waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze wet aangemerkt als machtigingen tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in hoofdstuk II, paragraaf 3. Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende twee weken na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht.
3 Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, naar aanleiding waarvan op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip nog geen vordering als bedoeld in artikel 35i van die wet is ingesteld, worden aangemerkt als een last tot inbewaringstelling. De artikelen 25 en 26 zijn van toepassing met dien verstande dat de berichtgeving door de burgemeester - voor zover zij niet reeds voor bovenbedoeld tijdstip is geschied - in elk geval plaatsvindt binnen de aangegeven termijnen na dit tijdstip. Artikel 27 is van toepassing met dien verstande dat - indien de berichtgeving van de burgemeester voor bovenbedoeld tijdstip is geschied - het verzoek van de officier, bedoeld in het eerste lid van artikel 27 in elk geval wordt gedaan binnen de aangegeven termijn na dit tijdstip.
4 De behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 17 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, en van vorderingen van officieren van justitie, ingesteld op grond van artikel 35i van die wet, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt met toepassing van de genoemde wet voortgezet, met dien verstande dat de rechter
- op vorderingen op grond van artikel 17 van die wet beschikt als ware de vordering ingesteld met toepassing van hoofdstuk II, § 1, van deze wet, en
- op vorderingen op grond van artikel 35i van die wet beschikt als ware de vordering een verzoek in de zin van artikel 27, eerste lid, van deze wet.
5 De behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 23 of 24 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, dan wel van een machtiging of een verlenging daarvan op grond van de artikelen 387 en 388 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt niet voortgezet.
6 Omtrent de patiënten, ten aanzien van wie ingevolge het eerste en tweede lid machtigingen en inbewaringstellingen van kracht blijven, worden aan de inspecteur en de officier van justitie de door Onze Minister te bepalen gegevens verstrekt binnen een daarbij door Onze Minister te stellen termijn.
Artikel 75
[Vervallen per 01-01-2020]
1 De bevoegdheid van de provisionele bewindvoerder, benoemd met toepassing van artikel 33 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, eindigt na verloop van zes maanden na het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip, tenzij
a. binnen die termijn een beschikking waarbij met betrekking tot de patiënt een curatele is uitgesproken, een bewind als bedoeld in titel 19 of een mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek is ingesteld, onherroepelijk is geworden;
b. binnen die termijn aan de patiënt ontslag wordt verleend uit het psychiatrisch ziekenhuis;
c. een verzoek of vordering tot ondercuratelestelling, tot onderbewindstelling als bedoeld in titel 19, of tot instelling van een mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek is gedaan en daarop binnen die termijn niet onherroepelijk is beslist.
2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, eindigt de bevoegdheid op de daar bedoelde tijdstippen.
3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder c, eindigt de bevoegdheid op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de op dat verzoek of op die vordering gegeven beschikking.
4 Met betrekking tot het uit artikel 32 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, voortvloeiende verlies van het beheer van de eigen goederen is het in de voorgaande leden bepaalde van overeenkomstige toepassing.
5 De patiënt die op grond van artikel 32 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, het beheer over de goederen van anderen heeft verloren, herkrijgt dit beheer niet door de inwerkingtreding van artikel 73, eerste lid, van deze wet.
Artikel 76
[Vervallen per 13-08-1996]
Artikel 77
[Vervallen per 01-01-2020]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 78
[Vervallen per 01-01-2002]
Artikel 79
[Vervallen per 01-01-2020]
Deze wet kan worden aangehaald als Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
Artikel 80
[Vervallen per 01-01-2020]