Wet luchtvaart

Geraadpleegd op 07-10-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m 17-01-2016

Wet van 18 juni 1992, houdende algemene regeling met betrekking tot het luchtverkeer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is mede ter uitvoering van het Verdrag van Chicago (Trb. 1973, 109), het Eurocontrol Verdrag (Trb. 1961, 62 gewijzigd Trb. 1981, 182) en de Multilaterale Overeenkomst betreffende "en route" heffingen (Trb. 1981, 181), nieuwe regels te stellen omtrent de bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim en de bevordering van de veilige, ordelijke en vlotte afwikkeling van het luchtverkeer;

dat het tevens wenselijk is om de burgerlijke luchtverkeersbeveiliging onder te brengen in een zelfstandig bestuursorgaan;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Titel 1.1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • algemene luchtverkeersleiding: luchtverkeersleiding voor gecontroleerde vluchten;

    • AOC: door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aan een onderneming of groep van ondernemingen afgegeven document waarin wordt verklaard dat de betrokken luchtvaartexploitant beschikt over beroepsbekwaamheid en organisatie om luchtvaartuigen veilig te exploiteren voor de in dat bewijs gespecificeerde luchtvaartactiviteiten (Air Operator's Certificate);

    • basisverordening: verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PbEU L 79);

    • besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven: besluit als bedoeld in artikel 8a.54;

    • burgerexploitant: houder van een vergunning voor burgermedegebruik die is afgegeven voor burgerluchtvaart van commerciële aard onder vaststelling van een grenswaarde voor de geluidbelasting door dat luchthavenluchtverkeer, anders dan in de vorm van een maximum aantal vliegtuigbewegingen;

    • burgermedegebruik: gebruik van een militaire luchthaven door andere dan militaire luchtvaart;

    • communicatiediensten: vaste en mobiele diensten ten behoeve van de luchtvaart voor grond-tot-grond, lucht-tot-grond en lucht-tot-lucht-communicatie voor luchtverkeersleidingsdoeleinden;

    • EASA: het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart;

    • Eurocontrol-organisatie: de Organisatie, ingesteld bij het op 13 december 1960 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart «Eurocontrol» (Trb. 1961, 62), zoals gewijzigd bij Protocol van 12 februari 1981 (Trb. 1981, 182);

    • functioneel luchtruimblok: ongeacht de staatsgrenzen, op operationele behoeften gebaseerd luchtruimblok waarbinnen de luchtvaartnavigatiediensten en aanverwante functies op prestatiegerichte en optimale wijze worden verleend met het oogmerk in ieder van die blokken versterkte samenwerking tussen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten of naargelang, een geïntegreerde dienstverlener, in te voeren;

    • gevaarlijke stoffen:

      • 1°. ontplofbare stoffen of voorwerpen;

      • 2°. samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen;

      • 3°. brandbare vloeistoffen;

      • 4°. brandbare vaste stoffen, voor zelfontbranding vatbare stoffen en stoffen, die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen;

      • 5°. stoffen, die de verbranding bevorderen en organische peroxyden;

      • 6°. giftige of infectueuze stoffen;

      • 7°. radioactieve stoffen;

      • 8°. bijtende stoffen;

      • 9°. andere stoffen of voorwerpen, die bij vervoer door de lucht gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu;

      indien zij krachtens artikel 6.51 of artikel 10.7, eerste lid, zijn aangewezen;

    • gezagvoerder: degene, die de leiding heeft bij en verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de vlucht;

    • houder van een luchtvaartuig: degene, op wiens naam een luchtvaartuig in het register, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, dan wel in een buitenlands register van luchtvaartuigen is ingeschreven;

    • interoperabiliteitsverordening: verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (PbEU L 96);

    • kaderverordening: verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PbEU L 96);

    • klaring: machtiging aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig om een vlucht aan te vangen of te vervolgen onder door een verlener van luchtverkeersleiding gestelde voorwaarden;

    • lid van het boordpersoneel: lid van het cockpitpersoneel en ieder, die aan boord van een luchtvaartuig ten behoeve van de inzittenden of de lading werkzaamheden verricht of heeft te verrichten, onder welke werkzaamheden mede wordt verstaan de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht;

    • lid van het cockpitpersoneel: ieder, die aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden verricht, welke van direct belang zijn voor de bediening van het luchtvaartuig tijdens de vlucht, onder welke werkzaamheden mede wordt verstaan de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht;

    • luchthaven: een terrein geheel of gedeeltelijk bestemd voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van:

      • 1°. de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond,

      • 2°. de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer, of

      • 3°. bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer;

    • luchthavenbesluit: het besluit, bedoeld in de artikelen 8.43, eerste en tweede lid, 8.70, eerste lid, of 10.15;

    • luchthavengebied: het gebied dat bestemd is voor gebruik als luchthaven;

    • luchthavenindelingbesluit: het besluit, bedoeld in artikel 8.4;

    • luchthavenluchtverkeer: het onder het begrip luchthaven, in de aanhef en onder 1°, bedoelde luchtverkeer;

    • luchthavenregeling: de regeling, bedoeld in de artikelen 8.64, eerste lid, 8.77, eerste lid, of 10.39, eerste lid;

    • luchthavenverkeerbesluit: het besluit, bedoeld in artikel 8.15;

    • luchtruim van Bonaire, Sint Eustatius en Saba: delen van het vluchtinformatiegebied Curaçao en het vluchtinformatiegebied San Juan, bedoeld in artikel 1 van de Luchtvaartwet BES, die zich boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevinden dan wel die delen waarvoor Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van luchtverkeersdiensten heeft aanvaard;

    • luchtruimbeheer: een planningsfunctie met als belangrijkste doel een maximale benutting van beschikbaar luchtruim door dynamische timesharing en, bij gelegenheid, scheiding van luchtruim tussen verschillende categorieën luchtruimgebruikers op basis van kortetermijnbehoeften;

    • luchtruimgebruikers: exploitanten van luchtvaartuigen die als algemeen luchtverkeer opereren;

    • luchtruimverordening: verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PbEU L 96);

    • luchtvaartgebied: het deel van de luchthaven dat bestemd is voor luchthavenluchtverkeer;

    • luchtvaartinlichtingendienst: een binnen het vastgestelde gebied opgerichte dienst die verantwoordelijk is voor het verstrekken van luchtvaartinformatie en gegevens die nodig zijn voor de veiligheid, regelmaat en efficiency van luchtvaartnavigatie;

    • luchtvaartmaatschappij: onderneming, welke geheel of gedeeltelijk haar bedrijf maakt van het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen;

    • luchtvaartnavigatiediensten: luchtverkeersdiensten, communicatie-, navigatie- en plaatsbepalingsdiensten, meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie, en luchtvaartinlichtingendiensten;

    • luchtvaartnavigatiedienstenverordening: verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PbEU L 96);

    • luchtvaartuig: toestel, dat in de dampkring kan worden gehouden ten gevolge van krachten, die de lucht daarop uitoefent, anders dan de krachten van de lucht tegen het aardoppervlak;

    • luchtverkeer: het geheel der verplaatsingen van luchtvaartuigen in de lucht of op een luchthaven, alsmede het gebruik van het luchtruim door toestellen die geen luchtvaartuigen zijn;

    • luchtverkeersbeveiliging: de verzameling van functies in de lucht en op de grond, te weten luchtverkeersdiensten, luchtruimbeheer en de regeling van de luchtverkeersstroom, die nodig zijn om de veiligheid en de doeltreffendheid van de vliegtuigbewegingen in alle fasen te waarborgen;

    • luchtverkeersdiensten: vluchtinlichtingendiensten, alarmeringsdiensten, adviesdiensten voor het luchtverkeer en luchtverkeersleiding, zijnde algemene luchtverkeersleiding, naderingsluchtverkeersleiding en plaatselijke luchtverkeersleiding;

    • luchtverkeersleidingsdienst: dienst die wordt verricht teneinde:

      • 1.° botsingen te voorkomen:

        • tussen luchtvaartuigen en

        • tussen luchtvaartuigen en hindernissen op dat deel van de luchthaven dat is bedoeld voor het opstijgen, landen en taxiën met luchtvaartuigen, en

      • 2.° een geordende luchtverkeersstroom tot stand te brengen en te handhaven;

    • luchtverkeerweg: een ten behoeve van geleiding van het luchthavenluchtverkeer afgebakend deel van het luchtruim;

    • LVNL: de organisatie voor het verlenen van luchtverkeersdiensten, bedoeld in artikel 5.22;

    • meteorologische diensten: de faciliteiten en diensten die luchtvaartuigen voorzien van weersverwachtingen, instructies en waarnemingen, alsmede andere meteorologische informatie en gegevens voor gebruik in de luchtvaart;

    • naderingsluchtverkeersleiding: luchtverkeersleiding voor aankomende of vertrekkende gecontroleerde vluchten;

    • navigatiediensten: de faciliteiten en diensten die luchtvaartuigen voorzien van informatie op het gebied van positionering en timing;

    • Nederlands luchtvaartuig: een in Nederland geregistreerd luchtvaartuig;

    • onderzoeksverordening: Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG (PbEU 2010, L295);

    • opsporingsambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 11.3, eerste lid;

    • plaatsbepalingsdiensten: de faciliteiten en diensten voor het bepalen van de respectieve posities van luchtvaartuigen waarmee voor een veilige separatie wordt gezorgd;

    • plaatselijke verkeersleiding: luchtverkeersleidingsdienst voor luchtvaartterreinverkeer;

    • prestatieverordening: Verordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties (PbEU 2013, L128);

    • regeling van luchtverkeersstromen: functie die tot doel heeft bij te dragen aan een veilige, ordelijke en vlotte doorstroming van het luchtverkeer door ervoor te zorgen dat de luchtverkeersleidingscapaciteit optimaal wordt benut en dat het verkeersvolume verenigbaar is met de door de betrokken luchtverkeersdienstverleners afgegeven capaciteit;

    • STD: een trainingsinstrument zijnde een vluchtnabootser, een vliegtrainingsinstrument, een trainer voor vlieg- en navigatieprocedures of een ander trainingsinstrument (Synthetic Training Device);

    • timesharing: de verdeling in de tijd gezien van het beschikbaar luchtruim of een gedeelte daarvan over luchtruimgebruikers of verschillende categorieën luchtruimgebruikers;

    • veiligheidscertificaat: verklaring dat de exploitant van de luchthaven met het veiligheidsmanagementsysteem de veiligheidsrisico's op die luchthaven beheerst;

    • veiligheidsmanagementsysteem: een systeem voor het management van de orde en de veiligheid op de luchthaven;

    • vergoedingenverordening: Verordening (EU) nr. 391/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (PbEU 2013, L128);

    • verleners van luchtvaartnavigatiediensten: de openbare of particuliere lichamen die luchtvaartnavigatiediensten voor het luchtverkeer verlenen;

    • vlucht: de verplaatsing van het luchtvaartuig gedurende het tijdsverloop dat het in beweging komt met de bedoeling om op te stijgen, tot het ogenblik dat het weer tot volledige stilstand is gekomen na de landing;

    • vluchtinformatiegebied Amsterdam: het luchtruim boven het gebied, dat wordt begrensd door de rijksgrenzen en de kortste lijn op de ellipsoïde tussen de posities met de coördinaten 51°22'25" N 003°21'50" O en 51°30'00" N 002°00'00" O, 51°30'00" N 002°00'00" O en 55°00'00" N 005°00'00" O, de loxodroom tussen 55°00'00" N, 005°00'00" O en 55°00'00" N 006°30'00" O en de kortste lijn op de ellipsoïde tussen de posities met de coördinaten 55°00'00" N 006°30'00" O en 53°40'00" N, 006°30'00" O, uitgedrukt in het geografische referentiesysteem WGS 84;

    • voorval: een operationele onderbreking, defect, fout of andere onregelmatigheid, waardoor de vliegveiligheid wordt of kan worden beïnvloed, zonder dat sprake is van een ongeval of ernstig incident, als bedoeld in artikel 3, onderdelen a en k, van richtlijn nr. 94/56/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994, houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart (PbEG L 319);

    • voorval gevaarlijke stoffen: ongeval of incident met gevaarlijke stoffen als bedoeld in de als bijlage bij Annex 18 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) behorende Technische Voorschriften voor het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht.

  • 2 Onder lid van het cockpitpersoneel wordt ten aanzien van onbemande luchtvaartuigen mede verstaan ieder, die werkzaamheden verricht, welke van direct belang zijn voor het op afstand bedienen van het luchtvaartuig.

  • 3 Onder luchtvaartmaatschappij wordt mede verstaan de naar privaatrecht opgerichte rechtspersoon, die zich bezig houdt met het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen tegen vergoeding.

  • 4 Een wijziging van artikel 3, onderdelen a en k, van richtlijn nr. 94/56/EG, gaat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel v, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 1.2

  • 1 Deze wet is:

    • a. van toepassing op de luchthavens, het luchtverkeer, de luchtverkeersbeveiliging, de luchtvaartnavigatiediensten, de luchtvaartuigen, het vervoer en de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam, voor zover hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald niet van toepassing is;

    • b. van toepassing op Nederlandse luchtvaartuigen, alsmede het vervoer en de vluchtuitvoering met Nederlandse luchtvaartuigen buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam, voor zover hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald niet van toepassing is;

    • c. met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2, 3, en 4 en de artikelen 5.13a, 5.14b, 11.1, 11.2, 11.2a, 11.3 tot en met 11.14 mede van toepassing binnen het luchtruim van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en op het territoir van deze openbare lichamen;

    • d. met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11 van toepassing op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten die bij of krachtens deze wet zijn gecertificeerd.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, op nader in die algemene maatregel aan te geven categorieën van personeel of op bepaalde soorten van luchtvaartuigen, op bepaalde soorten van vervoer of op bepaalde vormen van vluchtuitvoering, indien toepassing van deze wet in redelijkheid niet kan worden gevergd en de veiligheid van het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht, geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn:

  • 3 Bij de toepassing van het tweede lid kunnen bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur voorschriften en beperkingen worden opgenomen met betrekking tot één of meer buiten toepassing van de wet te laten onderdelen. Deze voorschriften en beperkingen kunnen mede betrekking hebben op de beperking van geluidshinder.

Artikel 1.2a

  • 1 Het is verboden toestellen, die geen luchtvaartuig zijn, in het luchtruim te gebruiken. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie kan bij ministeriële regeling voor door hem aan te wijzen toestellen vrijstelling verlenen van het verbod.

  • 2 Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met deze voorschriften of beperkingen te handelen.

Artikel 1.3

Een luchtvaartmaatschappij is verplicht er voor zorg te dragen, dat:

  • a. de door haar geëxploiteerde luchtvaartuigen in een zodanige staat zijn, dat daarmee veilig gevlogen en vervoerd kan worden;

  • b. het boordpersoneel van de door haar geëxploiteerde luchtvaartuigen over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring beschikt;

  • c. al datgene wordt gedaan, wat in haar vermogen ligt om ernstige lichamelijke of geestelijke vermoeidheid van de leden van het boordpersoneel bij de bediening van luchtvaartuigen te voorkomen.

Artikel 1.4

Voor zover Onze Minister van Infrastructuur en Milieu onderscheidenlijk Onze Minister van Defensie, beslissingen neemt ingevolge bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheden, die mede betrekking hebben op de militaire luchtvaart onderscheidenlijk de burgerluchtvaart handelt hij in overeenstemming met Onze Minister van Defensie onderscheidenlijk Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Titel 1.2. EASA

Artikel 1.5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden ter uitvoering van hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald.

Artikel 1.6

Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald.

Artikel 1.7

  • 1 De kosten die samenhangen met het in behandeling nemen van de aanvraag, afgifte, wijziging, beperking, schorsing, intrekking, verlenging en vernieuwing van bewijzen van bevoegdheid, verklaringen, certificaten en overige documenten die bij of krachtens de basisverordening worden afgegeven, worden ten laste gebracht van de aanvrager van het document.

  • 2 De bedragen ter vergoeding van de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Personeel

Titel 2.1. Bewijzen van bevoegdheid

Artikel 2.1

  • 1 Het is verboden een luchtvaartuig te bedienen, luchtverkeersdiensten te verlenen, luchthaveninformatie te verstrekken of een grondstation of een mobiel station in de luchtvaartmobiele band, waarvoor een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 3.13 van de Telecommunicatiewet of de Wet telecommunicatievoorzieningen BES, te bedienen zonder het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid of geldige bewijs van gelijkstelling.

  • 2 Voor het bedienen van een Nederlands burgerluchtvaartuig, het verlenen van luchtverkeersdiensten, het verstrekken van luchthaveninformatie of het bedienen van een grondstation of een mobiel station als bedoeld in het eerste lid is het bezit vereist van hetzij:

    • a. een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu afgegeven bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling,

    • b. een bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteit van een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 2.8 aangewezen staat of door een door hem aangewezen internationale organisatie. Betrokkene dient in geval van toepassing van onderdeel a tevens in het bezit te zijn van een geldige medische verklaring, bedoeld in artikel 2.4, afgegeven door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu dan wel door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat, hetzij

    • c. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere werkzaamheden aan boord van een burgerluchtvaartuig worden aangewezen, die niet mogen worden verricht zonder een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu afgegeven bewijs van bevoegdheid, bewijs van gelijkstelling of een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens dit artikel, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht. Aan de ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 5 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu trekt de door hem verleende ontheffing in, wanneer

    • a. de redenen, waarom de ontheffing is verleend, zijn komen te vervallen;

    • b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft.

  • 6 Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift als bedoeld in het vierde lid.

  • 7 Voor zover het eerste lid betrekking heeft op het bedienen van een grondstation of een mobiel station als bedoeld in dat lid, is het onverminderd artikel 1.2, eerste lid, eveneens van toepassing op het continentaal plat, bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, voor zover dat buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam ligt.

Artikel 2.1a

Onverminderd de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing op de erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in die wet.

Artikel 2.2

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geeft op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer degene, die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd:

    • a. beschikt over een geldige medische verklaring;

    • b. beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot het bewijs van bevoegdheid dat hij heeft aangevraagd; en

    • c. daartoe voldoende onderricht heeft genoten aan een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu of door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat:

      • 1°. goedgekeurde of geregistreerde opleidingsinstelling, of

      • 2°. gecertificeerde opleidingsinstelling indien degene die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd een bewijs van bevoegdheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten heeft aangevraagd.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geeft op aanvraag op het bewijs van bevoegdheid een of meer bevoegdverklaringen weer. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing behoudens ter zake van de medische verklaring.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van bevoegdheid Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan afgeven en welke bevoegdverklaringen Onze Minister van Infrastructuur en Milieu daarop kan weergeven; in die algemene maatregel worden voor elk bewijs van bevoegdheid en voor elke algemene bevoegdverklaring de bevoegdheden en eventueel aan de bevoegdverklaring te verbinden beperkingen aangegeven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden aangegeven welke bijzondere bevoegdverklaringen en voor welke termijn Onze Minister van Infrastructuur en Milieu op het bewijs van bevoegdheid kan weergeven en welke beperkingen daaraan kunnen worden verbonden.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot het model en de uitvoering van het document, waarop een bewijs van bevoegdheid en een of meer bevoegdverklaringen worden weergegeven, eisen vaststellen.

  • 5 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu houdt van de door hem afgegeven bewijzen van bevoegdheid een register bij. In het belang van een goede uitvoering en handhaving van deze wet en de daarop berustende bepalingen verwerkt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in het register gegevens omtrent afgegeven bewijzen van bevoegdheid en bewijzen van gelijkstelling, rechterlijke uitspraken houdende ontzegging van de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen, luchtverkeersdiensten te verlenen, luchthaveninformatie te verstrekken of een grondstation of een mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, te bedienen en persoonsgegevens betreffende de gezondheid van houders van een bewijs van bevoegdheid.

  • 6 Het derde lid is niet van toepassing op bewijzen van bevoegdheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten of het verstrekken van luchthaveninformatie. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van bevoegdheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten of het verstrekken van luchthaveninformatie Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan afgeven en welke bevoegdverklaringen Onze Minister op die bewijzen van bevoegdheid kan weergeven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gesteld aan de bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen en daaraan te verbinden machtigingen voor het verlenen van luchtverkeersdiensten of het verstrekken van luchthaveninformatie.

  • 7 Het eerste lid, onderdeel c, onder 2°, is niet van toepassing op degene die zijn taken uitoefent onder de verantwoordelijkheid van verleners van luchtvaartnavigatiediensten die deze diensten voornamelijk aanbieden aan andere bewegingen van luchtvaartuigen dan aan het algemeen luchtverkeer.

  • 8 Onder algemeen luchtverkeer als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan: alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen, alsmede alle bewegingen van staatsluchtvaartuigen, met inbegrip van militaire, douane- en politieluchtvaartuigen, voorzover deze bewegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedures van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109).

Artikel 2.3

  • 1 Een bewijs van bevoegdheid wordt afgegeven voor onbepaalde tijd dan wel voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke termijn voor de verschillende bewijzen van bevoegdheid verschillend kan zijn.

  • 2 Indien een bewijs van bevoegdheid voor onbepaalde tijd is verleend, is dit bewijs slechts geldig indien daarop ten minste één geldige bevoegdverklaring is weergegeven en voor de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn waarvoor die bevoegdverklaring is afgegeven.

  • 3 Indien een bewijs van bevoegdheid voor bepaalde tijd is verleend, verlengt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu op aanvraag het bewijs van bevoegdheid, indien de houder daarvan beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot dat bewijs van bevoegdheid; het bewijs van bevoegdheid wordt voor de krachtens het eerste lid vastgestelde termijn verlengd.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geeft op aanvraag een bevoegdverklaring af en verlengt deze, indien de houder daarvan beschikt over voldoende bedrevenheid en ervaring met betrekking tot die bevoegdverklaring. De bevoegdverklaring wordt voor de krachtens het tweede lid vastgestelde termijn verlengd.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven, dat de houder van een in die algemene maatregel aan te geven bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring bij het bereiken van een in die algemene maatregel bepaalde leeftijd daarin aan te geven bevoegdheden:

    • a. niet meer mag uitoefenen;

    • b. slechts onder in die algemene maatregel bepaalde voorwaarden mag uitoefenen.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot artikel 2.2 en dit artikel. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

    • a. de aanvraag en afgifte van bewijzen van bevoegdheid en de aanvraag, afgifte en verlenging van bevoegdverklaringen;

    • b. de leeftijd, die een aanvrager ten minste moet hebben om voor een bewijs van bevoegdheid in aanmerking te kunnen komen;

    • c. de eisen, waaraan de aanvrager van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring of van de verlenging daarvan moet voldoen alsmede de wijze, waarop hij kan doen blijken, dat hij aan die eisen voldoet;

    • d. de te houden examens;

    • e. de eisen, waaraan examinatoren moeten voldoen, alsmede de eisen waaraan examinatoren moeten voldoen teneinde een autorisatie te verkrijgen;

    • f. aan STD's te stellen eisen voor kwalificatie;

    • g. de vernieuwing van het document, waarop bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen worden weergegeven;

    • h. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de handelingen ten behoeve van de aanvraag tot afgifte van het bewijs van bevoegdheid, een bevoegdverklaring of het bewijs van gelijkstelling, de verlenging van een bewijs van bevoegdheid of verlenging een bevoegdverklaring, het afleggen van een theorie- of praktijkexamen, de vernieuwing van het document, bedoeld in onderdeel g, de afgifte van de autorisatie, bedoeld in onderdeel e, de afgifte en verlenging van de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, en de afgifte en verlenging van de kwalificatie, bedoeld in onderdeel f.

  • 7 Bij het besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, bedoeld in het zesde lid, onderdeel e, kunnen in aanmerking genomen worden het aantal reeds geautoriseerde examinatoren, hun specifieke deskundigheid en de spreiding van examinatoren over het land in relatie tot de regionale of plaatselijke behoefte.

Artikel 2.4

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geeft op aanvraag de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, af, indien betrokkene voldoet aan de eisen van medische geschiktheid om de werkzaamheden te verrichten, waarvoor betrokkene een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring heeft aangevraagd of is verleend.

  • 2 De medische verklaring wordt, al dan niet onder beperkingen, verleend voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu verlengt op aanvraag de medische verklaring voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, indien de houder voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent:

    • a. de eisen van medische geschiktheid;

    • b. de ten behoeve van de afgifte van een medische verklaring te verrichten medische keuring;

    • c. de verplichtingen van de houder van de medische verklaring;

    • d. de eisen waaraan een geneeskundige of geneeskundige instantie moet voldoen teneinde een autorisatie te verkrijgen;

    • e. de aanwijzing van instellingen die in het kader van een autorisatie als bedoeld in onderdeel d een certificaat kunnen afgeven;

    • f. de mogelijkheid van herbeoordeling;

    • g. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de handelingen ten behoeve van de aanvraag tot afgifte van de autorisatie, bedoeld in onderdeel d.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven omtrent de beperkingen waaronder een medische verklaring kan worden afgegeven.

  • 5 Onze Minister autoriseert geneeskundigen of geneeskundige instanties die met het verrichten van medische keuringen worden belast.

  • 6 Bij het besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu over de autorisatie kunnen in aanmerking worden genomen het aantal reeds geautoriseerde geneeskundigen of geneeskundige instanties, hun specialisme en de spreiding van de geautoriseerde geneeskundigen of geneeskundige instanties over het land in relatie tot de regionale of plaatselijke behoefte.

  • 7 De medische verklaring is ongeldig gedurende de periode dat de gezondheidstoestand van de houder zodanig is, dat deze niet meer in staat is de werkzaamheden, waarvoor hem een bewijs van bevoegdheid is verleend, te verrichten.

Artikel 2.5

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van bevoegdheid dan wel een daarop weergegeven bevoegdverklaring schorsen wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat de houder van het bewijs van bevoegdheid:

    • a. niet over voldoende kennis of bedrevenheid beschikt met betrekking tot dat bewijs van bevoegdheid of die bevoegdverklaring;

    • b. bij het verrichten van de hem toegestane werkzaamheden de veiligheid in gevaar kan brengen;

    • c. niet in het bezit is van een geldige medische verklaring.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu neemt het document waarop het geschorste bewijs van bevoegdheid of de geschorste bevoegdverklaring is weergegeven in. De houder van het betrokken bewijs van bevoegdheid is verplicht hieraan alle medewerking te verlenen. In geval van schorsing van een of meer bevoegdverklaringen verstrekt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een aan de schorsing aangepast document.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heft de schorsing op zodra de redenen, die tot de schorsing hebben geleid, zijn komen te vervallen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot:

    • a. de wijze, waarop de houder van het betrokken bewijs van bevoegdheid opnieuw kan doen blijken over voldoende kennis of bedrevenheid met betrekking tot het geschorste bewijs van bevoegdheid of de geschorste bevoegdverklaring te beschikken;

    • b. de wijze, waarop de houder van het betrokken bewijs van bevoegdheid kan doen blijken, dat hij bij het verrichten van de hem toegestane werkzaamheden de veiligheid niet in gevaar brengt;

    • c. de wijze waarop de houder van een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, opnieuw kan doen blijken aan de bij of krachtens dat onderdeel bedoelde eisen te voldoen.

  • 5 Onze Minister kan een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, schorsen, wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat de houder van de autorisatie niet langer voldoet aan de bij of krachtens dat onderdeel gestelde eisen.

  • 8 Schorsing van het bewijs van bevoegdheid betekent schorsing van op het document weergegeven bevoegdverklaringen voor de duur van die schorsing.

  • 9 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu regels geven met betrekking tot de procedure van schorsing.

Artikel 2.6

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring intrekken:

    • a. op aanvraag van de houder;

    • b. wanneer het bewijs van bevoegdheid of de daarop weergegeven bevoegdverklaring ten minste drie maanden is geschorst;

    • c. wanneer gedurende een periode van ten minste zes maanden van het betrokken bewijs van bevoegdheid of de daarop weergegeven bevoegdverklaring geen gebruik is gemaakt;

    • d. wanneer bij de aanvraag of het verzoek om verlenging van het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdverklaring of de medische verklaring onjuiste gegevens zijn verstrekt.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Indien de houder van een bewijs van bevoegdheid of een of meer bevoegdverklaringen de bevoegdheid een luchtvaartuig te bedienen, luchtverkeersdiensten te verlenen, luchthaveninformatie te verstrekken of een grondstation of mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, te bedienen is ontzegd, dan wel zijn bewijs van bevoegdheid of een of meer bevoegdverklaringen zijn ingetrokken, is hij verplicht het document, waarop zijn bewijs van bevoegdheid en eventuele bevoegdverklaringen zijn weergegeven, onverwijld bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in te leveren.

  • 7 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu regels geven met betrekking tot de procedure van intrekking.

Artikel 2.7

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag een bewijs van gelijkstelling met een in een andere staat door een daar bevoegde autoriteit afgegeven bewijs van bevoegdheid afgeven. Artikel 2.2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het bewijs van gelijkstelling geeft niet meer bevoegdheden dan het betrokken bewijs van bevoegdheid en wordt slechts eenmaal afgegeven voor ten hoogste de duur van geldigheid van het betrokken bewijs van bevoegdheid doch niet langer dan een jaar.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven over de voorwaarden en omstandigheden waaronder een bewijs van gelijkstelling wordt afgegeven.

Artikel 2.8

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op grond van internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties bewijzen van bevoegdheid, bewijzen van gelijkstelling of medische verklaringen, die op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 2.3, zesde lid, onderdeel c, of artikel 2.4, derde lid, gestelde eisen, zijn afgegeven door:

  • a. de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

  • b. een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie

erkennen als geldig bewijs van bevoegdheid, geldig bewijs van gelijkstelling of geldige medische verklaring. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel 2.9

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een opleidingsinstelling ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring goedkeuren of registreren, indien die opleidingsinstelling voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een opleidingsinstelling ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring voor het verlenen van luchtverkeersdiensten certificeren indien die opleidingsinstelling voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan de goedkeuring of registratie van een opleidingsinstelling geheel of deels intrekken, wanneer die opleidingsinstelling niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de handelingen ten behoeve van de aanvraag tot afgifte van de goedkeuring of registratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Artikel 2.8 en het derde en vierde lid van onderhavig artikel zijn van overeenkomstige toepassing op het certificeren van een opleidingsinstelling als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.10

  • 1 De houder van een bewijs van bevoegdheid, dat de bevoegdheid geeft een luchtvaartuig te bedienen, en de leerling-vlieger dienen onder door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu te stellen regelen een logboek bij te houden.

  • 2 Het is verboden

    • a. in het logboek onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op te nemen, te doen opnemen of toe te laten dat zij daarin worden opgenomen;

    • b. het logboek te beschadigen of te vernietigen, te doen beschadigen of vernietigen dan wel toe te laten, dat het wordt beschadigd of vernietigd.

TITEL 2.2. ALGEMENE GEZONDHEIDSTOESTAND; VERBOD GEBRUIK ALCOHOL, DRUGS EN PSYCHOTROPE GENEESMIDDELEN

Artikel 2.11

Het is de houder van een bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling verboden werkzaamheden, tot het verrichten waarvan dat bewijs de bevoegdheid geeft, te verrichten wanneer de houder daardoor in verband met zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengt of in gevaar kan brengen.

Artikel 2.12

  • 1 Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het verrichten van die werkzaamheden kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht die werkzaamheden naar behoren te verrichten.

  • 2 Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten, indien hij binnen de tien daaraan voorafgaande uren alcoholhoudende drank heeft gebruikt.

  • 3 Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

    • a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan negentig microgram (90 µg) alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

    • b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan eenvijfde milligram (0,2 mg) alcohol per milliliter bloed.

  • 5 Het is verboden een lid van het boordpersoneel van wie men weet of redelijkerwijs moet weten, dat deze verkeert in een toestand, als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, of in het eerste of derde lid van dit artikel, werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te doen verrichten.

  • 6 Het eerste, derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op eenieder die luchtverkeersdiensten verleent, luchthaveninformatie verstrekt of een grondstation of een mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, bedient.

Artikel 2.13

Aan de ambtenaren, die belast zijn met de handhaving van artikel 2.12 worden uit het register, bedoeld in artikel 126 van de Wegenverkeerswet 1994, op door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze de gegevens verstrekt, die zij voor de uitoefening van hun taak nodig hebben.

TITEL 2.3. ADVIESCOMMISSIE ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN

Artikel 2.14

  • 1 Er is een Adviescommissie arbeidsomstandigheden boordpersoneel Nederlandse burgerluchtvaart.

  • 2 De Adviescommissie heeft tot taak in het belang van de veiligheid in de burgerluchtvaart Onze Minister van Infrastructuur en Milieu desgevraagd of uit eigen beweging van advies te dienen over de uitvoering van het beleid en van de regelgeving met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van het boordpersoneel van in Nederland geregistreerde burgerluchtvaartuigen.

  • 3 De Adviescommissie bestaat uit elf leden, die door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu worden benoemd. Hiervan worden vier leden benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu representatieve organisaties van leden van het boordpersoneel, vier leden op voordracht van de betrokken luchtvaartmaatschappijen en drie leden als onafhankelijken.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu wijst uit de drie onafhankelijke leden de voorzitter aan.

  • 5 De leden worden voor een periode van vier jaren benoemd. Aftredende leden zijn terstond herbenoembaar.

  • 6 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu verleent tussentijds ontslag aan een lid:

    • a. wanneer deze zijn hoedanigheid verliest op grond waarvan hij is benoemd;

    • b. op eigen verzoek;

    • c. bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd;

    • d. wegens ongeschiktheid voor de functie.

  • 7 De Adviescommissie stelt een reglement vast ter nadere regeling van haar werkzaamheden. Het reglement wordt ter kennisneming toegezonden aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Hoofdstuk 3. Luchtvaartuigen

Titel 3.1. Nationaliteitskenmerken en registratie van luchtvaartuigen

Artikel 3.1

  • 1 Het is verboden een luchtvaartuig te gebruiken, dat niet is voorzien van een geldig nationaliteits- en inschrijvingskenmerk en een geldig bewijs van inschrijving.

  • 2 Het is verboden:

    • a. op een luchtvaartuig een ander dan het in het eerste lid bedoelde kenmerk aan te brengen, of

    • b. een luchtvaartuig te gebruiken dan wel te doen of te laten gebruiken, dat is voorzien van een ander dan het in het eerste lid bedoelde kenmerk, met het oogmerk het te doen voorkomen, dat het luchtvaartuig is voorzien van een geldig kenmerk.

Artikel 3.2

  • 1 De houder van een Nederlands luchtvaartuig voorziet het luchtvaartuig van:

    • a. een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie vastgesteld nationaliteitskenmerk en een voor dat luchtvaartuig vastgesteld inschrijvingskenmerk; en

    • b. een bewijs van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3.

  • 2 De kenmerken, bedoeld in het eerste lid, bestaan voor burgerluchtvaartuigen uit letters of cijfers of een combinatie van beide; zij worden op bij ministeriële regeling nader aan te geven plaats, wijze en uitvoering op het desbetreffende luchtvaartuig aangebracht.

  • 3 Voor militaire luchtvaartuigen bestaat het nationaliteitskenmerk uit een afbeelding en het inschrijvingskenmerk uit letters of cijfers of een combinatie van beide; zij worden op bij ministeriële regeling nader aan te geven plaats, wijze en uitvoering op het desbetreffende luchtvaartuig aangebracht.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie kan voor luchtvaartuigen, die naar zijn oordeel van historische waarde zijn, kenmerken toestaan, die van het eerste lid, onderdeel a, afwijken.

Artikel 3.3

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie houdt een register bij van Nederlandse burgerluchtvaartuigen respectievelijk Nederlandse militaire luchtvaartuigen. Het register voor burgerluchtvaartuigen is openbaar.

  • 2 In het register voor burgerluchtvaartuigen worden op aanvraag op naam van de aanvrager burgerluchtvaartuigen ingeschreven, wanneer zowel de aanvrager als de in te schrijven burgerluchtvaartuigen voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. De inschrijving geschiedt voor onbepaalde tijd.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een luchtvaartuig tijdelijk inschrijven:

    • a. indien het desbetreffende luchtvaartuig slechts voor een bepaalde termijn aan de houder ter beschikking is gesteld, voor ten hoogste die bepaalde termijn; of

    • b. in afwachting van het voldoen aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, voor ten hoogste zes maanden, welke termijn eenmaal voor ten hoogste dezelfde periode kan worden verlengd.

  • 4 In het buitenland geregistreerde burgerluchtvaartuigen worden niet in het register ingeschreven.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie regels geven inzake de in het register op te nemen gegevens.

Artikel 3.4

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag van de houder van een burgerluchtvaartuig de inschrijving wijzigen, nadat de houder de nodige gegevens heeft verstrekt en het bewijs van inschrijving, bedoeld in artikel 3.5, bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft ingeleverd.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een inschrijving ambtshalve wijzigen, wanneer:

    • a. onjuiste gegevens zijn verstrekt, of

    • b. de feiten die ten grondslag liggen aan de gegevens, tijdens de duur van de inschrijving wijziging hebben ondergaan.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu haalt op aanvraag van de houder van een burgerluchtvaartuig de inschrijving door, nadat de houder de nodige gegevens heeft verstrekt en het bewijs van inschrijving, bedoeld in artikel 3.5, bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft ingeleverd.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een inschrijving ambtshalve doorhalen, wanneer:

    • a. de houder ten behoeve van de inschrijving onjuiste gegevens heeft verstrekt;

    • b. de houder niet meer voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, of

    • c. gedurende langer dan een jaar het desbetreffende luchtvaartuig niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid.

  • 5 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu haalt een inschrijving ambtshalve door, wanneer het betrokken luchtvaartuig:

    • a. in het buitenland is geregistreerd, of

    • b. definitief niet meer aan het luchtverkeer deelneemt.

Artikel 3.5

  • 1 Ten bewijze van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3, verstrekt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie met betrekking tot het ingeschreven luchtvaartuig een bewijs van inschrijving. Onze Minister wie het aangaat kan een inschrijvingsbewijs wijzigen. Het bewijs wordt verstrekt voor onbepaalde tijd.

  • 2 In geval van toepassing van artikel 3.3, derde lid, verstrekt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een bewijs van inschrijving voor de termijn, waarvoor het betrokken luchtvaartuig is ingeschreven.

  • 3 In geval van:

    • a. wijziging van de inschrijving, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, of

    • b. doorhaling van de inschrijving, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aan de aanvrager een tijdelijk bewijs van inschrijving ver trekken voor ten hoogste vier weken. Wijziging of doorhaling van de inschrijving vindt plaats na verstrijken van de termijn, waarvoor het tijdelijk bewijs van inschrijving is verleend.

  • 4 In geval van ambtshalve wijziging of doorhaling van de inschrijving, bedoeld in artikel 3.4, tweede respectievelijk vierde of vijfde lid, levert de houder van het bewijs van inschrijving dit bewijs terstond in bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie kunnen met betrekking tot het model en de uitvoering van het bewijs van inschrijving eisen worden vastgesteld.

Artikel 3.6

Voor luchtvaartuigen, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 3.25 is verleend, geldt het vereiste, dat een inschrijvingskenmerk voor een bepaald luchtvaartuig is vastgesteld, niet, mits het betrokken luchtvaartuig een inschrijvingskenmerk voert, dat door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aan die natuurlijke of rechtspersoon met het oog op de bedrijfsvoorraad is opgegeven. Artikel 3.2, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 3.7

Ten aanzien van burgerluchtvaartuigen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven ter uitvoering van de artikelen 3.4 en 3.5. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

  • a. de procedure van aanvraag, wijziging of doorhaling van een inschrijving, alsmede de gegevens, welke bij elke procedure dienen te worden verstrekt;

  • b. de vernieuwing van het inschrijvingsbewijs, en

  • c. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om inschrijving en om wijziging of doorhaling van de inschrijving alsmede voor afgifte en vernieuwing van een bewijs van inschrijving.

Titel 3.2. Luchtwaardigheids- en geluidseisen

§ 3.2.1. Type-certificaat, bewijs van luchtwaardigheid, geluidscertificaat, geluidsverklaring

Artikel 3.8

  • 1 Het is verboden een vlucht uit te voeren met een luchtvaartuig, dat:

    • a. niet luchtwaardig is, of

    • b. niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid.

  • 2 Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands luchtvaartuig is een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie afgegeven bewijs van luchtwaardigheid vereist.

Artikel 3.9

  • 1 Onze Minister van Defensie geeft met betrekking tot een type-ontwerp van een militair luchtvaartuig dan wel van een voortstuwingsinrichting of propeller bestemd voor een militair luchtvaartuig, een type-certificaat af, indien wordt voldaan aan de bij regeling van Onze Minister van Defensie gestelde eisen.

  • 2 Een type-certificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

  • 3 Het type-certificaat geldt ten aanzien van alle militaire luchtvaartuigen, voortstuwingsinrichtingen of propellers bestemd voor een militair luchtvaartuig, die conform het onderzochte type-ontwerp zijn.

  • 4 Onze Minister van Defensie wijzigt een type-certificaat, wanneer voldaan wordt aan de bij regeling van Onze Minister van Defensie gestelde eisen.

  • 5 Onze Minister van Defensie kan een aanvullend type-certificaat afgeven. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.12

  • 1 Onze Minister van Defensie kan een typecertificaat of aanvullend type-certificaat schorsen, wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat met betrekking tot de luchtvaartuigen dan wel voortstuwingsinrichtingen of propellers waarvoor dat type-certificaat of aanvullend typecertificaat is afgegeven, niet aan de bij regeling van Onze Minister van Defensie gestelde eisen wordt voldaan.

  • 2 Onze Minister van Defensie heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

  • 3 Onze Minister van Defensie kan een typecertificaat of aanvullend type-certificaat intrekken, wanneer de luchtvaartuigen dan wel voortstuwingsinrichtingen of propellers met betrekking waartoe dat type-certificaat is afgegeven, niet aan daarvoor bij regeling van Onze Minister van Defensie gestelde eisen voldoen.

Artikel 3.13

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van luchtwaardigheid Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan afgeven, alsmede de verplichtingen en de bevoegdheden, welke aan ieder bewijs verbonden zijn.

  • 2 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangegeven in welke gevallen aan de houder van een luchtvaartuig, waarvoor EASA geen type-certificaat of aanvullend type-certificaat heeft afgegeven, Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een type-certificaat, aanvullend type-certificaat dan wel een bewijs van luchtwaardigheid kan afgeven of wijzigen.

  • 3 Aan een bewijs van luchtwaardigheid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 4 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is en niet voldoet aan de eisen van EASA, een bewijs van luchtwaardigheid afgeven, mits het betrokken luchtvaartuig voldoet aan de bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot de luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig gestelde eisen.

Artikel 3.14

  • 1 Onze Minister van Defensie geeft met betrekking tot Nederlandse militaire luchtvaartuigen bewijzen van luchtwaardigheid af, indien:

    • a. ten aanzien van het betrokken type-ontwerp een typecertificaat is afgegeven als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid; en

    • b. het betrokken luchtvaartuig voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen; deze eisen kunnen voor verschillende categorieën luchtvaartuigen verschillend zijn.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke bewijzen van luchtwaardigheid Onze Minister van Defensie kan afgeven.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt in de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, aangegeven in welke gevallen met betrekking tot een militair luchtvaartuig, waarvoor geen type-certificaat is afgegeven, door Onze Minister van Defensie een bewijs van luchtwaardigheid kan worden afgegeven.

  • 4 Aan een bewijs van luchtwaardigheid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 5 Onze Minister van Defensie kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is en niet voldoet aan een van de eisen, bedoeld in het eerste lid, een bewijs als bedoeld in het tweede lid afgeven. Het betrokken luchtvaartuig dient te voldoen aan door Onze Minister van Defensie met betrekking tot de luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig gestelde eisen.

Artikel 3.15

  • 1 Het bewijs van luchtwaardigheid voor burgerluchtvaartuigen wordt afgegeven voor onbepaalde tijd dan wel voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke voor de verschillende bewijzen van luchtwaardigheid verschillend kan zijn.

  • 2 Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu het bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 3.13 gestelde eisen.

  • 3 Het bewijs van luchtwaardigheid voor militaire luchtvaartuigen wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

Artikel 3.16

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag van de houder een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig wijzigen, nadat hij het bewijs van luchtwaardigheid bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu daartoe heeft ingeleverd.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu wijzigt een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig ambtshalve, indien aan het betrokken burgerlichtvaartuig veranderingen zijn aangebracht, die de gegevens als vermeld op het bewijs van luchtwaardigheid beïnvloeden.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, levert de houder van het betrokken burgerluchtvaartuig op eerste vordering van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, terstond het betrokken bewijs «van luchtwaardigheid bij Onze Minister» van Verkeer en Waterstaat ter wijziging in.

Artikel 3.17

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig schorsen, wanneer:

    • a. een ernstig vermoeden rijst dat het betrokken luchtvaartuig niet lichtwaardig is;

    • b. het desbetreffende luchtvaartuig niet meer in het register, bedoeld in artikel 3.3, is ingeschreven;

    • c. de houder van het betrokken luchtvaartuig dat luchtvaartuig niet overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen onderhoudt of laat onderhouden, of

    • d. de houder van het betrokken luchtvaartuig anderszins het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet nakomt.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu trekt een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig ambtshalve in, wanneer:

    • a. het type-certificaat met betrekking tot dat luchtvaartuig is ingetrokken;

    • b. ter verkrijging van het bewijs van luchtwaardigheid onjuiste gegevens zijn verstrekt, of

    • c. het betrokken luchtvaartuig onherstelbaar is beschadigd.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig intrekken, wanneer:

    • a. het betrokken luchtvaartuig anders dan wegens onherstelbare beschadiging niet luchtwaardig is, of

    • b. het bewijs van luchtwaardigheid gedurende ten minste drie maanden is geschorst.

Artikel 3.18

  • 1 Onze Minister van Defensie kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een militair luchtvaartuig schorsen, wanneer:

    • a. een ernstig vermoeden rijst dat het betrokken luchtvaartuig niet luchtwaardig is, of

    • b. het type-certificaat met betrekking tot dat luchtvaartuig is geschorst of ingetrokken.

  • 2 Onze Minister van Defensie heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

  • 3 Onze Minister van Defensie trekt een bewijs van luchtwaardigheid voor een militair luchtvaartuig in, wanneer het betrokken luchtvaartuig:

    • a. onherstelbaar is beschadigd, of

    • b. definitief buiten gebruik wordt gesteld.

  • 4 Onze Minister van Defensie kan een bewijs van luchtwaardigheid voor een militair luchtvaartuig intrekken, wanneer het betrokken luchtvaartuig anders dan wegens onherstelbare beschadiging niet luchtwaardig is.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven.

Artikel 3.19

  • 1 De houder van een burgerluchtvaartuig, waarvan het type-certificaat, het beperkt type-certificaat of het aanvullend type-certificaat afgegeven door de EASA is ingetrokken, dan wel het bewijs van luchtwaardigheid is geschorst of ingetrokken, levert op eerste vordering van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu het bewijs van luchtwaardigheid van het betrokken luchtvaartuig, terstond in bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 2 Wanneer de schorsing wordt opgeheven doet Onze Minister van Infrastructuur en Milieu het ingeleverde bewijs van luchtwaardigheid terstond wederom toekomen aan de houder van het betrokken luchtvaartuig.

Artikel 3.19a

  • 1 Het is verboden een vlucht uit te voeren met een burgerluchtvaartuig, dat:

    • a. niet voldoet aan de voor dat luchtvaartuig geldende geluidseisen, of

    • b. niet is voorzien van een geldig voor dat luchtvaartuig afgegeven geluidscertificaat of van een passende verklaring in een ander document dat door de staat van registratie is goedgekeurd voor zover dit voor dat luchtvaartuig vereist is.

  • 2 Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting is vereist een door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu afgegeven (voorlopig) geluidscertificaat, (voorlopige) geluidsverklaring of (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven in welke gevallen aan de houder van een burgerluchtvaartuig, waarvoor geen type-certificaat is afgegeven, door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een geluidscertificaat kan worden afgegeven.

  • 4 Een geluidscertificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. Vooruitlopend op de afgifte van een geluidscertificaat kan een voorlopig geluidscertificaat worden afgegeven.

  • 5 Aan een geluidscertificaat dan wel een voorlopig geluidscertificaat kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden in verband met het onderhoud of het gebruik van het luchtvaartuig. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 6 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is, geluidseisen stellen die afwijken van de door EASA vastgestelde geluidseisen.

Artikel 3.19c

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geeft op aanvraag aan de houder van een burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting, waarvoor geen geluidseisen gelden, en dat in Nederland is ingeschreven, een geluidsverklaring af. Op deze verklaring wordt vermeld dat voor het betrokken luchtvaartuig geen geluidseisen gelden.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag aan de houder van een burgerluchtvaartuig een geluidsverklaring afgeven omtrent geluidsniveaus bepaald op andere wijze dan ingevolge de geldende eisen. Op deze verklaring wordt vermeld dat voor het betreffende luchtvaartuig een geluidscertificaat is afgegeven alsmede de wijze waarop van de voorschriften ingevolge de geldende eisen is afgeweken.

  • 3 De geluidsverklaring wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. Vooruitlopend op de afgifte van een geluidsverklaring respectievelijk een aanvullende geluidsverklaring, als bedoeld in de voorgaande leden, kan een voorlopige geluidsverklaring respectievelijk een voorlopige aanvullende geluidsverklaring worden afgegeven.

  • 4 Aan een (voorlopige) geluidsverklaring en een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring kunnen voorschriften of beperkingen met betrekking tot het onderhoud of het gebruik van het luchtvaartuig worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

Artikel 3.19d

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu wijzigt op aanvraag van de houder een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig, nadat de houder een wijziging aan het luchtvaartuig heeft uitgevoerd, indien:

    • a. het luchtvaartuig na de wijziging aan de geluidseisen blijft voldoen, en

    • b. de houder het geluidscertificaat daartoe bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft ingeleverd.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een geluidscertificaat ambtshalve wijzigen wanneer:

    • a. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verwerkt of verstrekt, of

    • b. gegevens op het certificaat wijziging hebben ondergaan.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging van een geluidsverklaring.

Artikel 3.19e

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een (voorlopig) geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig vernieuwen, indien het verloren is gegaan, beschadigd of anderszins onbruikbaar is geworden.

  • 2 Indien een (voorlopig) geluidscertificaat wegens verlies is vernieuwd en het certificaat wordt teruggevonden, levert de houder van het betrokken luchtvaartuig het teruggevonden (voorlopige) certificaat binnen acht dagen bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in.

  • 3 Indien een (voorlopig) geluidscertificaat anders dan wegens verlies is vernieuwd, levert de houder van het betrokken luchtvaartuig het oorspronkelijke (voorlopige) geluidscertificaat binnen acht dagen na ontvangst van het vernieuwde (voorlopige) certificaat bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een (voorlopige) geluidsverklaring en een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring.

Artikel 3.19f

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig schorsen, wanneer:

    • a. een ernstig vermoeden rijst dat niet meer aan de geluidseisen wordt voldaan;

    • b. een ernstig vermoeden rijst dat de houder van het betrokken luchtvaartuig dat luchtvaartuig niet overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen onderhoudt of laat onderhouden;

    • c. een ernstig vermoeden rijst dat met betrekking tot dat luchtvaartuig een wijziging is aangebracht, zonder dat de houder een daardoor noodzakelijk geworden wijziging van het geluidscertificaat heeft aangevraagd of zonder dat deze wijziging van het luchtvaartuig is goedgekeurd;

    • d. het type-certificaat met betrekking tot dat luchtvaartuig is geschorst of ingetrokken;

    • e. een ernstig vermoeden rijst dat ter verkrijging van een geluidscertificaat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • f. een ernstig vermoeden rijst dat op het geluidscertificaat onjuiste gegevens zijn vermeld; of

    • g. de houder van het luchtvaartuig anderszins het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet nakomt.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn vervallen.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig intrekken, wanneer:

    • a. een wijziging met betrekking tot het luchtvaartuig is aangebracht, zonder dat de houder een daardoor noodzakelijk geworden wijziging van het geluidscertificaat heeft aangevraagd of zonder dat deze wijziging van het luchtvaartuig is goedgekeurd;

    • b. het geluidscertificaat gedurende tenminste drie maanden is geschorst;

    • c. ter verkrijging van een geluidscertificaat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

    • d. op het geluidscertificaat onjuiste gegevens zijn vermeld.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu trekt een geluidscertificaat voor een burgerluchtvaartuig in, wanneer:

    • a. het luchtvaartuig niet aan de geluidseisen voldoet ;

    • b. het betrokken luchtvaartuig onherstelbaar is beschadigd, of

    • c. het betrokken luchtvaartuig uit het register van Nederlandse burgerluchtvaartuigen is uitgeschreven.

  • 5 De houder van het burgerluchtvaartuig waarvan het geluidscertificaat is geschorst of ingetrokken, levert op eerste vordering van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu het geluidscertificaat binnen acht dagen in bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 6 Wanneer de schorsing wordt opgeheven doet Onze Minister van Infrastructuur en Milieu het ingeleverde geluidscertificaat terstond wederom toekomen aan de houder van het betrokken burgerluchtvaartuig.

  • 7 Het eerste lid onder b tot en met g, het tweede, derde, vierde lid onder b en c, het vijfde en het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een (voorlopige) geluidsverklaring en een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring.

  • 8 Onverminderd het zevende lid wordt een (voorlopige) geluidsverklaring, afgegeven in aanvulling op een (voorlopig) geluidscertificaat, geschorst indien het betrokken (voorlopige) geluidscertificaat wordt geschorst, onderscheidenlijk ingetrokken, wanneer het betrokken (voorlopige) geluidscertificaat wordt ingetrokken.

Artikel 3.21

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag van de houder, respectievelijk Onze Minister van Defensie kan ambtshalve ontheffing verlenen van de bij of krachtens deze paragraaf gegeven regels, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie trekt de ontheffing in, wanneer:

    • a. de redenen, waarom de ontheffing is verleend, zijn komen te vervallen, of

    • b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft.

Artikel 3.22

  • 1 De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven:

    • a. ziet er op toe, dat het luchtvaartuig zijn luchtwaardigheid behoudt, en

    • b. onderhoudt of laat het luchtvaartuig onderhouden overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 2 De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting ziet er op toe dat:

    • a. het luchtvaartuig blijft voldoen aan de geldende geluidseisen, en

    • b. het luchtvaartuig in de configuratie blijft waarvoor het geluidscertificaat of de geluidsverklaring is verleend.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan worden aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden een afwijking van beperkte duur van het bepaalde in het tweede lid, onder b, is toegestaan.

  • 4 De houder van een Nederlands burgerlichtvaartuig, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven, volgt de door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gegeven aanwijzingen met betrekking tot de luchtwaardigheid op.

  • 5 Onze Minister van Defensie ziet er op toe dat militaire luchtvaartuigen worden onderhouden overeenkomstig de daartoe gestelde eisen.

Artikel 3.23

Ten aanzien van burgerluchtvaartuigen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het in deze paragraaf bepaalde. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

  • a. de aanvraag en de afgifte van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat, een bewijs van luchtwaardigheid, een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring en een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring;

  • b. de wijziging en overdracht van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat, een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring, een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring en een bewijs van luchtwaardigheid en de verlenging van zulk een bewijs;

  • c. de procedure van aanvraag, wijziging, schorsing en intrekking van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat, een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring en een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring;

  • d. de procedure van aanvraag, wijziging, verlenging, schorsing en intrekking van een bewijs van luchtwaardigheid;

  • e. hetgeen moet worden verstaan onder een ingrijpende wijziging van het type-ontwerp waarvoor een type-certificaat is afgegeven;

  • f. het aan luchtvaartuigen te verrichten onderhoud;

  • g. de vernieuwing van een bewijs van luchtwaardigheid, een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring en een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring;

  • h. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, wijziging of overdracht van een type-certificaat, of van een aanvullend type-certificaat, en

  • i. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, wijziging of vernieuwing van een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring, een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring en een bewijs van luchtwaardigheid of de verlenging van een bewijs van luchtwaardigheid, dan wel van zijn aanvraag om een ontheffing;

  • j. de vergoeding die de aanvrager verschuldigd is voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om goedkeuring of wijziging van een onderhoudsprogramma.

Artikel 3.24

Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het model en de uitvoering van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat, een bewijs van luchtwaardigheid, een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring of een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring voor een burgerluchtvaartuig regels worden gesteld.

§ 3.2.2. Erkenningen

Artikel 3.25

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu verleent voor het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid of de geluidsproductie van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan op aanvraag aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning, wanneer de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon een bedrijf voert, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot die erkenning gestelde eisen. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke erkenningen Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan verlenen, alsmede de bevoegdheden, welke aan iedere erkenning verbonden zijn.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan door een natuurlijke persoon of rechtspersoon zonder erkenning als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Het is behoudens het derde lid verboden de werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan, bedoeld in het eerste lid, te verrichten zonder een daartoe strekkende erkenning.

Artikel 3.26

  • 1 Een erkenning wordt verleend voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn dan wel voor onbepaalde tijd.

  • 2 Op aanvraag van de houder kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de erkenning wijzigen.

  • 3 Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de erkenning, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot die erkenning gestelde eisen.

Artikel 3.27

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een erkenning geheel of gedeeltelijk schorsen, wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat het betrokken bedrijf niet voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 3.25.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een erkenning intrekken, wanneer:

    • a. de houder daarom verzoekt;

    • b. het betrokken bedrijf niet voldoet aan de eisen, gesteld krachtens artikel 3.25;

    • c. de houder krachtens de hem verleende erkenning werkzaamheden verricht, waartoe deze niet erkend is;

    • d. de houder van de erkenning de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft;

    • e. de erkenning gedurende ten minste drie maanden is geschorst, of

    • f. de houder in staat van faillissement verkeert.

Artikel 3.28

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie natuurlijke of rechtspersonen, die bedrijven voeren, welke op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 3.25 gestelde eisen,

  • a. erkend zijn door de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

  • b. erkend zijn door een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie erkennen als erkende bedrijven. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel 3.29

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot deze paragraaf. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

  • a. de aanvraag en de afgifte van een erkenning;

  • b. de verlenging of wijziging van een erkenning;

  • c. de procedure van aanvraag, verlenging, wijziging, schorsing of intrekking van een erkenning;

  • d. de vernieuwing van de erkenning,

  • e. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, verlenging, vernieuwing of wijziging van een erkenning;

  • f. de vergoeding die de aanvrager verschuldigd is voor het verlenen van toestemming tot het verrichten van werkzaamheden zonder erkenning als bedoeld in artikel 3.25, derde lid en

  • g. het model en de uitvoering van de erkenningen.

§ 3.2.3. Diverse bepalingen

Artikel 3.30

  • 2 Behoudens artikel 3.25 is het verboden zonder toezicht onderhoud aan burgerluchtvaartuigen te verrichten indien het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid ontbreekt.

Artikel 3.31

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot startinrichtingen voor luchtvaartuigen zonder voortstuwingsinrichting.

Hoofdstuk 4. Vluchtuitvoering

Artikel 4.1

  • 1 Voor zover bij internationale overeenkomst of besluit van een volkenrechtelijke organisatie niet anders is bepaald, is het verboden met luchtvaartuigen vluchten tegen vergoeding uit te voeren zonder een daartoe door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu afgegeven AOC.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu geeft op aanvraag de AOC af, wanneer wordt voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. De AOC wordt slechts afgegeven aan een luchtvaartmaatschappij.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan aangegeven worden welke AOC's Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan afgeven alsmede de verplichtingen en bevoegdheden welke aan een AOC verbonden zijn.

  • 4 Aan een AOC kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden vluchten uit te voeren in strijd met de aan een AOC verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 4.2

  • 1 De AOC wordt afgegeven voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke termijn voor de verschillende AOC's verschillend kan zijn.

  • 2 Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de AOC, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 4.1, tweede en derde lid, gestelde eisen.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een AOC op verzoek van de houder wijzigen.

  • 4 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu wijzigt een AOC ambtshalve, wanneer:

    • a. onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • b. de vluchtuitvoering, waarvoor de AOC is verleend, tijdens de duur van de AOC veranderingen heeft ondergaan, of

    • c. redenen van nationaal of internationaal beleid op het gebied van de vluchtuitvoering zulks vereisen.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot artikel 4.1 en dit artikel. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de aanvraag om afgifte van een AOC of een wijziging of verlenging daarvan, en

    • b. de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte van een AOC of om een wijziging, het onderhouden of de verlenging daarvan.

Artikel 4.3

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een AOC schorsen:

    • a. wegens vluchtuitvoering in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;

    • b. wegens overtreding van de aan de AOC verbonden voorschriften of beperkingen, of

    • c. indien ter verkrijging van de AOC onjuiste gegevens zijn verstrekt.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heft de schorsing op zodra de redenen van de schorsing zijn komen te vervallen.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een AOC intrekken:

    • a. indien de AOC-houder daarom verzoekt;

    • b. wegens het gedurende een aangesloten periode van ten minste twaalf maanden niet uitvoeren van vluchten;

    • c. indien ter verkrijging van de AOC onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

    • d. indien de AOC ten minste drie maanden is geschorst.

Artikel 4.4

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag van de houder ontheffing verlenen van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht.

  • 2 Aan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu trekt de door hem verleende ontheffing in, wanneer:

    • a. de redenen, waarom de ontheffing is verleend, zijn komen te vervallen, of

    • b. de houder van de ontheffing de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet naleeft.

Artikel 4.5

De houder van een AOC volgt de door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gegeven aanwijzingen met betrekking tot de vluchtuitvoering op.

Artikel 4.6

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot vluchtuitvoering die niet door een luchtvaartmaatschappij dan wel niet tegen vergoeding wordt uitgevoerd.

  • 2 Het is verboden vluchten uit te voeren in strijd met de bij of krachtens het eerste lid gestelde regels.

Artikel 4.7

De artikelen 4.1 tot en met 4.6 zijn niet van toepassing op de vluchtuitvoering ten behoeve van douane- en politiedoeleinden.

Artikel 4.8

De gezagvoerder van een burgerluchtvaartuig is verplicht de bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu genoemde documenten mee te voeren.

Hoofdstuk 5. Luchtverkeer, luchtverkeersbeveiliging en luchtverkeersbeveiligingsorganisatie

Titel 5.1. Luchtverkeer

Artikel 5.1

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 tot en met 5.9 is van toepassing op:

  • a.. deelnemers aan het luchtverkeer binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam, en

  • b. Nederlandse luchtvaartuigen, waar deze zich ook bevinden, tenzij dit onverenigbaar is met de daar ter plaatse geldende regels of de regels die in overeenstemming met internationale afspraken worden gehanteerd door de ter plaatse voor het verlenen van luchtverkeersdiensten verantwoordelijke Staat.

Artikel 5.2

Buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam houdt de gezagvoerder van een Nederlands luchtvaartuig zich aan de daar ter plaatse geldende regels. Indien in overeenstemming met internationale afspraken andere regels worden gehanteerd door de ter plaatse voor het verlenen van luchtverkeersdiensten verantwoordelijke Staat, houdt de gezagvoerder zich aan deze regels.

Artikel 5.3

Het is verboden op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dan wel luchtverkeersleidingsdiensten te verlenen dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht.

Artikel 5.4

Het is verboden boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenmenigten, aan het luchtverkeer deel te nemen op een zodanige hoogte dat het niet meer mogelijk is een noodlanding uit te voeren zonder personen of zaken op het aardoppervlak in gevaar te brengen, tenzij zulks noodzakelijk is:

  • a. om op te stijgen van of te landen op een luchthaven;

  • b. voor de uitvoering van naderings- en vertrekprocedures, alsmede van luchtverkeerspatronen.

Artikel 5.5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim, ter bevordering van het veilige, ordelijke en vlotte verloop van het luchtverkeer of ter bescherming van personen of zaken aan boord van het luchtvaartuig of op het aardoppervlak regels worden gesteld aan deelnemers van het luchtverkeer.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorts regels worden gesteld betreffende:

    • a. de uitvoering van vluchten;

    • b. de met betrekking tot de uitvoering van vluchten te verstrekken inlichtingen;

    • c. de communicatie tussen deelnemers aan het luchtverkeer onderling en met de instanties en organisaties belast met het verlenen van luchtverkeersdiensten;

    • d. de in en ten behoeve van het luchtverkeer te gebruiken tekens en seinen;

    • e. het gebruik van het luchtruim anders dan door luchtverkeer; en

    • f. gedrag van het verkeer op een luchthaven.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste en tweede lid, mede met inachtneming van het veilige, ordelijke en vlotte verloop van het luchtverkeer. Aan de ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 4 De kosten die samenhangen met het in behandeling nemen van de aanvraag en de afgifte van de in het derde lid bedoelde ontheffing of een wijziging daarvan, worden ten laste gebracht van de aanvrager.

  • 5 De bedragen ter vergoeding van de kosten worden vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 5.6

Het is verboden een vlucht uit te voeren zonder dat een gezagvoerder is aangewezen.

Artikel 5.7

  • 1 De gezagvoerder bevindt zich aan boord van het luchtvaartuig.

  • 2 De gezagvoerder is, ongeacht of hij daadwerkelijk de stuurorganen bedient of niet, ervoor verantwoordelijk dat de uitvoering van de vlucht geschiedt in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels. Van de regels bedoeld in de eerste volzin mag slechts worden afgeweken indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu respectievelijk Onze Minister van Defensie bij ministeriële regeling aan te wijzen onbemande luchtvaartuigen.

Artikel 5.8

Voor de aanvang van iedere vlucht, neemt de gezagvoerder kennis van alle gegevens en inlichtingen die voor de uitvoering van de vlucht van belang zijn.

Artikel 5.9

  • 1 Voor de aanvang van iedere vlucht waaraan luchtverkeersleidingsdiensten worden verleend wordt door of namens de gezagvoerder een vliegplan ingediend overeenkomstig de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, onderdeel c, gestelde regels. Het vliegplan bevat de gegevens en inlichtingen omtrent de voorgenomen vlucht.

  • 2 Alvorens een vlucht waaraan luchtverkeersleidingsdiensten worden verleend aan te vangen, of een gedeelte daarvan uit te voeren moet een desbetreffende klaring zijn gevraagd en verkregen.

  • 3 De gezagvoerder komt de door de verlener van luchtverkeersleidingsdiensten gegeven voorwaarden van de klaring na. Van de voorwaarden bedoeld in de eerste volzin mag slechts worden afgeweken indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken. Een afwijking wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de betrokken verlener van luchtverkeersleidingsdiensten.

Artikel 5.10

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan bij ministeriële regeling het uitoefenen van het burgerluchtverkeer tijdelijk of blijvend beperken of verbieden boven Nederland of gedeelten daarvan:

    • a. om redenen van openbare orde en veiligheid;

    • b. om andere dringende redenen, waarbij het uitoefenen van de luchtvaart en omstandigheden of gebeurtenissen op het aardoppervlak elkaar kunnen beïnvloeden;

  • 2 Onze Minister van Defensie kan bij ministeriële regeling het uitoefenen van het burgerluchtverkeer beperken of verbieden om reden van militaire noodzaak.

  • 3 Op voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het uitoefenen van het burgerluchtverkeer boven gebieden aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

  • 4 Van de regelingen krachtens het eerste en tweede lid wordt mededeling gedaan via de luchtvaartpublicaties bedoeld in artikel 5.23, eerste lid, onder d, en voor zover nodig via de verlener van luchtverkeersdiensten aan de betrokken gezagvoerder.

  • 5 Het is verboden aan het luchtverkeer deel te nemen in strijd met het bepaalde krachtens het eerste, tweede en derde lid van dit artikel.

Artikel 5.11

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. worden, met inachtneming van het type en de dichtheid van het luchtverkeer, delen van het vluchtinformatiegebied Amsterdam alsmede luchthavens aangewezen waar de daarbij bepaalde vormen van luchtverkeersdiensten worden verleend;

    • b. worden in het vluchtinformatiegebied Amsterdam luchtverkeersroutes en -procedures vastgesteld, waaronder mede zijn begrepen naderings-, vertrek- en wachtprocedures, alsmede luchtverkeerspatronen;

    • c. kunnen delen van het vluchtinformatiegebied Amsterdam worden aangewezen als bijzondere luchtverkeersgebieden, waar daarbij gegeven voorschriften gelden.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid, mede met inachtneming van het veilige, ordelijke en vlotte verloop van het luchtverkeer. Aan de ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 3 De kosten die samenhangen met het in behandeling nemen van de aanvraag en de afgifte van de in het tweede lid bedoelde ontheffing of een wijziging daarvan, worden ten laste gebracht van de aanvrager.

  • 4 De bedragen ter vergoeding van de kosten worden vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Titel 5.2. Bepalingen met betrekking tot het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten

§ 5.2.1. Het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten

Artikel 5.12

  • 1 Luchtverkeersdiensten worden verleend in het belang van de algemene luchtverkeersveiligheid en een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop luchtverkeersdiensten worden verleend.

Artikel 5.13

  • 1 Binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam kunnen luchtverkeersdiensten worden verleend door:

    • a. de LVNL.

    • b. Onze Minister van Defensie;

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Defensie tezamen wijzen de gebieden waarbinnen en het luchtverkeer waaraan de in het eerste lid genoemde instanties luchtverkeersdiensten verlenen, aan.

Artikel 5.13a

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu wijst een verlener van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie aan die verantwoordelijk is voor het beschikbaar maken, stellen en houden van luchtvaartmeteorologische inlichtingen of delen hiervan.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu worden regels gesteld omtrent het beschikbaar maken, stellen en houden van luchtvaartmeteorologische inlichtingen.

  • 3 Voor zover de aanwijzing en de regeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, betrekking hebben op het vluchtinformatiegebied Amsterdam worden zij opgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 5.14

In afwijking van artikel 5.13, kunnen Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Defensie:

  • a. delen van het vluchtinformatiegebied Amsterdam aanwijzen waarbinnen door de Eurocontrol-organisatie luchtverkeersdiensten worden verleend;

  • b. in bijzondere situaties delen van het vluchtinformatiegebied Amsterdam aanwijzen waarbinnen luchtverkeersdiensten worden verleend door een andere verlener van luchtverkeersdiensten dan de in artikel 5.13 genoemde verleners van luchtverkeersdiensten.

Artikel 5.14a

Indien op basis van artikel 9 bis van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening een functioneel luchtruimblok is ingesteld, waarvan een gedeelte van of het gehele vluchtinformatiegebied Amsterdam deel uitmaakt, wijzen, in afwijking van de artikelen 5.13, 5.13a en 5.14, Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Defensie in overeenstemming met het bevoegde gezag van de betrokken staat of staten voor dat bepaalde gebied een of meer verleners van luchtverkeersdiensten en verleners van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie aan, alsmede het luchtverkeer waaraan de bedoelde instanties luchtverkeersdiensten verlenen.

Artikel 5.14b

  • 1 Een bij of krachtens artikel 5.13, 5.13a, 5.14 of 5.14a aangewezen instantie kan, onverminderd haar verantwoordelijkheid voor het verlenen van de diensten waartoe deze instantie is aangewezen, na schriftelijke instemming door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu luchtverkeersdiensten of meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie laten verrichten door een andere verlener van luchtverkeersdiensten of meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

  • 2 Ter verkrijging van de in het eerste lid bedoelde instemming dient de bij of krachtens artikel 5.13, 5.13a, 5.14 of 5.14a aangewezen instantie hiertoe een verzoek in bij Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 3 De bij of krachtens artikel 5.13, 5.14 of 5.14a aangewezen instantie verstrekt alle informatie die benodigd is voor de beoordeling van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Gronden waarop instemming als bedoeld in het eerste lid kan worden onthouden zijn:

    • a. het niet voldoen of niet kunnen voldoen door de verlener van wiens diensten gebruik zal worden gemaakt aan de op grond van artikel 5.14d, derde lid, aan het certificaat van de aangewezen instantie gestelde beperkingen en voorschriften, dan wel indien het dienstverlening binnen het luchtruim van Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft, het niet voldoen of kunnen voldoen aan de bij regeling van Onze Minister gestelde eisen inzake het toezicht op de dienstverlener of inzake zijn bekwaamheid of geschiktheid;

    • b. strijd met het belang van een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer; of

    • c. strijd met het recht.

Artikel 5.14c

  • 1 Het is verboden luchtverkeersdiensten te verlenen zonder hiertoe te zijn aangewezen bij of krachtens deze wet, dan wel zonder de hiertoe vereiste instemming, bedoeld in artikel 5.14b.

  • 2 Het is verboden luchtverkeersdiensten te doen verlenen zonder de hiertoe vereiste instemming, bedoeld in artikel 5.14b.

Artikel 5.14d

  • 1 Het is verboden luchtvaartnavigatiediensten te verlenen zonder te beschikken over een daartoe bestemd certificaat als bedoeld in artikel 7 van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu verstrekt een certificaat als bedoeld in het eerste lid, indien de aanvrager voldoet aan de in artikel 6 van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening bedoelde eisen.

  • 3 Aan een certificaat kunnen de voorschriften en beperkingen, zoals bedoeld in Bijlage II van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening, worden verbonden.

  • 4 De in het derde lid bedoelde voorschriften en beperkingen kunnen tijdens de geldigheidsduur van het certificaat ambtshalve worden gewijzigd of aangevuld wegens:

    • a. wijziging van de krachtens deze wet gestelde regels;

    • b. wijziging van de kaderverordening, luchtvaartnavigatiedienstenverordening, luchtruimverordening of interoperabiliteitsverordening; of

    • c. wijziging van bepalingen die op grond van de in onderdeel b genoemde verordeningen zijn gesteld.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de geldigheidsduur, aanvraag, verlening en verlenging van een certificaat.

  • 6 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu neemt binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag voor het verlenen van een certificaat een besluit omtrent de afgifte daarvan.

  • 7 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een certificaat geheel of gedeeltelijk schorsen, indien een ernstig vermoeden rijst dat de houder van het certificaat:

    • a. niet voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;

    • b. niet voldoet aan de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het derde lid; of

    • c. ter verkrijging van het certificaat onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

  • 8 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan een certificaat intrekken, indien:

    • a. de houder van het certificaat niet voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;

    • b. de houder van het certificaat niet voldoet aan de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het derde lid; of

    • c. het certificaat gedurende ten minste drie maanden is geschorst.

  • 9 Dit artikel is niet van toepassing op verleners van luchtvaartnavigatiediensten die deze diensten hoofdzakelijk aanbieden aan andere bewegingen van luchtvaartuigen dan aan het algemeen luchtverkeer als bedoeld in artikel 2.2, achtste lid.

Artikel 5.14e

Ten aanzien van de luchtverkeers-, communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten worden bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu veiligheidsvoorschriften vastgesteld voor technisch en ontwikkelingspersoneel dat operationele aan de veiligheid gerelateerde taken verricht.

Artikel 5.15

De instanties belast met het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten coördineren de uitvoering van deze taken met de instanties belast met het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten binnen hetzelfde gebied of in aangrenzende gebieden.

Artikel 5.16

Onverminderd artikel 2.1, eerste lid, van deze wet en de basisverordening is het verboden luchtverkeersdiensten te verlenen zonder een daartoe verkregen opdracht van een bij of krachtens artikel 5.13, 5.14 of 5.14a aangewezen instantie of van een andere verlener van luchtverkeersdiensten als bedoeld in artikel 5.14b, eerste lid.

Artikel 5.17

  • 1 Een bij of krachtens artikel 5.13, 5.14 of 5.14a aangewezen instantie of een andere verlener van luchtverkeersdiensten als bedoeld in artikel 5.14b, eerste lid, houdt een registratie bij van de daadwerkelijk gewerkte uren van de houders van een bewijs van bevoegdheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten aan wie deze instanties een opdracht als bedoeld in artikel 5.16 hebben gegeven.

  • 2 Ten behoeve van het behoud van de geldigheid en de verlenging van een bewijs van bevoegdheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu om inzage in de registratie als bedoeld in het eerste lid verzoeken.

Artikel 5.18

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van een veilige, ordelijke en vlotte afwikkeling van het luchtverkeer regels worden gesteld betreffende de prioriteitstelling bij het verlenen van luchtverkeersdiensten.

Artikel 5.19

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de exploitant van een burgerluchthaven met inachtneming van de daarbij te stellen regels na overleg met de gebruikers en de betrokken verlener van luchtverkeersleidingsdiensten, de volgorde van het gebruik van de luchthaven vaststelt.

§ 5.2.2. Vergoedingen

Artikel 5.20

  • 1 De gebruiker van luchtvaartnavigatiediensten, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de vergoedingenverordening, is in het vluchtinformatiegebied Amsterdam een vergoeding verschuldigd voor de bestrijding van kosten van:

    • a. luchtvaartnavigatiediensten voor «en route»-verkeer als bedoeld in de op 12 februari 1981 te Brussel gesloten Multilaterale Overeenkomst betreffende «en route»-heffingen (Trb. 1981, 181),

    • b. plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten.

  • 2 De Eurocontrol-organisatie stelt jaarlijks in het kader van de op 12 februari 1981 te Brussel gesloten Multilaterale Overeenkomst betreffende «en route»-heffingen (Trb. 1981, 181), de hoogte van het eenheidstarief, bedoeld in artikel 11 van de vergoedingenverordening, vast ter berekening van de vergoeding voor luchtvaartnavigatiediensten voor «en route»-verkeer». Ter voorbereiding daarvan leggen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten aan «en route»-verkeer» Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, jaarlijks vóór 15 mei een voorstel voor.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt jaarlijks de hoogte van het eenheidstarief, bedoeld in artikel 12 van de vergoedingenverordening, vast ter berekening van de vergoeding voor plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten. Ter voorbereiding daarvan leggen de verleners van plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten genoemde Minister jaarlijks vóór 15 mei een voorstel voor.

  • 4 De Eurocontrol-organisatie int de vergoeding ter bestrijding van de kosten voor luchtvaartnavigatiediensten voor «en route»-verkeer en draagt aan de desbetreffende verleners van deze diensten het hun toekomende deel van het geïnde bedrag af.

  • 5 De verleners van plaatselijke luchtvaartnavigatiediensten dragen zorg voor de inning van de vergoedingen ter bestrijding van de kosten van deze diensten en stemmen daartoe onderling af.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden heffingszones als bedoeld in artikel 5 van de vergoedingenverordening vastgesteld en worden nadere voorschriften gesteld met betrekking tot de bekendmaking en de inning van vergoedingen, bedoeld in het vierde en het vijfde lid, en de termijnen binnen welke betaling van de vergoedingen plaats moet vinden.

  • 7 De Eurocontrol-organisatie kan rechtsvorderingen tot inning van vergoedingen als bedoeld in het vierde lid en van andere vergoedingen uit hoofde van de op 12 februari 1981 te Brussel gesloten Multilaterale Overeenkomst betreffende «en route»-heffingen (Trb. 1981, 181) uitsluitend aanhangig maken bij de rechtbank Amsterdam.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kan overeenkomstig artikel 10 van de vergoedingenverordening vrijstelling worden verleend van betaling van vergoedingen voor luchtvaartnavigatiediensten.

  • 9 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu worden voorschriften gesteld met betrekking tot het treffen van stimuleringsmaatregelen als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de vergoedingenverordening. De voorschriften betreffen in ieder geval financiële stimulansen op het prestatiekerngebied capaciteit.

  • 10 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde vergoeding moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

  • 11 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu worden voorschriften gesteld voor de raadpleging van vertegenwoordigers van luchtruimgebruikers over het vergoedingenbeleid.

  • 12 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan besluiten tot modulering van luchtvaartnavigatieheffingen als bedoeld in artikel 16 van de vergoedingenverordening.

Artikel 5.21

  • 1 De vergoedingenverordening en artikel 5.20 zijn niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen luchtvaartnavigatiediensten die worden verleend op luchthavens met minder dan 70.000 IFR luchtvervoersbewegingen per jaar, ongeacht de maximale startmassa en het aantal passagierszitplaatsen. Daarbij worden de bewegingen geteld als de som van de starts en de landingen en berekend als een gemiddelde van de voorafgaande drie jaar.

  • 2 De gebruiker van luchtvaartnavigatiediensten als bedoeld in het eerste lid is een vergoeding verschuldigd ter bestrijding van de kosten van de verlening van deze diensten. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gesteld ten aanzien van de hoogte, de berekening, de vaststelling, de inning en de bekendmaking van deze vergoeding, en de termijn binnen welke betaling van deze vergoeding plaats moet vinden.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vergoeding moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de North Sea Area Amsterdam zijnde het gebied dat als NSA Amsterdam is gedefinieerd in de door LVNL uitgegeven luchtvaartgids, volume I, hoofdstuk ENR 6-2-5 aangemerkt als luchthaven.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan vrijstelling worden verleend van de verplichting tot betaling van vergoedingen als bedoeld in het tweede lid.

Titel 5.3. De luchtverkeersbeveiligings-organisatie

§ 5.3.1. De LVNL

Artikel 5.22

  • 1 Er is een organisatie voor het verlenen van luchtverkeersdiensten. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.

§ 5.3.2. Taken van de LVNL

Artikel 5.23

  • 1 De LVNL is, ter bevordering van een zo groot mogelijke veiligheid van het luchtverkeer in het vluchtinformatiegebied Amsterdam, belast met de volgende taken:

    • a. het verlenen van luchtverkeersdiensten;

    • b. het verlenen van communicatie-, navigatie- en plaatsbepalingsdiensten;

    • c. het verlenen van luchtvaartinlichtingendiensten en het uitgeven van luchtvaartpublicaties en luchtvaartkaarten;

    • d. het verzorgen of doen verzorgen van opleidingen ten behoeve van luchtverkeersbeveiliging en het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten;

    • e. het adviseren van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu alsmede Onze Minister van Defensie betreffende aangelegenheden op het gebied van de luchtverkeersbeveiliging en het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten;

    • f. het verrichten van andere bij of krachtens deze wet opgedragen taken.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan de LVNL belasten met het verlenen van luchtverkeersdiensten buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam.

  • 3 De LVNL kan, in ieder geval tegen vergoeding van kosten, diensten aan anderen dan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Defensie verlenen op het gebied van en verband houdende met taken bedoeld in het eerste lid. De in de eerste volzin bedoelde diensten kunnen buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam worden verleend.

  • 4 De LVNL kan, onverminderd zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de aan hem opgedragen taken, luchtverkeersdiensten laten verrichten door een andere verlener van luchtverkeersdiensten, indien hiervoor instemming is verleend op grond van artikel 5.14b, eerste lid.

  • 5 De LVNL kan, onverminderd zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de aan hem opgedragen taken, luchtvaartnavigatiediensten anders dan de in het vierde lid bedoelde diensten laten verrichten door een andere verlener van luchtvaartnavigatiediensten.

  • 6 De LVNL kan, onverminderd zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de aan hem opgedragen taken, andere werkzaamheden dan die zijn bedoeld in het vierde en vijfde lid laten verrichten door derden, voor zover deze werkzaamheden een ondersteunend karakter hebben.

  • 7 De LVNL is verplicht zijn taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

§ 5.3.3. Organen, inrichting en beheer van de organisatie

Artikel 5.25

  • 1 Het bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder de voorzitter.

  • 2 De hoedanigheid van lid van het bestuur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 3 De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Bij afloop van deze termijn kunnen zij worden herbenoemd.

Artikel 5.26

  • 1 Het bestuur is belast met de dagelijkse leiding van de LVNL.

  • 2 Alle bevoegdheden van de LVNL welke niet bij of krachtens deze wet aan de raad van toezicht zijn opgedragen, komen toe aan het bestuur.

  • 3 Het bestuur verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen en andere gegevens.

Artikel 5.27

  • 1 Het bestuur vertegenwoordigt de LVNL in en buiten rechte.

  • 2 Het bestuur kan onder zijn verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan een of meer bestuursleden of andere personen. Het kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taak van de LVNL dan wel op bepaalde aangelegenheden.

Artikel 5.28

Ingeval van schorsing of ontstentenis van een lid van het bestuur voorziet Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in de waarneming van zijn functie.

Artikel 5.29

Het bestuur legt jaarlijks, en voorts tussentijds indien hiertoe naar het oordeel van de raad van toezicht bijzondere aanleiding bestaat, aan de raad van toezicht verantwoording af over het door hem gevoerde beleid.

Artikel 5.30

De raad van toezicht bestaat uit zes leden, waaronder de voorzitter, alsmede een waarnemer, die de Minister van Verkeer en Waterstaat in de raad van toezicht vertegenwoordigt.

Artikel 5.31

  • 1 De leden van de raad van toezicht worden zonder last of ruggespraak benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn eenmaal voor een tijdvak van vier jaren herbenoembaar. Hun kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen ontslag worden verleend.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu benoemt een waarnemer in de raad van toezicht. Het waarnemerschap kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen worden beëindigd.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat:

    • a. een lid wordt benoemd op voordracht van Onze Minister van Defensie;

    • b. vier leden worden benoemd op voordracht van de raad van toezicht.

    • c. een lid, tevens voorzitter, wordt benoemd op voordracht van de raad van toezicht. Omtrent de voordracht besluiten de leden van de raad van toezicht met gewone meerderheid, met dien verstande dat de voorzitter niet deelneemt aan de vaststelling van de voordracht.

  • 4 Zolang in een vacature in de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad.

  • 5 De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

Artikel 5.32

  • 1 De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van het bestuur, en staat dit met raad terzijde.

  • 2 Bij de vervulling van hun taak nemen de leden van de raad van toezicht tot richtsnoer de verwezenlijking van de taakstelling en het belang van de LVNL waaronder de continuïteit van zijn bedrijfsvoering.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan bepalen dat het bestuur de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat het bestuur, ingeval Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

  • 4 Besluiten van het bestuur betreffende de volgende onderwerpen behoeven voorafgaande instemming van de raad van toezicht:

    • a. de reglementen bedoeld in de artikelen 5.34, 5.36, 5.37 en 5.39;

    • b. voorstellen aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot de hoogte van het eenheidstarief, bedoeld in artikel 5.20, derde lid, en de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 5.21, tweede lid;

    • c. de financiële begroting, en het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • d. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • e. de bij of krachtens de wet aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu uit te brengen rapportages;

    • f. de aanwijzing van de externe registeraccountant.

  • 5 Besluiten betreffende het in het vierde lid, onderdeel c, genoemde financiële meerjarenbeleidsplan behoeven bovendien de goedkeuring van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 6 De raad van toezicht kan geen rechtsgeldige besluiten nemen indien niet tenminste tweederde van het aantal leden ter vergadering aanwezig is.

  • 7 De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 5.33

  • 1 De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van de LVNL.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van de LVNL, een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden.

  • 3 De leden van de raad van toezicht hebben aanspraak op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.

§ 5.3.4. Inrichting en bedrijfsvoering

Artikel 5.34

Het bestuur stelt bij reglement de hoofdlijnen vast van de inrichting van de LVNL en van de wijze van bedrijfsvoering.

Artikel 5.35

De bedrijfsvoering van de LVNL geschiedt zoveel mogelijk overeenkomstig die, welke algemeen gebruikelijk is bij het particuliere bedrijfsleven.

§ 5.3.5. Geïnstitutionaliseerd overleg met gebruikers

Artikel 5.36

Het bestuur van de LVNL voert op bij reglement vast te stellen wijze overleg met gebruikers van door de organisatie geleverde diensten of met hun vertegenwoordigers omtrent aangelegenheden terzake waarvan naar zijn oordeel overleg dienstig is, alsmede omtrent aangelegenheden terzake waarvan de deelnemers aan het geïnstitutionaliseerde overleg het bestuur te kennen hebben gegeven overleg te willen voeren.

§ 5.3.6. Personeel van de organisatie

Artikel 5.37

  • 1 Het personeel van de LVNL, de leden van het bestuur daaronder begrepen, is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet.

  • 2 Het bestuur stelt bij reglement de regeling van de rechtspositie van het personeel vast.

  • 3 Onverminderd hetgeen reeds bij of krachtens de wet is geregeld, geeft het reglement bedoeld in het tweede lid van dit artikel in ieder geval voorschriften betreffende de volgende onderwerpen:

    • a. aanstelling;

    • b. schorsing;

    • c. ontslag;

    • d. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

    • e. bezoldiging;

    • f. wachtgeld;

    • g. diensttijden;

    • h. verlof en vakantie;

    • i. voorzieningen in verband met ziekte;

    • j. bescherming bij de arbeid;

    • k. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

    • l. medezeggenschap;

    • m. overige rechten en verplichtingen van het personeel;

    • n. disciplinaire straffen;

    • o. de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtspositie en de bezoldiging van het personeel van de LVNL;

    • p. een geschillenregeling met betre