Algemene wet bestuursrecht

Geraadpleegd op 14-02-2025.
Geldend van 01-01-2005 t/m 31-01-2005

Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 107, tweede lid, van de Grondwet de wet algemene regels van bestuursrecht dient vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Titel 1.1. Definities en reikwijdte

Artikel 1:1

  • 1 Onder bestuursorgaan wordt verstaan:

    • a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

    • b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

  • 2 De volgende organen, personen en colleges worden niet als bestuursorgaan aangemerkt:

    • a. de wetgevende macht;

    • b. de kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal;

    • c. onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, alsmede de Raad voor de rechtspraak en het College van afgevaardigden;

    • d. de Raad van State en zijn afdelingen;

    • e. de Algemene Rekenkamer;

    • f. de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen;

    • g. de voorzitters, leden, griffiers en secretarissen van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen, de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, de besturen van de in onderdeel c bedoelde organen alsmede de voorzitters van die besturen, alsmede de commissies uit het midden van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen;

    • h. de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in artikel 64 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

  • 3 Een ingevolge het tweede lid uitgezonderd orgaan, persoon of college wordt wel als bestuursorgaan aangemerkt voor zover het orgaan, de persoon of het college besluiten neemt of handelingen verricht ten aanzien van een niet voor het leven benoemde ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.

Artikel 1:2

  • 1 Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

  • 2 Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

  • 3 Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 1:3

  • 1 Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

  • 2 Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

  • 3 Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

  • 4 Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Artikel 1:4

  • 1 Onder administratieve rechter wordt verstaan: een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met administratieve rechtspraak is belast.

Artikel 1:5

  • 1 Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

  • 2 Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.

  • 3 Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een administratieve rechter.

Artikel 1:6

De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet zijn niet van toepassing op:

  • a. de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

  • b. de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet 2000;

  • c. de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

  • d. besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet militair tuchtrecht;

  • e. besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Titel 1.2. Uitvoering van bindende besluiten van organen van de Europese Gemeenschappen

Artikel 1:7

  • 1 Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk voorschrift advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd inzake een besluit alvorens een zodanig besluit kan worden genomen, geldt dat voorschrift niet indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Artikel 1:8

  • 1 Indien door een bestuursorgaan ingevolge enig wettelijk voorschrift van het ontwerp van een besluit kennis moet worden gegeven alvorens een zodanig besluit kan worden genomen, geldt dat voorschrift niet indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de overlegging van het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aan de Staten-Generaal, indien:

Hoofdstuk 2. Verkeer tussen burgers en bestuursorganen

Afdeling 2.1. Algemene bepalingen

Artikel 2:1

  • 1 Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 2 Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Artikel 2:2

  • 1 Het bestuursorgaan kan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.

  • 2 De belanghebbende en de in het eerste lid bedoelde persoon worden van de weigering onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten en procureurs.

Artikel 2:3

  • 1 Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

  • 2 Het bestuursorgaan zendt geschriften die niet voor hem bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden, zo spoedig mogelijk terug aan de afzender.

Artikel 2:4

  • 1 Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

  • 2 Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 2:5

  • 1 Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 2 Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.

Afdeling 2.2. Gebruik van de taal in het bestuurlijk verkeer

Artikel 2:6

  • 1 Bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen gebruiken de Nederlandse taal, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 2:7

  • 1 Een ieder kan de Friese taal gebruiken in het verkeer met bestuursorganen, voor zover deze in de provincie Fryslân zijn gevestigd.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien het bestuursorgaan heeft verzocht de Nederlandse taal te gebruiken op de grond, dat het gebruik van de Friese taal tot een onevenredige belasting van het bestuurlijk verkeer zou leiden.

Artikel 2:8

  • 1 Bestuursorganen kunnen in het mondeling verkeer binnen de provincie Fryslân de Friese taal gebruiken.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de wederpartij heeft verzocht de Nederlandse taal te gebruiken op de grond, dat het gebruik van de Friese taal tot een onbevredigend verloop van het mondeling verkeer zou leiden.

Artikel 2:9

  • 1 In de provincie Fryslân gevestigde bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, kunnen regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.

  • 2 Onze Minister wie het aangaat kan voor onderdelen van de centrale overheid waarvan het werkterrein zich uitstrekt tot de provincie Fryslân of een deel daarvan, regels stellen over het gebruik van de Friese taal in schriftelijke stukken.

Artikel 2:10

  • 1 Een schriftelijk stuk in de Friese taal wordt tevens in de Nederlandse taal opgesteld, indien het:

    • a. bestemd of mede bestemd is voor buiten de provincie Fryslân gevestigde bestuursorganen of bestuursorganen van de centrale overheid,

    • b. algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels inhoudt, of

    • c. is opgesteld ter directe voorbereiding van de onder b genoemde voorschriften of regels.

  • 2 De bekendmaking, mededeling of terinzagelegging van een schriftelijk stuk als bedoeld in het eerste lid geschiedt in ieder geval ook in de Nederlandse taal, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 2:11

  • 1 Indien een schriftelijk stuk in de Friese taal is opgesteld, verstrekt het bestuursorgaan daarvan op verzoek een vertaling in de Nederlandse taal.

  • 2 Het bestuursorgaan kan voor het vertalen een vergoeding van ten hoogste de kosten verlangen.

  • 3 Voor het vertalen kan geen vergoeding worden verlangd, indien het schriftelijk stuk:

    • a. de notulen van de vergadering van een vertegenwoordigend orgaan inhoudt, en het belang van de verzoeker rechtstreeks bij het genotuleerde is betrokken, dan wel de notulen van de vergadering van een vertegenwoordigend orgaan inhoudt, en de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels betreft, of

    • b. een besluit of andere handeling inhoudt waarbij de verzoeker belanghebbende is.

Artikel 2:12

  • 1 Een ieder kan in vergaderingen van in de provincie Fryslân gevestigde vertegenwoordigende organen de Friese taal gebruiken.

  • 2 Hetgeen in de Friese taal is gezegd, wordt in de Friese taal genotuleerd.

Afdeling 2.3. Verkeer langs elektronische weg

Artikel 2:13

  • 1 In het verkeer tussen burgers en bestuursorganen kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien:

    • a. dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, of

    • b. een vormvoorschrift zich tegen elektronische verzending verzet.

Artikel 2:14

  • 1 Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.

  • 2 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.

  • 3 Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.

Artikel 2:15

  • 1 Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.

  • 2 Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden.

  • 3 Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.

  • 4 Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.

Artikel 2:16

Aan het vereiste van ondertekening is voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor authentificatie is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en de inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt. De artikelen 15a, tweede tot en met zesde lid, en 15b van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van het bericht zich daartegen niet verzet. Bij wettelijk voorschrift kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

Artikel 2:17

  • 1 Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarover het bestuursorgaan geen controle heeft of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.

  • 2 Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.

Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen over besluiten

Afdeling 3.1. Inleidende bepalingen

Artikel 3:1

  • 1 Op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften:

    • a. is afdeling 3.2 slechts van toepassing, voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet;

    • b. zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 niet van toepassing.

  • 2 Op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten zijn de afdelingen 3.2 tot en met 3.5 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet.

Afdeling 3.2. Zorgvuldigheid en belangenafweging

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel 3:4

  • 1 Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

  • 2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Afdeling 3.3. Advisering

Artikel 3:5

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder adviseur: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

  • 2 Deze afdeling is niet van toepassing op het horen van de Raad van State.

Artikel 3:6

  • 1 Indien aan de adviseur niet reeds bij wettelijk voorschrift een termijn is gesteld, kan het bestuursorgaan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn, dat de adviseur zijn taak niet naar behoren kan vervullen.

  • 2 Indien het advies niet tijdig wordt uitgebracht staat het enkele ontbreken daarvan niet in de weg aan het nemen van het besluit.

Artikel 3:7

  • 1 Het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, stelt aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.

Artikel 3:8

In of bij het besluit wordt de adviseur vermeld die advies heeft uitgebracht.

Artikel 3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Artikel 3:9a

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

Afdeling 3.4. Openbare voorbereidingsprocedure

Artikel 3:10

  • 1 De in deze afdeling geregelde procedure voor de voorbereiding van besluiten wordt gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2 De voorschriften van afdeling 4.1.1 inzake beschikkingen zijn mede van toepassing op andere besluiten die op aanvraag worden genomen en die worden voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

Artikel 3:11

  • 1 Het bestuursorgaan legt de aanvraag tot het nemen van het besluit of het ontwerp van het ambtshalve of op aanvraag te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van ten minste vier weken ter inzage voor hen aan wie ingevolge artikel 3:13 de gelegenheid wordt geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

  • 3 Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

  • 4 Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de terinzagelegging in ieder geval ten kantore van het bestuursorgaan.

Artikel 3:12

  • 1 Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van de aanvraag of van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 2 Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst.

  • 3 In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid worden gesteld van hun zienswijze te doen blijken en op welke wijze dit ingevolge artikel 3:13 kan geschieden.

Artikel 3:13

  • 1 Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

  • 2 Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 3 De termijn waarbinnen een zienswijze naar voren kan worden gebracht, eindigt niet voor de laatste dag van terinzagelegging.

  • 4 Betreft het een besluit op aanvraag, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

  • 5 Van hetgeen overeenkomstig de vorige leden mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

Afdeling 3.5. Uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures

§ 3.5.1. Algemeen

Artikel 3:14

De in de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 en paragraaf 3.5.6 geregelde procedures voor de voorbereiding van besluiten worden gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 3:15

Bij of krachtens het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of bij het daar bedoelde besluit kunnen bestuursorganen worden aangewezen die:

  • a. in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het nemen van een besluit, of

  • b. op andere wijze worden betrokken bij de voorbereidingsprocedures.

§ 3.5.2. Indiening van de aanvraag; ontvankelijkheid

Artikel 3:16

De voorschriften van afdeling 4.1.1 inzake beschikkingen zijn mede van toepassing op andere besluiten die op aanvraag worden genomen en die worden voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

Artikel 3:17

  • 1 Het bestuursorgaan tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend.

  • 2 Het zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 3 Het zendt de betrokken andere bestuursorganen onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van de datum van ontvangst.

Artikel 3:18

  • 1 Van de in artikel 4:5 geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.

  • 2 Van verzoeken tot aanvulling van de aanvraag en van besluiten om de aanvraag niet te behandelen, wordt mededeling gedaan aan de betrokken andere bestuursorganen.

  • 3 Indien het bestuursorgaan de aanvraag ondanks de onvolledigheid ervan in behandeling neemt, stelt het op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend, een aantekening waaruit dat blijkt. Indien de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, vermeldt het bestuursorgaan in die aantekening de daarvoor ingevolge artikel 4:5 gestelde termijn.

§ 3.5.3. Het ontwerp van het besluit

Artikel 3:19

  • 1 Het bestuursorgaan stelt zo spoedig mogelijk een ontwerp op van het besluit. Het bestuursorgaan zendt het ontwerp - tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 - uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager en de betrokken andere bestuursorganen.

  • 2 Uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending wordt van het ontwerp gelijktijdig mededeling gedaan door:

    • a. terinzagelegging;

    • b. kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt;

    • c. kennisgeving in de Staatscourant in de gevallen waarin een orgaan van de rijks- of provinciale overheid het bestuursorgaan is.

Artikel 3:20

  • 1 Bij de mededelingen, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, vermeldt het bestuursorgaan ten minste:

    • a. wat de zakelijke inhoud van de aanvraag en de strekking van het ontwerp van het besluit is;

    • b. waar en wanneer de stukken ingezien kunnen worden;

    • c. wie in de gelegenheid worden gesteld hun bedenkingen tegen het ontwerp in te brengen en op welke wijze en binnen welke termijn dit kan geschieden;

    • d. dat degene die schriftelijk bedenkingen inbrengt, kan verzoeken dat zijn persoonlijke gegevens niet worden vermeld.

  • 2 Het bestuursorgaan deelt deze gegevens tevens mee aan de aanvrager en de betrokken andere bestuursorganen.

Artikel 3:21

  • 1 Met het ontwerp van het besluit worden ter inzage gelegd:

    • a. een exemplaar van de aanvraag met de daarbij behorende stukken;

    • b. indien vooroverleg over de aanvraag heeft plaatsgehad, een verslag daarvan;

    • c. de rapporten en adviezen die in verband met het ontwerp zijn uitgebracht, voor zover deze redelijkerwijs nodig kunnen zijn voor een beoordeling van het ontwerp;

    • d. een overzicht van de niet ter inzage gelegde rapporten en adviezen en, voor zover redelijkerwijs nodig voor een beoordeling van het ontwerp, van de eerder genomen, nog van kracht zijnde besluiten die hetzelfde onderwerp betreffen, waarbij vermeld wordt waar en wanneer deze stukken kunnen worden ingezien.

  • 2 Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens, waaronder in ieder geval de overeenkomstig paragraaf 3.5.4 ingebrachte adviezen en bedenkingen en de verslagen van de mondeling ingebrachte bedenkingen en gedachtenwisselingen over het ontwerp.

Artikel 3:22

  • 1 Gedurende vier weken vanaf de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, kunnen de stukken worden ingezien tijdens de werkuren. Tevens kunnen de stukken gedurende die periode desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt.

  • 2 Na de periode van vier weken blijven de stukken ter inzage liggen op de door het bestuursorgaan te bepalen uren totdat de termijn is verstreken waarbinnen tegen het besluit beroep kan worden ingesteld.

  • 3 Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

§ 3.5.4. Adviezen en bedenkingen

Artikel 3:23

  • 1 De adviserende bestuursorganen zenden hun advies aan het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

  • 2 Het bestuursorgaan zendt van ieder advies zo spoedig mogelijk een exemplaar aan de aanvrager en de andere adviserende bestuursorganen.

Artikel 3:24

  • 1 Binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, kan een ieder daartegen bij het bestuursorgaan schriftelijk bedenkingen inbrengen.

  • 2 Op het geschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend.

  • 3 Het bestuursorgaan zendt van iedere ingebrachte bedenking zo spoedig mogelijk een afschrift aan de aanvrager en de adviserende bestuursorganen.

  • 4 De persoonlijke gegevens van degene die schriftelijk bedenkingen heeft ingebracht, worden, indien hij daarom verzoekt, niet bekendgemaakt. Het verzoek wordt schriftelijk, onder vermelding van de in de eerste volzin bedoelde gegevens, ingediend bij het bestuursorgaan.

Artikel 3:25

  • 1 Gedurende de in artikel 3:24, eerste lid, bedoelde termijn bestaat desgevraagd voor een ieder gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit en tot het mondeling inbrengen van bedenkingen daartegen. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager in de gelegenheid daarbij aanwezig te zijn.

  • 2 Van het mondeling inbrengen van bedenkingen en de gedachtenwisseling wordt een verslag gemaakt, waarin ook de inhoud van iedere bedenking wordt weergegeven en de naam en het adres worden vermeld van degene die haar heeft ingebracht.

  • 3 Het verslag wordt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, toegezonden aan de aanvrager, de adviserende bestuursorganen en degenen die mondeling bedenkingen hebben ingebracht.

Artikel 3:26

Bij het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of besluit kan worden bepaald dat de mogelijkheid tot het inbrengen van bedenkingen en tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit slechts openstaat voor een daarbij aangegeven categorie van personen, waaronder in ieder geval de belanghebbenden zijn begrepen.

Artikel 3:27

Het bestuursorgaan vermeldt bij de bekendmaking van het besluit zijn overwegingen omtrent de ingebrachte bedenkingen.

§ 3.5.5. Beslissing op de aanvraag

Artikel 3:28

Het bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch - tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 - uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 3:29

  • 1 Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, de in de artikelen 3:19, eerste lid, tweede volzin, en 3:28 genoemde termijnen elk met een door hem te bepalen redelijke termijn verlengen. Voordat het een zodanige beslissing neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

  • 2 Van een besluit tot verlenging wordt, tegelijkertijd met de bekendmaking ervan, mededeling gedaan aan de betrokken andere bestuursorganen.

§ 3.5.6. Besluiten tot wijziging of intrekking en ambtshalve andere te nemen besluiten

Artikel 3:30

  • 1 Indien een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen tot wijziging of intrekking van een eerder genomen besluit dan wel ambtshalve een ander besluit te nemen, stelt het een ontwerp van het besluit op en doet het daarvan mededeling met overeenkomstige toepassing van artikel 3:19, tweede lid, onderdelen b en c. Bij het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of besluit kan worden bepaald dat tevens de artikelen 3:19, tweede lid, onderdeel a, en 3:21 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 2 Tenzij bij het wettelijk voorschrift of besluit, bedoeld in artikel 3:14, anders is bepaald, geeft het bestuursorgaan, alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, schriftelijk kennis van het voornemen aan de betrokken andere bestuursorganen en, indien het betreft een besluit tot wijziging of intrekking, aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht. Het stelt hen daarbij in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn advies uit te brengen onderscheidenlijk hun zienswijze over het voornemen naar voren te brengen.

  • 3 Berust het voornemen op een verzoek, dan geschiedt de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, tevens aan de verzoeker. Artikel 3:44, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:31

  • 1 In de mededeling, bedoeld in artikel 3:30, eerste lid, vermeldt het bestuursorgaan ten minste:

    • a. de zakelijke inhoud en een korte redengeving van het ontwerp van het besluit;

    • b. wie in de gelegenheid worden gesteld hun bedenkingen tegen het ontwerp in te brengen en op welke wijze en binnen welke termijn dit kan geschieden;

    • c. dat degene die schriftelijk bedenkingen inbrengt, kan verzoeken dat zijn persoonlijke gegevens niet worden vermeld;

    • d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:30, eerste lid, tweede volzin: waar en wanneer de stukken ingezien kunnen worden.

  • 2 Indien het betreft een besluit tot wijziging of intrekking, deelt het bestuursorgaan deze gegevens tevens mee aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht, de betrokken andere bestuursorganen en, indien een verzoek tot wijziging of intrekking is gedaan, aan de verzoeker. Artikel 3:44, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:32

  • 2 Het bestuursorgaan zendt van iedere ingebrachte bedenking zo spoedig mogelijk een afschrift aan de adviserende bestuursorganen en, indien het betreft een besluit tot wijziging of intrekking, aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht.

Artikel 3:33

  • 1 Het bestuursorgaan neemt een besluit tot wijziging of intrekking of een besluit inhoudende de beslissing dat niet tot wijziging of intrekking wordt overgegaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zestien weken nadat het aan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit was gericht de kennisgeving heeft gedaan, bedoeld in artikel 3:30, tweede lid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt een besluit dat niet is voorafgegaan door een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:30, tweede lid, genomen uiterlijk acht weken na de mededeling, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

Afdeling 3.6. Bekendmaking en mededeling

Artikel 3:41

  • 1 De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

  • 2 Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

Artikel 3:42

  • 1 De bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

  • 2 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de bekendmaking niet elektronisch.

  • 3 Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.

Artikel 3:43

  • 1 Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.

  • 2 De mededeling, bedoeld in het eerste lid, kan, indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschieden op dezelfde wijze als waarop overeenkomstig artikel 3:12, eerste en tweede lid, is kennis gegeven van de aanvraag of van het ontwerp van het besluit.

  • 3 Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.

Artikel 3:44

  • 1 Van besluiten die zijn voorbereid met toepassing van de procedures van afdeling 3.5, wordt tegelijkertijd met de bekendmaking mededeling gedaan aan de betrokken andere bestuursorganen.

  • 2 Uiterlijk twee weken na de bekendmaking doet het bestuursorgaan mededeling van het besluit:

    • a. met overeenkomstige toepassing van artikel 3:19, tweede lid, en

    • b. door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die tegen het ontwerp van het besluit bedenkingen hebben ingebracht.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, kan het bestuursorgaan:

    • a. indien de omvang van het besluit daartoe aanleiding geeft, volstaan met een ieder van de daar bedoelde personen de strekking van het besluit en hetgeen omtrent zijn bedenkingen is overwogen, mee te delen;

    • b. indien een bedenking door meer dan vijf personen is ingebracht bij hetzelfde geschrift, volstaan met toezending van een exemplaar aan de vijf personen wier namen en adressen als eerste in dat geschrift zijn vermeld;

    • c. indien een bedenking is ingebracht door meer dan vijf personen bij hetzelfde geschrift en de omvang van het besluit daartoe aanleiding geeft, volstaan met het meedelen aan de vijf personen wier namen en adressen als eerste in dat geschrift zijn vermeld, van de strekking van het besluit en van hetgeen omtrent hun bedenkingen is overwogen;

    • d. indien mededeling zou moeten geschieden aan meer dan 250 personen, die mededeling achterwege laten.

  • 4 Bij de bekendmaking en bij de mededelingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, vermeldt het bestuursorgaan tevens:

    • a. het tijdstip waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd en de uren waarop en de plaats waar de stukken ter inzage liggen;

    • b. of in het besluit wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp;

    • c. indien toepassing is gegeven aan het derde lid, dat zulks is geschied, onder vermelding van de redenen daarvoor.

  • 5 Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, kunnen degenen die bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht, het bestuursorgaan verzoeken hun een exemplaar van het besluit toe te zenden. De mogelijkheid hiertoe wordt bij de mededeling van het besluit overeenkomstig het tweede en derde lid vermeld. Aan het verzoek wordt binnen twee weken voldaan, tenzij het bestuursorgaan van mening is dat de toezending redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  • 6 Gedurende zes weken vanaf de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd, kunnen de stukken worden ingezien tijdens de werkuren. Tevens kunnen de stukken gedurende die periode desgevraagd ten minste gedurende drie aaneengesloten uren per week buiten de werkuren worden ingezien. Op verzoek wordt binnen die termijn een kosteloze mondelinge toelichting verstrekt. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten wordt afschrift van de ter inzage gelegde stukken verstrekt.

  • 7 Het tweede lid, onderdeel a, - voor zover dit betreft de toepassing van artikel 3:19, tweede lid, onderdelen b en c, - en het zesde lid, tweede volzin, blijven buiten toepassing ten aanzien van een besluit inhoudende de afwijzing van een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 3:30, eerste lid, indien het besluit niet is voorafgegaan door een mededeling als bedoeld in dat lid.

Artikel 3:45

  • 1 Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

  • 2 Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.

Afdeling 3.7. Motivering

Artikel 3:47

  • 1 De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.

  • 2 Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.

  • 3 Indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld, verstrekt het bestuursorgaan deze binnen een week na de bekendmaking.

Artikel 3:48

  • 1 De vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 2 Verzoekt een belanghebbende binnen een redelijke termijn om de motivering, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

Artikel 3:49

Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.

Artikel 3:50

Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.

Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen over besluiten

Titel 4.1. Beschikkingen

Afdeling 4.1.1. De aanvraag

Artikel 4:1

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Artikel 4:2

  • 1 De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de aanvrager;

    • b. de dagtekening;

    • c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2 De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4:3

  • 1 De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

Artikel 4:3a

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

Artikel 4:4

Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

Artikel 4:5

  • 1 Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

    • a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

    • b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

    • c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

    mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

  • 2 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

  • 3 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.

  • 4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 4:6

  • 1 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

  • 2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Afdeling 4.1.2. De voorbereiding

Artikel 4:7

  • 1 Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

    • a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en

    • b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.

  • 2 Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.

Artikel 4:8

  • 1 Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

    • a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en

    • b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

  • 2 Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.

Artikel 4:9

Bij toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 kan de belanghebbende naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.

Artikel 4:10

Indien ter uitvoering van de artikelen 4:7 en 4:8 toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 of afdeling 3.5, stelt het bestuursorgaan de aanvrager en degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, daarvan op de hoogte.

Artikel 4:11

Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover:

  • a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of

  • c. het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.

Artikel 4:12

  • 1 Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 voorts achterwege laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak indien:

    • a. tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld, en

    • b. de nadelige gevolgen na bezwaar of administratief beroep volledig ongedaan kunnen worden gemaakt.

  • 2 Het eerste lid geldt niet bij een beschikking die strekt tot:

    • a. het op grond van artikel 4:35 of met toepassing van artikel 4:51 weigeren van een subsidie;

    • b. het op grond van artikel 4:46, tweede lid, lager vaststellen van een subsidie, of

    • c. het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van een subsidieverlening of een subsidievaststelling.

Afdeling 4.1.3. Beslistermijn

Artikel 4:13

  • 1 Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

Artikel 4:14

  • 1 Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.

  • 3 Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 4:15

De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Titel 4.2. Subsidies

Afdeling 4.2.1. Inleidende bepalingen

Artikel 4:21

  • 1 Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • 2 Deze titel is niet van toepassing op aanspraken of verplichtingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen.

  • 3 Deze titel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

  • 4 Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.

Artikel 4:22

Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

Artikel 4:23

  • 1 Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.

  • 2 Indien een zodanig wettelijk voorschrift is opgenomen in een niet op een wet berustende algemene maatregel van bestuur, vervalt dat voorschrift vier jaren nadat het in werking is getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend waarin de subsidie wordt geregeld.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in werking is getreden;

    • b. indien de subsidie rechtstreeks op grond van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld programma wordt verstrekt;

    • c. indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt, of

    • d. in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.

  • 4 Het bestuursorgaan publiceert jaarlijks een verslag van de verstrekking van subsidies met toepassing van het derde lid, onderdelen a en d.

Artikel 4:24

Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Afdeling 4.2.2. Het subsidieplafond

Artikel 4:25

  • 1 Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.

  • 2 Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 3 Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

Artikel 4:26

  • 1 Bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2 Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

Artikel 4:27

  • 1 Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 2 Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

Artikel 4:28

Artikel 4:27, tweede lid, is niet van toepassing, indien:

  • a. de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld ingevolge wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

  • b. het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting, en

  • c. bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Afdeling 4.2.3. De subsidieverlening

Artikel 4:29

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Artikel 4:30

  • 1 De beschikking tot subsidieverlening bevat een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend.

  • 2 De omschrijving kan later worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 4:31

  • 1 De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van de subsidie, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 2 Indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag van de subsidie niet vermeldt, vermeldt zij het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 4:32

Een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen wordt verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld.

Artikel 4:33

Een subsidie kan niet worden verleend onder de voorwaarde dat uitsluitend het bestuursorgaan of uitsluitend de subsidie-ontvanger een bepaalde handeling verricht, tenzij het betreft de voorwaarde dat:

  • a. de subsidie-ontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, of

  • b. de subsidie-ontvanger aantoont dat een gebeurtenis, niet zijnde een handeling van het bestuursorgaan of van de subsidie-ontvanger, heeft plaatsgevonden.

Artikel 4:34

  • 1 Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2 De voorwaarde kan niet worden gesteld, voor zover zulks voortvloeit uit het wettelijk voorschrift waarop de subsidie berust.

  • 3 De voorwaarde vervalt, indien het bestuursorgaan daarop niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep heeft gedaan.

  • 4 Het beroep op de voorwaarde geschiedt bij een subsidie voor een activiteit die door het bestuursorgaan ook in het voorafgaande begrotingsjaar werd gesubsidieerd door een intrekking wegens veranderde omstandigheden overeenkomstig artikel 4:50.

  • 5 In andere gevallen geschiedt het beroep op de voorwaarde door een intrekking overeenkomstig artikel 4:48, eerste lid.

Artikel 4:35

  • 1 De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2 De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

    • a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

    • b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 4:36

  • 1 Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten.

  • 2 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

Afdeling 4.2.4. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 4:37

  • 1 Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

    • d. de te verzekeren risico’s;

    • e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

    • f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

    • h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

  • 2 Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4:38

  • 1 Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2 Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.

  • 3 Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.

Artikel 4:39

  • 1 Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen slechts aan de subsidie worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

  • 2 Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 4:40

De verplichtingen kunnen na de subsidieverlening worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 4:41

  • 1 In de gevallen, genoemd in het tweede lid, is de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits:

    • a. dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald, en

    • b. daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

  • 2 De vergoeding is slechts verschuldigd indien:

    • a. de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

    • b. de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

    • c. de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • d. de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

    • e. de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

  • 3 De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Afdeling 4.2.5. De subsidievaststelling

Artikel 4:42

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.

Artikel 4:43

  • 1 Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bevat de beschikking tot subsidievaststelling een aanduiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4:44

  • 1 Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:

    • a. de subsidie met toepassing van artikel 4:47, onderdeel a, ambtshalve wordt vastgesteld;

    • b. bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, of

    • c. de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, anders is geregeld.

  • 2 Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.

  • 3 Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.

  • 4 Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.

Artikel 4:45

  • 1 Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.

  • 2 Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Artikel 4:46

  • 1 Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2 De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    • d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 3 Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 4:47

Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:

  • a. bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

  • b. toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, of

  • c. de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.

Afdeling 4.2.6. Intrekking en wijziging

Artikel 4:48

  • 1 Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 4:49

  • 1 Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3 De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 4:50

  • 1 Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen:

    • a. voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b. voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of

    • c. in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

  • 2 Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het bestuursorgaan de schade die de subsidie-ontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Artikel 4:51

  • 1 Indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2 Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.

Afdeling 4.2.7. Betaling en terugvordering

Artikel 4:52

  • 1 Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2 Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3 Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan bij de subsidieverlening, of, indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling, een andere termijn worden bepaald waarbinnen het subsidiebedrag wordt betaald.

Artikel 4:53

  • 1 Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits bij wettelijk voorschrift is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

  • 2 Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan het subsidiebedrag in gedeelten worden betaald, mits bij de subsidieverlening, of indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling, is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Artikel 4:54

  • 1 Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger voorschotten verlenen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald.

  • 2 De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

Artikel 4:55

  • 1 Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

  • 2 De voorschotten worden binnen vier weken na de voorschotverlening betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de voorschotverlening anders is bepaald.

Artikel 4:56

De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Artikel 4:57

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Afdeling 4.2.8. Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen

Paragraaf 4.2.8.1. Inleidende bepalingen

Artikel 4:58

  • 1 Deze afdeling is van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies, indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze afdeling van toepassing is op daarbij aangewezen subsidies.

Artikel 4:59

  • 1 Het bestuursorgaan dat met toepassing van deze afdeling een subsidie verleent kan een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van die subsidie opgelegde verplichtingen.

  • 2 De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19.

Paragraaf 4.2.8.2. De aanvraag

Artikel 4:60

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag van de subsidie uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar ingediend.

Artikel 4:61

  • 1 De aanvraag van de subsidie gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en

    • b. een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.

  • 2 Indien de aanvrager beschikt over een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, vermeldt de aanvraag de omvang daarvan.

Artikel 4:62

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 4:63

  • 1 De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2 De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3 Tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Artikel 4:64

  • 1 Tenzij de aanvraag wordt ingediend door een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, gaat deze, indien voor het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar geen subsidie werd aangevraagd, voorts vergezeld van:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, en

    • b. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bescheiden dan wel het verslag over de financiële positie zijn voorzien van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 3 Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan kan vrijstelling of ontheffing worden verleend van het in het tweede lid bepaalde.

Artikel 4:65

Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.