Gemeentewet

Geraadpleegd op 15-10-2024.
Geldend van 19-02-2003 t/m 11-03-2003

Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe bepalingen vast te stellen met betrekking tot de inrichting van gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder het aantal inwoners van een gemeente: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari.

  • 2 Voor de vaststelling van het inwonertal, bedoeld in artikel 8, geldt als peildatum 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar van de verkiezing van de raad. Het Centraal Bureau voor de Statistiek kan op schriftelijk verzoek van een gemeentebestuur het inwonertal per de eerste dag van de vierde maand voorafgaande aan de maand van de kandidaatstelling vaststellen, indien aannemelijk is dat een in dat artikel genoemd inwonertal op genoemde datum is overschreden. In dat geval geldt dit tijdstip als peildatum.

Artikel 2

In deze wet wordt verstaan onder ingezetenen: zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben.

Artikel 3

Zij die als ingezetene met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, worden voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.

Artikel 4

In deze wet wordt onder ambtenaar mede verstaan: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is.

Artikel 5

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. gemeentebestuur: ieder bevoegd orgaan van de gemeente;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • c. college: college van burgemeester en wethouders.

Titel II. De inrichting en samenstelling van het gemeentebestuur

Hoofdstuk II. De raad

Artikel 8

  • 1 De raad bestaat uit:

    9 leden in een gemeente beneden de 3 001 inwoners;

    11 leden in een gemeente van 3 001- 6 000 inwoners;

    13 leden in een gemeente van 6 001- 10 000 inwoners;

    15 leden in een gemeente van 10 001- 15 000 inwoners;

    17 leden in een gemeente van 15 001- 20 000 inwoners;

    19 leden in een gemeente van 20 001- 25 000 inwoners;

    21 leden in een gemeente van 25 001- 30 000 inwoners;

    23 leden in een gemeente van 30 001- 35 000 inwoners;

    25 leden in een gemeente van 35 001- 40 000 inwoners;

    27 leden in een gemeente van 40 001- 45 000 inwoners;

    29 leden in een gemeente van 45 001- 50 000 inwoners;

    31 leden in een gemeente van 50 001- 60 000 inwoners;

    33 leden in een gemeente van 60 001- 70 000 inwoners;

    35 leden in een gemeente van 70 001- 80 000 inwoners;

    37 leden in een gemeente van 80 001-100 000 inwoners;

    39 leden in een gemeente van 100 001-200 000 inwoners;

    45 leden in een gemeente boven de 200 000 inwoners.

  • 2 Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van de raad, voortvloeiende uit wijziging van het aantal inwoners van de gemeente, treedt eerst in bij de eerstvolgende periodieke verkiezing van de raad.

Artikel 10

  • 1 Voor het lidmaatschap van de raad is vereist dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

  • 2 Zij die geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie zijn, dienen tevens te voldoen aan de vereisten dat:

    • a. zij rechtmatig in Nederland verblijven op grond van artikel 8, onder a, b, d, e of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een overeenkomst tussen een internationale organisatie en de Staat der Nederlanden inzake de zetel van deze organisatie in Nederland, en

    • b. zij onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop de gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraad gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren ingezetene van Nederland waren en beschikten over een verblijfsrecht als bedoeld onder a, dan wel rechtmatig in Nederland verbleven op grond van artikel 8, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3 Geen lid van de raad kunnen zijn zij die geen Nederlander zijn, en als door andere staten uitgezonden leden van diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen, in Nederland werkzaam zijn, alsmede hun niet-Nederlandse echtgenoten, geregistreerde partners of levensgezellen en kinderen, voor zover dezen met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren.

Artikel 11

Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid van de raad hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van de raad wegens handelen in strijd met artikel 15 van het lidmaatschap van de raad is vervallen verklaard.

Artikel 12

  • 1 De leden van de raad maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van de raad zij vervullen.

  • 2 Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op het gemeentehuis.

Artikel 13

  • 1 Een lid van de raad is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van gedeputeerde staten;

    • i. griffier der staten;

    • j. burgemeester;

    • k. wethouder;

    • l. lid van de rekenkamer;

    • m. lid van een deelraad;

    • n. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

    • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder k, kan een lid van de raad tevens wethouder zijn van de gemeente waar hij lid van de raad is gedurende het tijdvak dat:

    • a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de raad en eindigt op het tijdstip waarop de wethouders ingevolge artikel 42, eerste lid, aftreden, of

    • b. aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot wethouder en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de raad onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van de raad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot wethouder aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder o, kan een lid van de raad tevens zijn:

    • a. ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • b. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • c. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

Artikel 14

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de raad in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de raad naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik!")

Artikel 15

  • 1 Een lid van de raad mag niet:

    • a. als advocaat, procureur of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de gemeente of het gemeentebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur;

    • b. als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur;

    • c. als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met de gemeente aangaan van:

      • 1e. overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;

      • 2e. overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan de gemeente;

    • d. rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

      • 1e. het aannemen van werk ten behoeve van de gemeente;

      • 2e. het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de gemeente;

      • 3e. het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan de gemeente;

      • 4e. het verhuren van roerende zaken aan de gemeente;

      • 5e. het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van de gemeente;

      • 6e. het van de gemeente onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;

      • 7e. het onderhands huren of pachten van de gemeente.

  • 2 Van het eerste lid, aanhef en onder d, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.

  • 3 De raad stelt voor zijn leden een gedragscode vast.

Artikel 16

De raad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 17

  • 1 De raad vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten.

  • 2 Voorts vergadert de raad indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 18

De raad vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op de dag met ingang waarvan de leden van de raad in oude samenstelling aftreden.

Artikel 19

  • 1 De burgemeester roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 2 Tegelijkertijd met de oproeping brengt de burgemeester dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 20

  • 1 De vergadering van de raad wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2 Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3 Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De raad kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 21

  • 1 De burgemeester heeft het recht in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen.

  • 2 Een wethouder kan al dan niet op zijn verzoek door de raad worden uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel 22

De leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 23

  • 1 De vergadering van de raad wordt in het openbaar gehouden.

  • 2 De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3 De raad beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4 Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de raad anders beslist.

  • 5 De raad maakt de besluitenlijst van zijn vergaderingen op de in de gemeente gebruikelijke wijze openbaar. De raad laat de openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 25 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 24

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

  • a. de toelating van nieuw benoemde leden;

  • b. de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;

  • c. de invoering, wijziging en afschaffing van gemeentelijke belastingen, en

  • d. de benoeming en het ontslag van wethouders.

Artikel 25

  • 1 De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3 De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4 De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 26

  • 1 De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2 Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3 Hij kan de raad voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 28

  • 1 Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over:

    • a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b. de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2 Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3 Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden.

Artikel 29

  • 1 Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b. in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 30

  • 1 Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2 Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 31

  • 1 De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2 Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3 Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 32

  • 1 De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2 Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3 Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4 Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5 Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6 Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit de raad bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 33

  • 1 De raad en elk van zijn leden hebben recht op ambtelijke bijstand.

  • 2 De in de raad vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op ondersteuning.

  • 3 De raad stelt met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast.

Hoofdstuk III. Het college van burgemeester en wethouders

Artikel 34

  • 1 De burgemeester en de wethouders vormen te zamen het college van burgemeester en wethouders.

  • 2 De burgemeester is voorzitter van het college.

Artikel 35

  • 1 De raad benoemt de wethouders.

  • 2 De burgemeester wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de college-onderhandelingen. Hij wordt alsdan in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over voorstellen ten behoeve van het collegeprogramma kenbaar te maken.

Artikel 36

  • 1 Het aantal wethouders bedraagt ten hoogste twintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder dan twee wethouders zullen zijn.

  • 2 In gemeenten waar het wethouderschap een volledige betrekking is kan de raad besluiten dat een of meer van die betrekkingen in deeltijd worden uitgeoefend.

  • 3 Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking van het eerste lid, het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk zou hebben bedragen indien het tweede lid geen toepassing had gevonden.

  • 4 Indien het tweede lid toepassing vindt, stelt de raad bij de benoeming van de wethouders de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vast.

  • 5 Bij de berekening van het maximale aantal wethouders, bedoeld in het eerste en het derde lid, wordt afgerond tot het dichtstbijgelegen gehele getal.

Artikel 36a

  • 1 Voor het wethouderschap gelden de vereisten voor het lidmaatschap van de raad, bedoeld in artikel 10, met dien verstande dat in artikel 10, tweede lid, onder b, voor «de dag waarop de gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraad» gelezen wordt: de dag waarop zij tot wethouder worden benoemd.

  • 2 De raad kan voor de duur van ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap.

  • 3 Dezelfde persoon kan niet in meer dan één gemeente wethouder zijn.

Artikel 36b

  • 1 Een wethouder is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van gedeputeerde staten;

    • i. griffier der staten;

    • j. lid van de raad van een gemeente;

    • k. burgemeester;

    • l. lid van de rekenkamer;

    • m. lid van een deelraad;

    • n. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

    • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • p. ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente;

    • q. functionaris die krachtens de wet of een algemene maatregel van bestuur het gemeentebestuur van advies dient.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder j, kan een wethouder tevens lid zijn van de raad van de gemeente waar hij wethouder is gedurende het tijdvak dat:

    • a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de raad en eindigt op het tijdstip waarop de wethouders ingevolge artikel 42, eerste lid, aftreden, of

    • b. aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot wethouder en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de raad onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van de raad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot wethouder aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder o, kan een wethouder tevens zijn:

    • a. ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • b. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • c. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

Artikel 37

De benoeming van wethouders na de verkiezing van de leden van de raad vindt plaats in een vergadering van de raad in nieuwe samenstelling.

Artikel 38

In het geval van artikel 37 gaat de benoeming van degene die zijn benoeming tot wethouder heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 bepaalde aantal wethouders zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

Artikel 39

De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk, tenzij de raad besluit het aantal wethouders te verminderen.

Artikel 40

De benoemde wethouder wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanneemt.

Artikel 41

Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

Artikel 41a

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de wethouders, in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot wethouder benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets uit dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als wethouder naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!»

(«Dat verklaar en beloof ik!»)

Artikel 41b

  • 1 Een wethouder vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn wethouderschap.

  • 2 Een wethouder meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie aan de raad.

  • 3 Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing op de wethouders.

Artikel 41c

  • 2 De raad stelt voor de wethouders een gedragscode vast.

Artikel 42

  • 1 Na de verkiezing van de leden van de raad treden de wethouders af op het moment dat de raad ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 bepaalde aantal wethouders heeft benoemd en deze benoemingen zijn aangenomen.

  • 2 Indien zoveel wethouders hun ontslag indienen of worden ontslagen dat niet ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 bepaalde aantal wethouders in functie is, treedt de burgemeester in de plaats van het college totdat dit wel het geval is.

Artikel 43

  • 1 Een wethouder kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de raad.

  • 2 Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 44

  • 1 De wethouders genieten ten laste van de gemeente een bezoldiging, die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.

  • 2 Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het wethoudersambt.

  • 3 Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de gemeente.

  • 4 De wethouders genieten geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties die zij vervullen uit hoofde van het wethoudersambt ongeacht of die vergoedingen ten laste van de gemeente komen of niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de gemeentekas.

  • 5 Van het bepaalde in het vierde lid kan de raad in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Het daartoe strekkende besluit van de raad wordt door het college aan gedeputeerde staten gezonden.

Artikel 46

  • 1 Indien degene wiens benoeming tot wethouder is ingegaan, een functie bekleedt als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, en het tweede of derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, draagt hij er onverwijld zorg voor dat hij uit die functie wordt ontheven.

  • 2 De raad verleent hem ontslag indien hij dit nalaat.

  • 3 Het ontslag gaat in terstond na de bekendmaking van het ontslagbesluit.

Artikel 47

  • 1 Indien een wethouder niet langer voldoet aan de vereisten voor het wethouderschap, bedoeld in artikel 36a, eerste en tweede lid, of een functie gaat bekleden als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, en het tweede of derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, neemt hij onmiddellijk ontslag. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de raad.

Artikel 49

Indien een uitspraak van de raad inhoudende de opzegging van zijn vertrouwen in een wethouder er niet toe leidt dat de betrokken wethouder zijn ontslag indient, kan de raad besluiten tot ontslag. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 50

De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot ontslag van een wethouder heeft besloten.

Artikel 52

Het college stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan de raad wordt toegezonden.

Artikel 53

  • 1 De burgemeester stelt, met inachtneming van hetgeen het college heeft bepaald, dag en plaats van de vergadering van het college en het tijdstip van de opening vast.

  • 2 De burgemeester maakt dag en plaats van te houden openbare vergaderingen en het tijdstip van de opening bekend.

Artikel 53a

  • 1 De burgemeester bevordert de eenheid van het collegebeleid.

  • 2 De burgemeester kan onderwerpen aan de agenda voor een vergadering van het college toevoegen.

  • 3 De burgemeester kan ten aanzien van geagendeerde onderwerpen een eigen voorstel aan het college voorleggen.

Artikel 54

  • 1 De vergaderingen van het college worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het college niet anders heeft bepaald.

  • 2 Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het college.

Artikel 55

  • 1 Het college kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het college worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het college haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de burgemeester of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het college overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.

  • 3 Indien het college zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad haar opheft.

Artikel 56

  • 1 In de vergadering van het college kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2 Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 3 Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het college kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 57

De leden van het college en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het college hebben gezegd of aan het college schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 59

  • 1 Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.

  • 2 Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.

Artikel 60

  • 1 De raad kan regelen van welke beslissingen van het college aan de leden van de raad kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kan de raad de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 2 Het college laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.

  • 3 Het college maakt de besluitenlijst van zijn vergaderingen op de in de gemeente gebruikelijke wijze openbaar. Het college laat de openbaarmaking achterwege voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien waarvan op grond van artikel 55 geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.

Hoofdstuk IV. De burgemeester

Artikel 61

  • 1 De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.

  • 2 De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt. De raad geeft daarbij aan of hij een raadplegend referendum over kandidaten zal houden ten behoeve van de aanbeveling inzake de benoeming.

  • 3 Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.

  • 4 De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.

  • 5 De raad zendt Onze Minister binnen vier maanden nadat de gelegenheid tot sollicitatie voor de functie is gegeven, of, indien in overeenstemming met de in artikel 61e genoemde eisen een raadplegend referendum ten behoeve van de aanbeveling inzake de benoeming is gehouden, binnen een maand nadat het raadplegend referendum is gehouden, een aanbeveling inzake de benoeming. Deze aanbeveling omvat twee personen. In bijzondere, door de raad te motiveren gevallen, kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat.

  • 6 Onze Minister volgt in zijn voordracht in beginsel de aanbeveling, met inbegrip van de daarop gehanteerde volgorde, tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot afwijking geven. Een afwijking wordt gemotiveerd.

Artikel 61a

  • 1 De burgemeester kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister worden herbenoemd voor de tijd van zes jaar.

  • 2 De raad zendt een aanbeveling inzake de herbenoeming van de burgemeester tenminste vier maanden voor de eerste dag van de maand waarin de herbenoeming dient in te gaan, aan Onze Minister door tussenkomst van de commissaris van de Koning.

  • 3 Voordat de raad een aanbeveling opstelt, overlegt hij met de commissaris over het functioneren van de burgemeester.

  • 4 De commissaris brengt advies uit aan Onze Minister over de aanbeveling van de raad.

  • 5 Onze Minister wijkt in zijn voordracht slechts af van de aanbeveling op gronden ontleend aan het advies van de commissaris dan wel op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 61b

  • 1 De burgemeester kan te allen tijde bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister worden ontslagen.

  • 2 Indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, kan de raad, door tussenkomst van de commissaris van de Koning, een aanbeveling tot ontslag zenden aan Onze Minister.

  • 3 Voordat de raad verklaart dat van een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad sprake is, overlegt hij met de commissaris over de aanleiding tot die verklaring.

  • 4 Een aanbeveling vormt geen onderwerp van beraadslagingen en wordt niet vastgesteld dan nadat de raad tenminste twee weken en ten hoogste drie maanden tevoren heeft verklaard, dat tussen de burgemeester en de raad sprake is van een verstoorde verhouding.

  • 5 De oproeping tot de vergadering waarin over de aanbeveling wordt beraadslaagd of besloten, wordt tenminste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als de raad heeft bepaald, bij de leden van de raad bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot de aanbeveling.

  • 6 De commissaris brengt advies uit aan Onze Minister over de aanbeveling.

  • 7 Onze Minister wijkt in zijn voordracht slechts af van de aanbeveling op gronden ontleend aan het advies van de commissaris dan wel op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 61c

  • 2 Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.

Artikel 61d

  • 1 De commissaris verricht de werkzaamheden, genoemd in de artikelen 61, 61a en 61b, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bij benoeming, herbenoeming en ontslag van de burgemeester te volgen procedure.

Artikel 61e

De raad betrekt de uitslag van het in artikel 61, tweede lid, bedoelde referendum bij de vaststelling van zijn aanbeveling inzake de benoeming, indien het referendum overeenkomstig de volgende eisen is gehouden:

  • a. Gerechtigd tot deelname aan het referendum zijn zij die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad en op de dag waarop het referendum gehouden wordt de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

  • b. Het object van het referendum bestaat uit de namen van twee sollicitanten die door de vertrouwenscommissie zijn ontvangen en door de raad benoembaar worden geacht. De referendumgerechtigden wordt de vraag voorgelegd welke sollicitant zij als eerste op de aanbeveling wensen.

  • c. De opkomst is ten minste dertig procent van het aantal referendumgerechtigden.

Artikel 62

  • 1 De burgemeester kan bij koninklijk besluit worden geschorst.

  • 2 Onze Minister kan, in afwachting van een besluit omtrent schorsing, bepalen dat de burgemeester zijn functie niet uitoefent.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het tweede lid vervalt, indien niet binnen een maand een besluit omtrent de schorsing is genomen.

Artikel 63

Voor de benoembaarheid tot burgemeester is het Nederlanderschap vereist.

Artikel 64

Dezelfde persoon kan in meer dan een gemeente tot burgemeester worden benoemd, mits op het tijdstip van benoeming het gezamenlijk aantal inwoners het getal van 10 000 niet te boven gaat.

Artikel 65

Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de burgemeester in handen van de commissaris van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot burgemeester benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als burgemeester naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik!")

Artikel 66

  • 1 De burgemeester geniet ten laste van de gemeente een bezoldiging, die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.

  • 2 Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het burgemeestersambt.

  • 3 Buiten hetgeen hem bij of krachtens de wet is toegekend, geniet de burgemeester als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de gemeente.

  • 4 De burgemeester geniet geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties welke hij vervult uit hoofde van het burgemeestersambt, ongeacht of die vergoedingen ten laste van de gemeente komen of niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de gemeentekas.

Artikel 67

  • 1 De burgemeester vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van zijn burgemeestersambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 De burgemeester meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt, aan de raad.

  • 3 De burgemeester maakt openbaar welke nevenfuncties hij, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt, vervult.

Artikel 68

  • 1 De burgemeester is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van gedeputeerde staten;

    • i. griffier der staten;

    • j. lid van een raad;

    • k. wethouder;

    • l. lid van de rekenkamer;

    • m. lid van een deelraad;

    • n. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

    • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • p. ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente;

    • q. functionaris die krachtens de wet of een algemene maatregel van bestuur het gemeentebestuur van advies dient.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder o, kan een burgemeester tevens ambtenaar van de burgerlijke stand zijn.

Artikel 69

  • 1 Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de burgemeester met dien verstande dat de ontheffing, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, wordt verleend door de commissaris van de Koning.

  • 2 De raad stelt voor de burgemeester een gedragscode vast.

Artikel 70

Het ambt van burgemeester ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten.

Artikel 71

  • 1 De burgemeester heeft zijn werkelijke woonplaats in de gemeente of, indien hij burgemeester is van meer dan een gemeente, in een van die gemeenten.

  • 2 De raad kan voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van de verplichting om de werkelijke woonplaats in de gemeente te hebben.

Artikel 72

  • 1 Indien de burgemeester langer dan zes weken buiten de gemeente wenst te verblijven, behoeft hij daartoe de toestemming van de commissaris. De toestemming mag alleen worden verleend, indien het belang van de gemeente zich daartegen niet verzet.

  • 2 De Algemene Termijnenwet (Stb. 1964, 314) is niet van toepassing op de termijn genoemd in het eerste lid.

Artikel 73

  • 1 Voor zover dit niet bij de wet is geschied, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de burgemeester regels vastgesteld betreffende:

    • a. benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie en ontslag;

    • b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

    • c. uitkering bij ontslag;

    • d. aanspraken in geval van ziekte;

    • e. bescherming bij de arbeid;

    • f. georganiseerd overleg over aangelegenheden zijn rechtspositie betreffende;

    • g. andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende, die regeling behoeven.

  • 2 Bij de regels betreffende de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden kunnen financiële voorzieningen worden getroffen die ten laste van de gemeente komen.

Artikel 74

  • 1 Alle aan de raad of aan het college gerichte stukken worden door of namens de burgemeester geopend.

  • 2 Van de ontvangst van aan de raad gerichte stukken die niet terstond in de vergadering van de raad aan de orde worden gesteld, doet hij in de eerstvolgende vergadering van de raad mededeling.

Artikel 75

  • 1 De stukken die van de raad uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend.

  • 2 De stukken die van het college uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend. Het college kan hem toestaan de ondertekening op te dragen aan een ander lid van het college, aan de secretaris of aan een of meer andere gemeenteambtenaren.

Artikel 76

Bij koninklijk besluit wordt bepaald, welke de onderscheidingstekenen van de burgemeester zijn en bij welke gelegenheden hij deze zal dragen.

Artikel 77

  • 1 Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt zijn ambt waargenomen door een door het college aan te wijzen wethouder. Het voorzitterschap van de raad wordt in dat geval waargenomen door het langstzittende lid van de raad. Indien meer leden van de raad even lang zitting hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. De raad kan een ander lid van de raad met de waarneming belasten.

  • 2 Bij verhindering of ontstentenis van alle wethouders wordt het ambt waargenomen door het langstzittende lid van de raad. Indien meer leden van de raad even lang zitting hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. De raad kan een ander lid van de raad met de waarneming belasten.

Artikel 78

  • 1 Indien de commissaris van de Koning het in het belang van de gemeente nodig oordeelt, voorziet hij in afwijking van artikel 77 in de waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort hij de raad, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 2 Hij die door de commissaris met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, legt in handen van de commissaris een overeenkomstig artikel 65 luidende eed (verklaring en belofte) af.

Artikel 79

De toekenning van een vergoeding ten laste van de gemeente aan degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 80

Ten aanzien van degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, zijn de artikelen 68 en 69 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 81

  • 1 De raad kan regelen van welke beslissingen van de burgemeester aan de leden van de raad kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kan de raad de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 2 De burgemeester laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang.

Hoofdstuk IVa. De rekenkamer

Paragraaf 1. De gemeentelijke rekenkamer

Artikel 81a

  • 1 De raad kan een rekenkamer instellen.

  • 2 Indien de raad een rekenkamer instelt, zijn de navolgende artikelen van dit hoofdstuk alsmede hoofdstuk XIa van toepassing.

  • 3 Indien de raad geen rekenkamer instelt, is hoofdstuk IVb van toepassing.

Artikel 81c

  • 1 De raad benoemt de leden van de rekenkamer voor de duur van zes jaar.

  • 2 Indien de rekenkamer uit twee of meer leden bestaat, benoemt de raad uit de leden de voorzitter.

  • 3 De raad kan plaatsvervangende leden benoemen. Indien de rekenkamer uit één lid bestaat, benoemt de raad in ieder geval een plaatsvervangend lid. Deze paragraaf is op plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De raad kan een lid herbenoemen.

  • 5 Voorafgaand aan de benoemingen, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, pleegt de raad overleg met de rekenkamer.

  • 6 Een lid van de rekenkamer wordt door de raad ontslagen:

    • a. op eigen verzoek;

    • b. bij de aanvaarding van een functie die onverenigbaar is met het lidmaatschap;

    • c. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • d. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • e. indien hij naar het oordeel van de raad ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.

  • 7 Een lid van de rekenkamer kan door de raad worden ontslagen:

    • a. indien hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    • b. indien hij handelt in strijd met artikel 81h.

Artikel 81d

  • 1 De raad stelt een lid van de rekenkamer op non-activiteit indien:

    • a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. hij onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.

  • 2 De raad kan een lid van de rekenkamer op non-activiteit stellen, indien tegen hem een gerechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf wordt ingesteld of indien er een ander ernstig vermoeden is van het bestaan van feiten en omstandigheden die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in artikel 81c, zesde lid, onder a, en zevende lid, onder a, zouden kunnen leiden.

  • 3 De raad beëindigt de non-activiteit zodra de grond voor de maatregel is vervallen, met dien verstande dat in een geval als bedoeld in het tweede lid de non-activiteit in ieder geval eindigt na zes maanden. In dat geval kan de raad de maatregel telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

Artikel 81f

  • 1 Een lid van de rekenkamer is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van gedeputeerde staten;

    • i. griffier der staten;

    • j. lid van de raad;

    • k. burgemeester van de betrokken gemeente;

    • l. wethouder van de betrokken gemeente;

    • m. lid van een deelraad van de betrokken gemeente;

    • n. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente van de betrokken gemeente;

    • o. lid van een commissie van de betrokken gemeente;

    • p. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • q. ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente;

    • r. functionaris die krachtens de wet of een algemene maatregel van bestuur het gemeentebestuur van advies dient.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder p, kan een lid van de rekenkamer tevens zijn:

    • a. ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • b. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • c. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

Artikel 81g

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de rekenkamer in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de rekenkamer benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de rekenkamer naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!»

(«Dat verklaar en beloof ik!»)

Artikel 81i

  • 1 De rekenkamer stelt een reglement van orde voor haar werkzaamheden vast en, indien zij uit twee of meer personen bestaat, tevens voor haar vergaderingen.

  • 2 De rekenkamer zendt het reglement ter kennisneming aan de raad en maakt het bekend op de in artikel 139, tweede lid, bedoelde wijze.

Artikel 81j

  • 1 De raad stelt, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.

  • 2 Op voordracht van de voorzitter of het enige lid van de rekenkamer benoemt het college zoveel ambtenaren van de rekenkamer als nodig zijn voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden.

  • 3 De ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer, verrichten niet tevens werkzaamheden voor een ander orgaan van de gemeente.

  • 4 De ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor de rekenkamer, zijn ter zake van die werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de rekenkamer.

Artikel 81k

De leden van de rekenkamer ontvangen een bij verordening van de raad vastgestelde vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

Paragraaf 2. De gemeenschappelijke rekenkamer

Artikel 81l

In afwijking van artikel 81a kan de raad met de raad of de raden van een of meer andere gemeenten met toepassing van de artikelen 1 en 8, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen een gemeenschappelijke rekenkamer instellen. De artikelen 10, tweede en derde lid, 10a, 11, 15, 16, 17, 20, derde lid, 21, 22, 23, en 30 van die wet zijn niet van toepassing.

Artikel 81m

  • 2 Artikel 81g is op de gemeenschappelijke rekenkamer van toepassing, met dien verstande dat voor «de raad» wordt gelezen: de raad van de gemeente die daartoe in de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer is ingesteld, is aangewezen.

Artikel 81n

In de regeling waarbij de gemeenschappelijke rekenkamer wordt ingesteld, worden ten minste regels gesteld over:

  • a. de benoeming, op voordracht van de voorzitter of het enige lid van de rekenkamer, van de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van de rekenkamer;

  • b. de vergoeding die de leden van de rekenkamer voor hun werkzaamheden ontvangen en de tegemoetkoming in de kosten.

Artikel 81o

[Treedt in werking op 12-03-2003]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk IVb. De rekenkamerfunctie

Artikel 81o

  • 1 Als geen rekenkamer is ingesteld als bedoeld in hoofdstuk IVa, stelt de raad bij verordening regels vast voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie.

  • 2 De artikelen 182 en 185 zijn voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk V. De commissies

Paragraaf 1. Commissies

Artikel 82

  • 1 De raad kan raadscommissies instellen die besluitvorming van de raad kunnen voorbereiden en met het college of de burgemeester kunnen overleggen. Hij regelt daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop de leden van de raad inzage hebben in stukken waaromtrent door een raadscommissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.

  • 2 De burgemeester en de wethouders zijn geen lid van een raadscommissie.

  • 3 Bij de samenstelling van een raadscommissie zorgt de raad, voor zover het de benoeming betreft van leden van de raad, voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen.

  • 4 Een lid van de raad is voorzitter van een raadscommissie.

Artikel 83

  • 1 De raad, het college of de burgemeester kan bestuurscommissies instellen die bevoegdheden uitoefenen die hun door de raad, het college, onderscheidenlijk de burgemeester zijn overgedragen. Hij regelt daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze, daaronder begrepen de wijze waarop hij inzage heeft in de stukken waaromtrent door een bestuurscommissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.

  • 2 De burgemeester en de wethouders zijn geen lid van een door de raad ingestelde bestuurscommissie. Leden van de raad zijn geen lid van een door het college of de burgemeester ingestelde bestuurscommissie.

  • 5 Voor zover zulks in verband met de aard en omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelt het college of de burgemeester de openbaarheid van vergaderingen van een door hem ingestelde bestuurscommissie.

Artikel 84

  • 2 Artikel 83, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een andere commissie, met uitzondering van een commissie die is ingesteld om te adviseren over de beslissing op ingediende bezwaarschriften en een commissie belast met de behandeling van en de advisering over klachten.

  • 3 De raad, het college onderscheidenlijk de burgemeester regelt ten aanzien van een door hem ingestelde andere commissie de openbaarheid van de vergaderingen.

Artikel 85

  • 1 De raad, het college of de burgemeester regelt ten aanzien van een door hem ingestelde bestuurscommissie de verantwoording aan de raad, het college, onderscheidenlijk de burgemeester.

  • 2 De raad, het college of de burgemeester kan besluiten en andere, niet-schriftelijke beslissingen gericht op enig rechtsgevolg van een door hem ingestelde bestuurscommissie vernietigen. De raad kan zijn bevoegdheid tot schorsing overdragen aan het college. Ten aanzien van de vernietiging van niet-schriftelijke beslissingen gericht op enig rechtsgevolg zijn de afdelingen 10.2.2. en 10.2.3. van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Voor zover zulks in verband met de aard en de omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is, regelt de raad, het college of de burgemeester het overige toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door een door hem ingestelde bestuurscommissie. Dit overige toezicht kan mede de goedkeuring omvatten van de beslissingen van een bestuurscommissie. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 86

  • 1 Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter van een commissie, het college en de burgemeester, ieder ten aanzien van stukken die hij aan een commissie overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.

  • 3 Indien een commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad haar opheft.

Paragraaf 2. Deelgemeenten

Artikel 87

  • 1 De raad, het college en de burgemeester kunnen gezamenlijk één of meer deelgemeenten instellen.

  • 2 De raad, het college en de burgemeester kunnen gezamenlijk bij verordening voor een deelgemeente een deelgemeentebestuur instellen, bestaande uit een deelraad en een dagelijks bestuur, waaraan de behartiging van een aanzienlijk deel van de belangen van deze deelgemeente wordt opgedragen, en waarbij de raad aan de deelraad de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften ten aanzien van die deelgemeente geheel of gedeeltelijk overdraagt.

  • 3 In de verordening worden bevoegdheden van de raad ten aanzien van de deelgemeente uitsluitend overgedragen aan de deelraad en worden bevoegdheden van het college ten aanzien van de deelgemeente uitsluitend overgedragen aan het dagelijks bestuur. Bevoegdheden van de burgemeester ten aanzien van een deelgemeente kunnen in de verordening uitsluitend worden overgedragen aan de voorzitter van het dagelijks bestuur. In de verordening kan worden bepaald dat de deelraad aan hem toegekende bevoegdheden kan overdragen aan het dagelijks bestuur van de deelgemeente.

  • 4 In de verordening kan worden bepaald dat het dagelijks bestuur van een deelgemeente bevoegd is de uitoefening van een of meer aan hem overgedragen bevoegdheden uit naam en onder verantwoordelijkheid van dit bestuur op te dragen aan een of meer leden van dit bestuur, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

  • 5 De leden van de deelraad worden rechtstreeks gekozen door de ingezetenen van de betrokken deelgemeente die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad.

  • 6 In de verordening wordt de verkiezing van de leden van de deelraad zoveel mogelijk geregeld overeenkomstig de bepalingen van de Kieswet voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad. De artikelen Z 1 tot en met Z 11 van de Kieswet zijn op de verkiezing van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87a

  • 1 De raad, het college of de burgemeester kan besluiten en andere, niet-schriftelijke, beslissingen gericht op enig rechtsgevolg van een deelraad, een dagelijks bestuur van een deelgemeente, onderscheidenlijk een voorzitter van het dagelijks bestuur, vernietigen. De raad kan zijn bevoegdheid tot schorsing overdragen aan het college. Ten aanzien van de vernietiging van niet-schriftelijke beslissingen van een deelraad of een dagelijks bestuur gericht op enig rechtsgevolg zijn de afdelingen 10.2.2. en 10.2.3. van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De in artikel 87, tweede lid, bedoelde verordening bevat een regeling over het overig toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door een deelraad of het dagelijks bestuur van een deelgemeente. Dit overig toezicht kan de goedkeuring van de raad of het college bevatten van beslissingen van een deelraad, onderscheidenlijk dagelijks bestuur. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ten aanzien van de goedkeuring van andere beslissingen dan besluiten is afdeling 10.2.1. van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 88

Om lid te kunnen zijn van een deelraad is vereist dat men ingezetene is van het betreffende deel van de gemeente en overigens voldoet aan de vereisten voor het lidmaatschap van de raad.

Artikel 89

  • 1 Een lid van een deelraad is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van gedeputeerde staten;

    • i. griffier der Staten;

    • j. lid van de raad;

    • k. burgemeester;

    • l. wethouder;

    • m. lid van de rekenkamer;

    • n. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

    • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder o, kan een lid van een deelraad tevens zijn:

    • a. ambtenaar, aangesteld of ondergeschikt aan het deelgemeentebestuur van een andere deelgemeente;

    • b. ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • c. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • d. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

  • 3 In de in artikel 87, tweede lid, bedoelde verordening kan worden bepaald dat in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder n, een lid van een deelraad tevens lid van het dagelijks bestuur van de betrokken deelgemeente kan zijn gedurende het tijdvak dat:

    • a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de deelraad en eindigt op het tijdstip waarop de leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente aftreden, of

    • b. aanvangt op de dag van zijn benoeming tot lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente en eindigt op de dag waarop zijn opvolger als lid van de deelraad de eed of de verklaring en belofte heeft afgelegd of waarop vaststaat dat geen opvolger kan worden benoemd. In dat geval bepaalt de verordening tevens dat hij geacht wordt ontslag te nemen als lid van de deelraad met ingang van de dag waarop hij zijn benoeming tot lid van het dagelijks bestuur aanvaardt en dat artikel X 6 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 90

  • 1 Een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van gedeputeerde staten;

    • i. griffier der staten;

    • j. lid van de raad;

    • k. burgemeester;

    • l. wethouder;

    • m. lid van de rekenkamer;

    • n. lid van een deelraad;

    • o. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder o, kan een lid van het dagelijks bestuur tevens zijn:

    • a. ambtenaar, aangesteld of ondergeschikt aan een deelgemeentebestuur van een andere deelgemeente;

    • b. ambtenaar van de burgerlijke stand;

    • c. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

    • d. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

  • 3 In de in artikel 87, tweede lid, bedoelde verordening kan worden bepaald dat in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder n, een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente tevens lid van een deelraad van de betrokken deelgemeente kan zijn gedurende het tijdvak dat:

    • a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de deelraad en eindigt op het tijdstip waarop de leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente aftreden, of

    • b. aanvangt op de dag van zijn benoeming tot lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente en eindigt op de dag waarop zijn opvolger als lid van de deelraad de eed of de verklaring en belofte heeft afgelegd of waarop vaststaat dat geen opvolger kan worden benoemd. In dat geval bepaalt de verordening tevens dat hij geacht wordt ontslag te nemen als lid van de deelraad met ingang van de dag waarop hij zijn benoeming tot lid van het dagelijks bestuur aanvaardt en dat artikel X 6 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing is.

  • 4 Artikel 36a is van overeenkomstige toepassing op de leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

Artikel 91

De artikelen 14, 15, 49 en 50 zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het deelgemeentebestuur.

Artikel 92

  • 1 Een deelraad brengt dag, tijdstip en plaats van zijn vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij horende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 86, tweede lid, bedoelde stukken, worden gelijktijdig met de oproeping voor de vergadering en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Hoofdstuk VI. Geldelijke voorzieningen ten behoeve van de leden van de raad en de commissies

Artikel 95

  • 1 De leden van de raad ontvangen een bij verordening van de raad vast te stellen vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

  • 2 De raad kan bij verordening regels stellen over de tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en over andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van de raad.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een lid van de raad dat met inachtneming van artikel 13, tweede lid, tevens wethouder is.

  • 4 De verordeningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden vastgesteld overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel 96

  • 1 De leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, van een deelraad en van het dagelijks bestuur van een deelgemeente ontvangen, voor zover zij geen lid zijn van de raad of het college, een bij verordening van de raad vastgestelde vergoeding:

    • a. voor het bijwonen van vergaderingen van een commissie, deelraad of dagelijks bestuur en

    • b. van reis- en verblijfskosten in verband met reizen binnen de gemeente.

  • 2 In bijzondere gevallen kan de raad bij verordening bepalen dat de leden van het dagelijks bestuur van een bestuurscommissie of een andere commissie als bedoeld in artikel 84 een vaste vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.

  • 3 De raad kan bij verordening bepalen dat de leden van een deelraad een vaste vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten ontvangen.

  • 4 De raad kan bij verordening bepalen dat de leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente een bezoldiging genieten.

  • 5 Ten aanzien van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onder a, en de bezoldiging, bedoeld in het vierde lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld. Ten aanzien van de overige vergoedingen bedoeld in dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

Artikel 97

Aan de leden van de raad en de personen genoemd in artikel 96, eerste lid, vindt vergoeding van reis- en verblijfkosten, gemaakt in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, slechts plaats overeenkomstig door de raad bij verordening vastgestelde regels.

Artikel 99

  • 1 Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de leden van de raad, van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, van een deelraad en van het dagelijks bestuur van een deelgemeente als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente.

  • 2 Voordelen ten laste van de gemeente, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkoming, genieten zij slechts voor zover de raad dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Hoofdstuk VII. De secretaris en de griffier

Paragraaf 2. De secretaris

Artikel 102

Het college benoemt de secretaris. Hij is tevens bevoegd de secretaris te schorsen en te ontslaan.

Artikel 103

  • 1 De secretaris staat het college, de burgemeester en de door hen ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2 Het college stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

Artikel 105

  • 1 De stukken die van het college uitgaan, worden door de secretaris medeondertekend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de ondertekening van stukken die van het college uitgaan ingevolge artikel 75, tweede lid, aan de secretaris of een andere gemeenteambtenaar is opgedragen.

Artikel 106

  • 1 Het college regelt de vervanging van de secretaris.

Paragraaf 3. De griffier

Artikel 107

De raad benoemt de griffier. Hij is tevens bevoegd de griffier te schorsen en te ontslaan.

Artikel 107a

  • 1 De griffier staat de raad en de door de raad ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2 De raad stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de griffier.

Artikel 107c

De stukken die van de raad uitgaan, worden door de griffier medeondertekend.

Artikel 107d

  • 1 De raad regelt de vervanging van de griffier.

Artikel 107e

  • 1 De raad kan regels stellen over de organisatie van de griffie.

  • 2 De raad is bevoegd de op de griffie werkzame ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

Titel III. De bevoegdheid van het gemeentebestuur

Hoofdstuk VIII. Algemene bepalingen

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 108

  • 1 De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten.

  • 2 Regeling en bestuur kunnen van het gemeentebestuur worden gevorderd bij of krachtens een andere dan deze wet ter verzekering van de uitvoering daarvan, met dien verstande dat het geven van aanwijzingen aan het gemeentebestuur en het aan het gemeentebestuur opleggen of in zijn plaats vaststellen van beslissingen, slechts kan geschieden indien de bevoegdheid daartoe bij de wet of krachtens de wet bij provinciale verordening is toegekend.

Artikel 109

Bij of krachtens de wet kan zo nodig onderscheid worden gemaakt tussen gemeenten.

Artikel 110

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. plan: een beslissing die een samenhangend geheel van op elkaar afgestemde keuzes bevat omtrent door het gemeentebestuur te nemen besluiten of te verrichten andere handelingen, ten einde een of meer doelstellingen te bereiken;

    • b. beleidsverslag: een schriftelijke rapportage betreffende het door het gemeentebestuur gevoerde beleid op een of meer beleidsterreinen dan wel op onderdelen daarvan en de samenhang daarbinnen of daartussen.

  • 2 Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk van het gemeentebestuur slechts worden gevorderd in bij de wet te bepalen gevallen.

  • 3 Een verplichting als bedoeld in het tweede lid geldt voor ten hoogste vier jaren, tenzij de wet anders bepaalt.

  • 4 Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk in andere dan bij de wet bepaalde gevallen voor een termijn van ten hoogste vier jaar van het gemeentebestuur worden gevraagd als onderdeel van de regeling van een tijdelijke specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet.

  • 5 Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van de voorgeschreven procedure wordt van een gemeentebestuur niet gevorderd of gevraagd, dan nadat is aangegeven hoe de financiële gevolgen ervan voor de gemeente worden gecompenseerd.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op de begroting, bedoeld in artikel 190, en op de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 197.

Artikel 111

  • 1 Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag als bedoeld in artikel 110 en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt alleen gevorderd, indien:

    • a. dit noodzakelijk is uit een oogpunt van afstemming tussen gemeentelijk beleid en het beleid van de betrokken provincie of het Rijk, of

    • b. de ontwikkeling van beleid op een nieuw beleidsterrein dit noodzakelijk maakt.

  • 2 Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag als bedoeld in artikel 110 en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt niet gevorderd, indien:

    • a. het gemeentebestuur daardoor ontoelaatbaar beperkt wordt in zijn inhoudelijke of financiële beleidsruimte;

    • b. de bestuurslasten niet in redelijke verhouding staan tot de te verwachten baten of een aanzienlijk beslag leggen op de voor het betrokken beleidsterrein beschikbare middelen;

    • c. integratie met een bestaand plan of een bestaand beleidsverslag dan wel met de begroting, bedoeld in artikel 190, of de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in artikel 197, mogelijk is;

    • d. het bevorderen van de samenhang in het gemeentelijk beleid door onderlinge afstemming van onderdelen daarvan onmogelijk wordt;

    • e. het uitsluitend dient tot het verkrijgen van informatie.

  • 3 Indien in een voorstel van wet tot invoering of wijziging van bepalingen waarbij het vaststellen van een plan of een beleidsverslag als bedoeld in artikel 110 en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure wordt gevorderd, wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens artikel 110 en dit artikel, wordt die afwijking gemotiveerd in de bij het voorstel behorende toelichting.

§ 2. Verhouding tot de provincie en het Rijk

Artikel 112

Onze Minister wie het aangaat en het provinciaal bestuur doen het college desgevraagd mededeling van hun standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor de gemeente van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.

Artikel 113

Onze Minister wie het aangaat en het provinciaal bestuur bieden het college desgevraagd de gelegenheid tot het plegen van overleg met betrekking tot aangelegenheden die voor de gemeente van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.

Artikel 114

  • 1 Onze Minister wie het aangaat, onderscheidenlijk het provinciaal bestuur, stelt de betrokken colleges of een instantie die voor deze representatief kan worden geacht, zo nodig binnen een te stellen termijn, in de gelegenheid hun oordeel te geven omtrent voorstellen van wet, ontwerpen van algemene maatregel van bestuur, ontwerpen van ministeriële regeling, of ontwerpen van provinciale verordening waarbij:

    • a. van de gemeentebesturen regeling of bestuur wordt gevorderd, of

    • b. in betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden van de gemeentebesturen.

  • 2 Voorstellen als bedoeld in het eerste lid bevatten in de bijbehorende toelichting een weergave van de gevolgen voor de inrichting en werking van de gemeenten en een weergave van het in het eerste lid bedoelde oordeel van de betrokken colleges of representatieve instantie.

  • 3 Onze Minister wie het aangaat, onderscheidenlijk het provinciaal bestuur, is niet verplicht vooraf het in het eerste lid bedoelde oordeel in te winnen indien zulks ten gevolge van dringende omstandigheden niet mogelijk is. In dat geval wordt het oordeel zo spoedig mogelijk ingewonnen en openbaar gemaakt.

Artikel 115

  • 1 Een wet waarbij van gemeentebesturen regeling of bestuur wordt gevorderd of waarbij in betekenende mate wijziging wordt gebracht in taken en bevoegdheden van gemeentebesturen, wijkt van het bepaalde in deze wet niet af dan wanneer dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 2 Het voorstel voor een wet als bedoeld in het eerste lid bevat in de bijbehorende toelichting de gronden voor de voorgestelde afwijking.

Artikel 116

  • 1 Onze Minister is belast met de coördinatie van het rijksbeleid dat de gemeenten raakt. Hij bevordert voorts de beleidsvrijheid van het gemeentebestuur.

  • 2 Over maatregelen en voornemens die van betekenis zijn voor het rijksbeleid inzake de gemeenten treden Onze Ministers onder wier verantwoordelijkheid die maatregelen en voornemens tot stand komen in een vroegtijdig stadium in overleg met Onze Minister.

  • 3 Onze Minister maakt bedenkingen kenbaar tegen een maatregel of een voornemen voor zover hem die maatregel of dat voornemen met het oog op het door de regering gevoerde decentralisatiebeleid niet toelaatbaar voorkomt.

Artikel 117

  • 1 Onze Minister bevordert de decentralisatie ten behoeve van de gemeenten.

  • 2 Voorstellen van maatregelen waarbij bepaalde aangelegenheden tot rijks- of provinciaal beleid worden gerekend, worden slechts gedaan indien het onderwerp van zorg niet op doelmatige en doeltreffende wijze door de gemeentebesturen kan worden behartigd.

Artikel 118

Over al hetgeen de gemeente betreft dient het college Onze Ministers en het provinciaal bestuur desgevraagd van bericht en raad, tenzij dit uitdrukkelijk van de burgemeester wordt verlangd.

Artikel 119

  • 1 Bij de wet of krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen geregeld waarin het college verplicht is tot het verstrekken van systematische informatie aan Onze Ministers wie het aangaat. Daarbij kan worden bepaald dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven ten behoeve van de toepassing van de wet of de algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, na overleg met Onze Minister, kan worden bepaald dat in die maatregel te omschrijven gegevens ten behoeve van statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt.

  • 3 Omtrent de in het eerste en tweede lid bedoelde verstrekking van informatie en de inwinning daarvan worden bij algemene maatregel van bestuur nadere algemene regels gesteld.

  • 4 Omtrent de in het eerste en tweede lid bedoelde verstrekking van informatie en de inwinning daarvan, alsmede omtrent de verstrekking en inwinning van incidentele informatie, wordt, voorzover dat niet bij wet geschiedt, bij algemene maatregel van bestuur aangegeven hoe de financiële gevolgen van de verplichting tot informatieverstrekking worden gecompenseerd.