Bijlage Behorende bij het Asbestbesluit milieubeheer
[Regeling vervallen per 26-01-2006]
Methoden van monsterneming en analyse, als bedoeld in artikel 6
[Regeling vervallen per 26-01-2006]
In acht te nemen specificatie bij de keuze van een meetmethode voor emissies in de
lucht
I. Gravimetrische methode
[Regeling vervallen per 26-01-2006]
1. Wanneer een gravimetrische methode wordt gebruikt om de totale hoeveelheden stof
die door het lozingskanaal worden geloosd, te meten, moet worden voldaan aan de volgende
voorschriften.
Er wordt rekening gehouden met de concentratie van asbest in stof. Wanneer er concentraties
dienen te worden gemeten, wordt de concentratie van asbest in stof gemeten of geschat.
Indien periodiek wordt gemeten dient dit om de 6 maanden te geschieden. Indien het
bevoegd gezag heeft geconstateerd dat de concentratie geen noemenswaardige variaties
vertoont, kan dit gezag in een nadere eis de meetfrequentie verlagen. De meting vindt
dan ten minste éénmaal per jaar plaats. Bij het vaststellen van de nadere eis wordt
rekening gehouden met de kenmerken en de produktie van de installatie. Indien er geen
periodieke metingen worden uitgevoerd, geldt de in artikel 3 vastgestelde grenswaarde voor de totale stofemissies.
De monsterneming moet worden uitgevoerd voordat er enige verdunning van de te meten
stroom plaatsvindt.
2. De monsterneming moet geschieden met een precisie van ± 40% en een nauwkeurigheid
van ± 20% bij de grenswaarde. De detectiegrens moet 20% bedragen. Er dienen ten minste
twee metingen onder dezelfde omstandigheden te worden verricht om na te gaan of de
grenswaarde in acht is genomen.
3. Bedrijfsomstandigheden van de installaties
De monsterneming dient te geschieden terwijl de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden
werkt.
4. Monsternemingspunt
De monsterneming dient te geschieden op een punt waar de lucht ongehinderd afvloeit.
Turbulenties in de afvloeiing en obstakels in de afvloeiingsstroom waardoor het afvloeiingsprofiel
ongunstig wordt beïnvloed, dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.
5. Voor de monsterneming aan te brengen wijzigingen
Op de leidingen dienen op de plaats waar de monsterneming plaatsvindt, de nodige openingen
en platforms te worden aangebracht.
6. Vooraf uit te voeren metingen
Voordat de monsterneming begint, moeten de temperatuur en de druk van de lucht en
de snelheid van de luchtstroom in de leiding worden gemeten. Temperatuur en druk worden
ook onder normale debietomstandigheden geregistreerd in de bemonsteringlijn. Onder
gebruikelijke omstandigheden dient voorts de waterdampconcentratie te worden gemeten,
zodat de resultaten naar behoren kunnen worden gecorrigeerd.
7. Algemene voorschriften met betrekking tot de werkwijze bij de monsterneming
Bij de te volgen werkwijze moet een luchtmonster uit een leiding waardoor de emissie
van de asbeststof plaatsvindt, door een filter worden gevoerd en moet het asbestgehalte
van het in het filter achtergebleven stof worden gemeten.
7.1. Over de hele bemonsteringslijn moeten luchtdichtheidstests worden uitgevoerd
zodat er geen meetfouten ontstaan ten gevolge van eventuele lekken. De bemonsteringskop
wordt zorgvuldig afgedicht en de bemonsteringspomp in bedrijf gesteld. Het lekverlies
mag niet meer bedragen dan 1% van het normale bemonsteringsdebiet.
7.2. De bemonstering vindt in de regel onder isokinetische omstandigheden plaats.
7.3. De duur van de bemonstering hangt af van het te controleren procestype en van
de gebruikte bemonsteringslijn. De bemonsteringsperiode dient voorts lang genoeg te
zijn om te waarborgen dat er een voldoende hoeveelheid materiaal voor het wegen wordt
verzameld. De bemonstering dient representatief te zijn voor het gehele proces dat
wordt gecontroleerd.
7.4. Indien het bemonsteringsfilter zich niet in de onmiddellijke omgeving van de
bemonsteringskop bevindt, moeten de stoffen die in de bemonsteringssonde zijn neergeslagen
worden verzameld.
7.5. De bemonsteringskop en het aantal punten waar de monsterneming moet plaatsvinden
worden bepaald overeenkomstig de gekozen nationale norm.
8. Aard van het bemonsteringsfilter
8.1. Er moet een filter worden gekozen dat past bij de gebruikte analysetechniek.
Voor de gravimetrische methode genieten glasvezelfilters de voorkeur.
8.2. Het filteren dient te geschieden met een doeltreffendheid van ten minste 99%,
bepaald met behulp van een DOP-test waarbij gebruik wordt gemaakt van een aërosol
met deeltjes van 0,3 µm doorsnede.
9. Weging
9.1. Er moet een geschikte precisiebalans worden gebruikt.
9.2. Ten einde de voor de weging vereiste nauwkeurigheid te bereiken, moeten filters
voor en na de monsterneming zorgvuldig worden behandeld.
10. Weergave van de resultaten
Behalve de meetgegevens moeten de resultaten ook de gegevens van temperatuur, druk
en debiet bevatten, alsmede alle relevante informatie, zoals een eenvoudig schema
waaruit de ligging van de bemonsteringspunten blijkt, alsmede de afmetingen van de
leidingen, de bemonsterde volumina en de rekenmethode die voor de bepaling van de
resultaten is gebruikt. Deze resultaten worden herleid tot normale temperatuur (237
K) en druk (101,3 kPa).
II. Telbare-vezelmethode
[Regeling vervallen per 26-01-2006]
Wanneer vezeltellingsmethoden worden gebruikt om na te gaan of de grenswaarde van
artikel 3 in acht wordt genomen, mag een omrekeningsfactor van 2 vezels/ml gelijk aan 0,1 mg/m3 asbeststof worden gehanteerd.
Als vezel wordt beschouwd een voorwerp met een lengte groter dan 5 µm, een breedte
van minder dan 3 µm en een lengte/breedteverhouding van meer dan 3 : 1, dat kan worden
geteld door middel van optische fasecontrastmicroscopie met gebruikmaking van de in
bijlage I bij Richtlijn 83/477/EEG beschreven Europese referentiemethode.
Een vezeltellingsmethode moet beantwoorden aan de volgende specificatie:
1. De methode moet geschikt zijn voor het meten van de concentratie van telbare vezels
in de geëmitteerde gassen.
Het bevoegd gezag neemt een besluit over de frequentie van deze metingen naar gelang
van de kenmerken en de produktie van de installatie, doch de metingen dienen ten minste
om de 6 maanden plaats te vinden. Indien geen periodieke metingen worden verricht,
is de in artikel 3 genoemde grenswaarde van toepassing op de totale stofemissies.
De monsterneming moet worden uitgevoerd voordat er enige verdunning van de te meten
stroom plaatsvindt.
2. Bedrijfsomstandigheden van de installaties
De monsterneming dient te geschieden terwijl de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden
werkt.
3. Monsternemingspunt
De monsterneming dient te geschieden op een punt waar de lucht ongehinderd afvloeit.
Turbulenties in de afvloeiing en obstakels in de afvloeiingsstroom waardoor het afvloeiingsprofiel
ongunstig wordt beïnvloed, dienen zoveel mogelijk te worden vermeden.
4. Voor de monsterneming aan te brengen wijzigingen
Op de leidingen dienen op de plaats waar de monsterneming plaatsvindt de nodige openingen
en platforms te worden aangebracht.
5. Vooraf uit te voeren metingen
Voordat de monsterneming begint, moeten de temperatuur en de druk van de lucht en
de snelheid van de luchtstroom in de leiding worden gemeten. Temperatuur en druk worden
ook onder normale debietomstandigheden geregistreerd in de bemonsteringslijn. Onder
ongebruikelijke omstandigheden dient voorts de waterdampconcentratie te worden gemeten,
zodat de resultaten naar behoren kunnen worden gecorrigeerd.
6. Algemene voorschriften met betrekking tot de werkwijze bij de monsterneming
Bij de te volgen werkwijze moet een luchtmonster uit een leiding waardoor de emissie
van asbeststof plaatsvindt, door een filter worden gevoerd en moeten de asbestvezels
in het in het filter achtergebleven stof worden geteld.
6.1. Over de hele bemonsteringslijn moeten luchtdichtheidstests worden uitgevoerd
zodat er geen meetfouten ontstaan ten gevolge van eventuele lekken. De bemonsteringskop
wordt zorgvuldig afgedicht en de bemonsteringspomp in bedrijf gesteld. Het lekverlies
mag niet meer bedragen dan 1% van het normale bemonsteringsdebiet.
6.2. De bemonstering vindt binnen de emissieleiding onder isokinetische omstandigheden
plaats.
6.3. De duur van de bemonstering hangt af van het te controleren procestype en de
grootte van het bemonsteringsmondstuk. De bemonsteringsperiode moet lang genoeg zijn
om te waarborgen dat het bemonsteringfilter 100 à 600 telbare asbestvezels per mm2
opvangt. Zij dient representatief te zijn voor het gehele gecontroleerde proces.
6.4. De bemonsteringskop en het aantal punten waar de monsterneming moet plaatsvinden,
worden bepaald overeenkomstig de gekozen nationale norm.
7. Aard van het bemonsteringsfilter
7.1. Er moet een filter worden gekozen dat past bij de gebruikte meettechniek. Voor
de telbare-vezelmethode dienen membraanfilters (gemengde esters van cellulose of cellulose-nitraat)
met een nominale poriegrootte van 5 µm, met gedrukte rechthoeken en een diameter van
25 mm te worden gebruikt.
7.2. Het bemonsteringsfilter moet een filterefficiëntie van ten minste 99% van de
telbare asbestvezels hebben.
8. Vezeltelling
De vezeltellingsmethode dient in overeenstemming te zijn met de Europese referentiemethode
die in bijlage I van Richtlijn 83/477/EEG is beschreven.
9. Weergave van de resultaten
Behalve de meetgegevens moeten de resultaten ook de gegevens van temperatuur, druk
en debiet bevatten, alsmede alle relevante informatie, zoals een eenvoudig schema
waaruit de ligging van de bemonsteringspunten blijkt, alsmede de afmetingen van de
leidingen, de bemonsterde volumina en de rekenmethode die voor de bepaling van de
resultaten is gebruikt. Deze resultaten worden herleid tot normale temperatuur (237
K) en druk (101,3 kPa).