Woningwet

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 03-10-2024.
Geldend van 01-07-2024 t/m heden

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is mede uit het oogpunt van vereenvoudiging en vermindering van regelgeving, alsmede uit het oogpunt van decentralisatie nieuwe voorschriften te geven omtrent het bouwen en de volkshuisvesting;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    • adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden: Adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 56a, eerste lid;

    • autoriteit: Autoriteit woningcorporaties, bedoeld in artikel 60, eerste lid;

    • bewoner: huurder en degene die met instemming van de huurder zijn hoofdverblijf in de woongelegenheid heeft;

    • bewonerscommissie: bewonerscommissie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder;

    • borgingsvoorziening: door de Staat der Nederlanden gefaciliteerde voorziening, in het leven geroepen met het oog op het door toegelaten instellingen kunnen aantrekken van leningen;

    • bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

    • burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

    • compensatie:

      • a. door toegelaten instellingen kunnen aantrekken van leningen met gebruikmaking van de borgingsvoorziening, of van borgstelling daarvan door overheden;

      • b. subsidie als bedoeld in artikel 57, eerste lid, en

      • c. verlaging van grondprijzen door gemeenten ten behoeve van de uitvoering door toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen van diensten van algemeen economisch belang;

    • diensten van algemeen economisch belang: diensten van algemeen economisch belang als bedoeld in:

      • a. artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en

      • b. het besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 (PbEU 2012, L 7) betreffende de toepassing van dat lid op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen;

    • gebied van de volkshuisvesting: gebied van de volkshuisvesting, bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 45;

    • gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    • huishoudinkomen: gezamenlijke verzamelinkomens als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van de bewoners van een woongelegenheid, met uitzondering van kinderen in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met dien verstande dat in het eerste lid van dat artikel voor «belanghebbende» telkens wordt gelezen «huurder»;

    • huurdersorganisatie: huurdersorganisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op het overleg huurders verhuurder;

    • huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woongelegenheid, uitgedrukt in een bedrag per maand;

    • inkomensgrens: bij algemene maatregel van bestuur voor de toepassing van artikel 48, eerste lid, te bepalen bedrag dat verschillend kan worden vastgesteld naar gelang de omvang van het huishouden;

    • inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

    • juridische scheiding: organisatievorm van een toegelaten instelling, waarin zij uitsluitend werkzaamheden verricht die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en daarnaast uitsluitend een of meer woningvennootschappen in stand houdt;

    • Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • overdragen van de economische eigendom: overdragen van de economische eigendom als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;

    • overhead: indirecte werkzaamheden of voorbereidings- en begeleidingskosten die onvermijdelijk zijn voor het verlenen van diensten aan bewoners van woongelegenheden;

    • raad van commissarissen: raad van commissarissen als bedoeld in artikel 30;

    • slopen: geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen;

    • stedelijke vernieuwing: op stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, versterking van culturele kwaliteiten, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van dat stedelijk gebied;

    • toegelaten instelling: toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19;

    • voorziening: bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een gebouw of op de daarbij behorende grond die strekt tot:

      • 1°. verbetering van de indeling, het woongerief, het gebruiksgemak of de energetische prestatie van het gebouw, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van technische gebreken, of tot bouwkundige splitsing of samenvoeging; of

      • 2°. het opwekken van hernieuwbare energie;

    • wooncoöperatie: wooncoöperatie als bedoeld in artikel 18a;

    • woongelegenheid:

      • a. woning met de daarbij behorende grond of het daarbij behorende deel van de grond;

      • b. woonwagen, zijnde een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, en

      • c. standplaats, zijnde een kavel die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

    • woonruimteverdeler: een rechtspersoon, niet zijnde een naamloze vennootschap als bedoeld in artikel 64 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 175 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee de toegelaten instelling een verbinding heeft als bedoeld in artikel 21, eerste lid, die voor toegelaten instellingen werkzaamheden verricht ten behoeve van het registreren van inschrijvingen van woningzoekenden en het verdelen van woongelegenheden;

    • woonvisie: woonvisie, bedoeld in artikel 42, eerste lid.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt voorts verstaan onder:

    • dochtermaatschappij: dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een toegelaten instelling;

    • verbonden onderneming: rechtspersoon, niet zijnde een vereniging van eigenaars als bedoeld in afdeling 2 van titel 9 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of vennootschap:

      • a. welke een dochtermaatschappij is;

      • b. in welke een toegelaten instelling deelneemt in de zin van artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of

      • c. met welke een toegelaten instelling anderszins een duurzame band heeft, waaronder mede wordt begrepen het hebben van stemrechten in de algemene vergadering van die rechtspersoon;

    • woningvennootschap: met een toegelaten instelling verbonden onderneming, na bewerkstelliging van een juridische scheiding overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 3, paragraaf 5;

    • samenwerkingsvennootschap: met een toegelaten instelling verbonden vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap, door een toegelaten instelling overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent gegeven voorschriften aangegaan met een of meer andere toegelaten instellingen die alle in dezelfde gemeenten als die toegelaten instelling feitelijk werkzaam zijn, behoudens het bepaalde bij en krachtens artikel 21, vijfde lid.

  • 3 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder:

  • 4 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt, waar daarin in enigerlei bewoordingen sprake is van woongelegenheden, woningen, gebouwen of aanhorigheden die in eigendom zijn van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, onder die eigendom mede begrepen elke andere bevoegdheid tot het met betrekking tot woongelegenheden, woningen, gebouwen of aanhorigheden verrichten van de handelingen die volgens het burgerlijk recht tot de verantwoordelijkheid van een eigenaar behoren.

  • 5 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn, waar daarin sprake is van het vereiste van of voorschriften omtrent financiële continuïteit van een toegelaten instelling, dat vereiste en die voorschriften tevens van toepassing op de afzonderlijke onderdelen van een toegelaten instelling, aan welke baten, lasten, activa en passiva beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van de diensten van algemeen economisch belang welke aan haar zijn opgedragen, respectievelijk van haar overige werkzaamheden.

  • 6 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde vallen het boekjaar en het verslagjaar in de zin van deze wet samen met het kalenderjaar.

Hoofdstuk II. Voorschriften betreffende het bouwen, bestaande bouwwerken en het gebruiken en slopen van bouwwerken

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Afdeling 1. Voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken, het gebruik en het slopen

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 3

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin Onze Minister conformiteitsbeoordelingsinstanties en conformiteitsbeoordelingsdocumenten kan aanwijzen ten behoeve van het afgeven van conformiteitsverklaringen, waarmee kenbaar wordt gemaakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen werkzaamheden uitvoeren volgens kwaliteitseisen die opgenomen zijn in door Onze Minister aangewezen conformiteitsbeoordelingsdocumenten.

Afdeling 1a. Kwaliteitsborging voor het bouwen

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Paragraaf 1. Instrumenten voor kwaliteitsborging

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 7aa

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. instrument voor kwaliteitsborging: beoordelingsmethodiek die tot doel heeft vast te stellen of er een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het bouwen van een bouwwerk voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, of vierde lid, van de Omgevingswet, of artikel 120;

  • b. toelatingsorganisatie: toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw als bedoeld in artikel 7ak;

  • c. instrumentaanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag tot toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen indient bij de toelatingsorganisatie;

  • d. kwaliteitsborger: natuurlijk persoon of rechtspersoon die met toestemming van de instrumentaanbieder een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging toepast;

  • e. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in de Omgevingswet.

Artikel 7ab

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën bouwwerken aangewezen ten aanzien waarvan het bouwen wordt onderworpen aan een instrument voor kwaliteitsborging.

  • 2 De aanwijzing van de categorieën bouwwerken geschiedt met inachtneming van de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, vastgestelde gevolgklassen voor de verschillende typen bouwwerken.

  • 3 Voor het bouwen van een bouwwerk dat onder een categorie bouwwerken als bedoeld in het eerste lid valt, wordt door een kwaliteitsborger een door de toelatingsorganisatie tot het stelsel van kwaliteitsborging toegelaten instrument voor kwaliteitsborging toegepast dat afgestemd is op de gevolgklasse waaronder het type bouwwerk valt.

Artikel 7ac

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een instrument voor kwaliteitsborging is gericht op de integrale beoordeling van het bouwen van een bouwwerk aan de voorschriften die zijn gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, of vierde lid, van de Omgevingswet, of artikel 120, en beschrijft op welke wijze de kwaliteitsborging bij het bouwen dient te worden ingericht en uitgevoerd om ervoor te zorgen dat in overeenstemming met deze voorschriften wordt gebouwd.

  • 2 De instrumentaanbieder ziet erop toe dat de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging plaatsvindt overeenkomstig de in het instrument gestelde eisen aan de beoordeling en de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, en treft de maatregelen die nodig zijn om een onjuiste toepassing van het instrument tegen te gaan.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de beoordeling en de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, minimaal dienen te voldoen. Deze regels strekken er in ieder geval toe dat in een instrument voor kwaliteitsborging wordt voorgeschreven:

    • a. op welke wijze de kwaliteitsborger voorziet in de beoordeling, bedoeld in het eerste lid;

    • b. op welke wijze de kwaliteitsborger waarborgt dat de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging reproduceerbaar en transparant zijn;

    • c. in welke gevallen toestemming wordt verleend om het instrument voor kwaliteitsborging als kwaliteitsborger toe te passen;

    • d. op welke wijze de onafhankelijke uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging wordt gewaarborgd;

    • e. aan welke minimumeisen voor opleiding en ervaring de personen die de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging uitvoeren, dienen te voldoen;

    • f. op welke wijze de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging is geregeld in de administratieve organisatie van de kwaliteitsborger;

    • g. welke gegevens en bescheiden beschikbaar moeten zijn voor de toelatingsorganisatie en de instrumentaanbieder in verband met het toezicht op de goede werking en de juiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging;

    • h. welke gegevens en bescheiden bij de afronding van de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging aan de opdrachtgever dienen te worden verstrekt;

    • i. op welke wijze de instrumentaanbieder toeziet op de juiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging en welke maatregelen worden getroffen om een onjuiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging tegen te gaan.

Artikel 7ad

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie beslist op aanvraag van de instrumentaanbieder over de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om toelating van het instrument voor kwaliteitsborging wordt gedaan, de gegevens die daarbij van de instrumentaanbieder worden verlangd en de termijn waarbinnen de beschikking op de aanvraag wordt gegeven.

  • 2 De toelatingsorganisatie weigert de toelating van het instrument voor kwaliteitsborging, indien:

    • a. het instrument voor kwaliteitsborging niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 7ac, derde lid, gestelde regels;

    • b. de instrumentaanbieder in faillissement of surseance van betaling verkeert.

  • 3 Een beschikking tot toelating van het instrument voor kwaliteitsborging vermeldt in ieder geval de gevolgklasse en het type bouwwerk waarop het instrument is gericht.

Artikel 7ae

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie trekt de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging in, indien de instrumentaanbieder daarom verzoekt.

  • 2 De toelatingsorganisatie kan de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging intrekken, indien:

    • a. de gegevens die met het oog op de toelating zijn verstrekt, zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag om toelating een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b. het toegelaten instrument voor kwaliteitsborging niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 7ac, derde lid, gestelde regels;

    • c. de instrumentaanbieder handelt in strijd met het bepaalde in artikel 7ac, tweede lid, of met een of meer andere uit de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging voortvloeiende verplichtingen;

    • d. de instrumentaanbieder failliet is verklaard.

  • 3 Indien de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging wordt ingetrokken, blijft het instrument geldig gedurende zes maanden na de datum waarop de beschikking tot intrekking van de toelating is gegeven, in de gevallen waarin de kwaliteitsborging met toepassing van dat instrument voor die datum is aangevangen. De toelatingsorganisatie kan een kortere termijn vaststellen of bepalen dat de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging terstond wordt beëindigd, indien de kwaliteitsborging met toepassing van het betreffende instrument leidt tot strijdigheden met de voorschriften, die zijn gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, of vierde lid, van de Omgevingswet, of artikel 120.

Artikel 7af

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie kan de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging schorsen voor een door haar vast te stellen termijn.

  • 2 De toelating van een instrument voor kwaliteitsborging wordt in ieder geval geschorst, indien de instrumentaanbieder in surseance van betaling verkeert.

  • 3 De toelatingsorganisatie vermeldt in de beschikking tot schorsing:

    • a. de reden van schorsing;

    • b. de termijn waarbinnen geconstateerde tekortkomingen moeten zijn hersteld, en

    • c. de gevolgen van het achterwege blijven van herstel.

  • 4 Het instrument voor kwaliteitsborging kan gedurende de termijn van schorsing worden toegepast in de gevallen waarin de kwaliteitsborging met toepassing van dat instrument voor de datum waarop de beschikking tot schorsing is gegeven, is aangevangen. De toelatingsorganisatie kan een kortere termijn vaststellen of bepalen dat de toepassing terstond wordt beëindigd, indien de kwaliteitsborging met toepassing van het betreffende instrument leidt tot strijdigheid met de voorschriften, die zijn gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, of vierde lid, van de Omgevingswet, of artikel 120.

Artikel 7ag

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie kan de instrumentaanbieder een waarschuwing geven, inhoudende dat door de toelatingsorganisatie geconstateerde tekortkomingen bij de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging worden onderzocht en dat aan de toelatingsorganisatie wordt gerapporteerd over de oorzaken van die tekortkomingen en de wijze waarop deze worden hersteld.

  • 2 In de beschikking tot het geven van de waarschuwing vermeldt de toelatingsorganisatie de termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven.

Artikel 7ah

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De instrumentaanbieder van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging verstrekt de toelatingsorganisatie de volgende gegevens:

    • a. aan welke kwaliteitsborgers hij toestemming heeft verleend het instrument toe te passen;

    • b. welke kwaliteitsborgers een waarschuwing hebben gekregen in verband met tekortkomingen bij de toepassing van het instrument; en

    • c. ten aanzien van welke kwaliteitsborgers de toestemming om het instrument toe te passen is geschorst of ingetrokken.

  • 2 De instrumentaanbieder van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging informeert de toelatingsorganisatie onverwijld over zijn door de rechtbank uitgesproken faillissement of surseance van betaling.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7ai

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie houdt een register bij van:

    • a. toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging, met vermelding van de gevolgklassen en de typen bouwwerken waarop de instrumenten zijn gericht;

    • b. instrumentaanbieders van de toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging;

    • c. door de instrumentaanbieder bij of krachtens artikel 7ah, eerste en derde lid, verstrekte gegevens;

    • d. aan instrumentaanbieders krachtens artikel 7ag gegeven waarschuwingen;

    • e. schorsingen van de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging krachtens artikel 7af;

    • f. intrekkingen van de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging krachtens artikel 7ae.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het register op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.

  • 3 Het register wordt kosteloos langs elektronische weg ter beschikking gesteld aan een ieder.

Artikel 7aj

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De instrumentaanbieder is een vergoeding verschuldigd voor de kosten die samenhangen met:

    • a. het behandelen van een aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen als bedoeld in artikel 7ad; en

    • b. het bijhouden van de gegevens in het register, bedoeld in artikel 7ai, eerste lid, onder a tot en met c.

  • 2 De instrumentaanbieder is een bijdrage verschuldigd in de kosten die verband houden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 7ac en artikel 7ah.

  • 3 De toelatingsorganisatie stelt de vergoedingen en de bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede de wijze van betaling van deze vergoedingen en bijdrage, vast.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste tot en met derde lid.

Paragraaf 2. Toelatingsorganisatie

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 7ak

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Er is een toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw.

  • 2 De toelatingsorganisatie heeft de volgende taken:

    • a. het beslissen op aanvragen om toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen;

    • b. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 7ac en artikel 7ah;

    • c. het geven van waarschuwingen met betrekking tot de toepassing van toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging, het schorsen of het intrekken van toelatingen als bedoeld in onderdeel a;

    • d. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 7ai;

    • e. het vaststellen van de vergoedingen en de bijdrage, bedoeld in artikel 7aj, eerste en tweede lid;

    • f. het geven van voorlichting over de toepassing van de regels met betrekking tot de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen;

    • g. het monitoren en evalueren van het functioneren van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid, en kunnen aan de toelatingsorganisatie andere taken dan de taken, genoemd in het eerste lid, worden opgedragen.

Artikel 7al

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste twee andere leden.

  • 2 De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar en kunnen eenmalig worden herbenoemd.

Artikel 7am

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Onze Minister stelt ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 7ak, tweede lid, bedoelde taken, personeel ter beschikking van de toelatingsorganisatie.

Artikel 7an

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 De kosten van de toelatingsorganisatie die samenhangen met de uitoefening van de in artikel 7ak, tweede lid, onder b, bedoelde taak, worden deels bekostigd uit de bijdrage, bedoeld in artikel 7aj, tweede lid, en deels bekostigd door Onze Minister, volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen verdeelsleutel.

Artikel 7ao

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toelatingsorganisatie stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 In het bestuursreglement worden de hoofdlijnen van de inrichting en de werkwijze van de organisatie van de toelatingsorganisatie vastgesteld.

Artikel 7ap

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

In het jaarverslag, bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, beschrijft de toelatingsorganisatie tevens de wijze waarop het stelsel van de kwaliteitsborging voor het bouwen in dat jaar heeft gefunctioneerd.

Afdeling 2. De bouwverordening

[Vervallen per 01-01-2024]

Artikel 7b

[Vervallen per 01-01-2024]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 8

[Vervallen per 01-01-2024]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2014. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 9

[Vervallen per 29-11-2014]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 10

[Vervallen per 29-11-2014]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Hoofdstuk III. Bijzondere bepalingen

Artikel 12d

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan, indien een vereniging van eigenaars ten behoeve van een bij haar in beheer zijnd gebouw niet beschikt over een onderhoudsplan en dat gebouw is gelegen in een gebied waarin de leefbaarheid naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders onder druk staat, die vereniging van eigenaars verplichten tot het binnen een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn laten opstellen van een onderhoudsplan door een deskundig persoon of een deskundige instantie en tot het van kracht laten blijven van dat plan gedurende zijn looptijd. Voor zover die looptijd langer is dan vijf jaar, omvat de in de vorige volzin bedoelde verplichting mede de verplichting het onderhoudsplan elke vijf jaar door een deskundig persoon of een deskundige instantie te laten herzien.

  • 2 Het college van burgemeester en wethouders legt een verplichting als bedoeld in het eerste lid niet op dan nadat met toepassing van artikel 127a van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek een vergadering van eigenaars is bijeengeroepen en de vereniging van eigenaars niet binnen drie maanden nadat die vergadering heeft plaatsgevonden over een onderhoudsplan beschikt. De eerste volzin is niet van toepassing, indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat het bijeenroepen van de vergadering van eigenaars, bedoeld in die zin, dan wel het in acht nemen van de termijn van drie maanden, bedoeld in die zin, er niet toe zal leiden dat de vereniging van eigenaars uit eigen beweging een onderhoudsplan opstelt of laat opstellen.

  • 3 Het onderhoudsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste:

    • a. de onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan en de vernieuwingen van die gedeelten van het gebouw waarover de vereniging van eigenaars het beheer voert over een periode van vijf jaar;

    • b. een schatting van de aan de werkzaamheden en de vernieuwingen, bedoeld in onderdeel a, verbonden kosten en een gelijkmatige toerekening van die kosten aan de onderscheiden jaren;

    • c. een schatting van de benodigde jaarlijkse reservering voor andere dan de gewone jaarlijkse kosten na de periode waarop het onderhoudsplan betrekking heeft.

  • 4 De vereniging van eigenaars zendt binnen vier weken na het opstellen van het onderhoudsplan, bedoeld in het eerste lid, een afschrift van het plan aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 5 Indien een machtiging tot het bijeenroepen van een vergadering van eigenaars als bedoeld in artikel 127a, eerste lid, aanhef, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt afgegeven binnen vijf jaar nadat een eerdere machtiging is afgegeven, kan het college van burgemeester en wethouders de betrokken vereniging van eigenaars verplichten tot het uitbesteden van het beheer aan een professionele beheerder.

Artikel 13

Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar van een gebouw of uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door het college te bepalen termijn treffen van voorzieningen die onderdeel zijn van een onderhoudsplan voor een gebouw als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, en niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn uitgevoerd.

Artikel 13b

  • 1 Onder beheer wordt in dit artikel verstaan het aan derden in gebruik geven van een gebouw, open erf of terrein, het innen van de huurpenningen namens de eigenaar of degene die tot ingebruikgeving bevoegd was alsmede het verrichten van alle handelingen met betrekking tot dat gebouw, open erf of terrein die volgens het burgerlijk recht tot de rechten en plichten van een eigenaar behoren met uitzondering van vervreemden en bezwaren.

  • 2 Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar of uit anderen hoofde bevoegd is tot het in gebruik geven van een gebouw, open erf of terrein, verplichten om het gebouw, open erf of terrein in beheer te geven aan het college van burgemeester en wethouders, aan een persoon die uit hoofde van beroep of bedrijf op het terrein van de huisvesting werkzaam is, of aan een op dat terrein werkzame instelling, dan wel in gebruik te geven aan een andere persoon dan degene die als gevolg van een sluiting als bedoeld in onderdeel c het gebruik van het gebouw, open erf of terrein heeft moeten staken, indien:

    • a. ter zake van een overtreding van op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven of terreinen gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of

    • b. ter zake van een overtreding van voorschriften over het gebruik van gebouwen, open erven of terreinen of over het tegengaan van hinder gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of

    • c. het gebouw, open erf of terrein op grond van artikel 17, dan wel het gebouw op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet of artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders kan voorwaarden stellen aan de uitvoering van de verplichting een gebouw, open erf of terrein in beheer of gebruik te geven, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Indien het gebouw, open erf of terrein noodzakelijke voorzieningen of aanpassingen behoeft om weer op redelijke wijze tot bewoning of gebruik te kunnen dienen, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten, al dan niet gelijktijdig met het besluit, bedoeld in het tweede lid, dat degene aan wie het beheer is gegeven binnen een bepaalde termijn die voorzieningen of aanpassingen uitvoert. De uitvoering van deze voorzieningen of aanpassingen geschiedt op kosten van degene tot wie het in het tweede lid bedoelde besluit is gericht.

  • 5 Het is degene tot wie een besluit als bedoeld in het tweede lid is gericht, verboden gedurende de termijn waarvoor een gebouw, open erf of terrein in beheer is gegeven beheershandelingen te verrichten.

  • 6 Degene aan wie het beheer is gegeven, stelt na overleg met degene tot wie het in het tweede lid bedoelde besluit is gericht, de huurprijs vast op een bedrag dat redelijk is in het economische verkeer en voldoet aan de voor de betreffende huurprijs geldende wettelijke regels.

  • 7 Indien degene ten aanzien van wie een beheermaatregel als bedoeld in het tweede lid van kracht is, de overtreding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b begaat ten aanzien van een ander gebouw, open erf of terrein dan waarvoor de maatregel is opgelegd, en die overtreding gaat naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, kan het college van burgemeester en wethouders diegene ten aanzien van dat andere gebouw, open erf of terrein een beheermaatregel als bedoeld in het tweede lid opleggen.

  • 8 Het college van burgemeester en wethouders beëindigt het beheer

    • a. zodra de overtreding bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, en het gevaar voor de gezondheid of veiligheid respectievelijk de bedreiging van de leefbaarheid naar zijn oordeel zijn beëindigd;

    • b. indien van toepassing, de noodzakelijke voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in het vierde lid, zijn getroffen, en

    • c. de beheervergoeding, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en de verschuldigde kosten voor het treffen van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in het vierde lid, zijn voldaan.

Artikel 14

  • 1 Indien een gebouw, open erf of terrein in beheer is gegeven als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, stelt het college van burgemeester en wethouders een beheervergoeding vast die degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, is verschuldigd aan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het beheer.

  • 2 De beheervergoeding bestaat uit een kostendekkende vergoeding voor de uitvoering van het beheer.

  • 3 Degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, betaalt de beheervergoeding en de verschuldigde kosten voor het treffen van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in artikel 13b, vierde lid, aan de beheerder.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders kan de beheervergoeding en de verschuldigde kosten van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in artikel 13b, vierde lid, invorderen bij dwangbevel.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders kan de door de beheerder geïnde huurpenningen verrekenen met de beheervergoeding en de verschuldigde kosten van de voorzieningen of aanpassingen, bedoeld in artikel 13b, vierde lid.

  • 6 De beheerder draagt de door hem geïnde huurpenningen slechts af aan degene tot wie het in artikel 13b, tweede lid bedoelde besluit is gericht, voor zover geen geldschulden, bedoeld in het derde lid, open staan.

Artikel 14a

Degene, tot wie een besluit als bedoeld in artikel 12d, 13 of 13b, tweede lid, is gericht, of zijn rechtsopvolger en iedere verdere rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 15

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan gelijktijdig met een besluit als bedoeld in artikel 12d, 13 of 13b, tweede lid, besluiten tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, gericht op naleving van het eerstgenoemde besluit. In dat geval worden beide besluiten gelijktijdig bekendgemaakt.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid maakt het besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, wat betreft de mogelijkheid van bezwaar en beroep, deel uit van het in artikel 12d, 13 of 13b, tweede lid, bedoelde besluit.

Artikel 17

  • 1 Indien herhaaldelijke overtreding van op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven en terreinen gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.

  • 2 Indien herhaaldelijke overtreding van voorschriften over het gebruik van gebouwen, open erven of terreinen of het tegengaan van hinder gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders kan bij de sluiting, bedoeld in het eerste en tweede lid, van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.

  • 4 Het college van burgemeester wethouders bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste en tweede lid, de duur van de sluiting.

Artikel 18

Indien het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in artikel 13, 13b, tweede lid, of 17 heeft genomen en, nadat dat besluit is genomen, een ander bestuursorgaan bevoegd wordt ten aanzien van het betrokken gebouw, open erf of terrein blijft het college van burgemeester en wethouders dat het besluit heeft genomen bevoegd met betrekking tot dat besluit totdat het besluit onherroepelijk is geworden en is tenuitvoergelegd of is ingetrokken.

Hoofdstuk IIIa. Wooncoöperaties

Artikel 18a

  • 1 Een wooncoöperatie is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig te voorzien in het beheer en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en de direct daaraan grenzende omgeving. Indien die woongelegenheden zijn gesplitst in appartementsrechten in de zin van artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, betreft dat beheer en onderhoud uitsluitend die gedeelten van die woongelegenheden, welke zijn bestemd om door de leden van de wooncoöperatie als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, onverminderd een regeling als bedoeld in artikel 112 lid 4 van dat boek.

  • 2 Eigenaren of huurders van ten minste vijf in elkaars nabijheid gelegen woongelegenheden die financieel, administratief, bouwtechnisch, stedenbouwkundig of anderszins een eenheid vormen, kunnen een wooncoöperatie oprichten.

  • 3 Een wooncoöperatie treft een regeling voor de behandeling van klachten en geschillen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent wooncoöperaties.

Hoofdstuk IV. Toegelaten instellingen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 19

  • 1 Onze Minister kan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en beogen hun financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten, toelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam. In het daartoe strekkende verzoek vermeldt de vereniging of de stichting in elk geval de gronden voor dat verzoek, de gemeente waar zij voornemens is woonplaats te houden en de gemeenten waar zij voornemens is feitelijk werkzaam te zijn.

  • 2 Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, beslist, stelt hij de colleges van burgemeester en wethouders van de in dat lid bedoelde gemeenten, en de in het belang van de huurders van de woongelegenheden van de betrokken vereniging of stichting werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies in de gelegenheid hun zienswijzen daarop aan hem kenbaar te maken. Die colleges, organisaties en commissies kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan hem doen toekomen.

  • 3 Onze Minister kan de toelating weigeren, indien:

    • a. de vereniging of de stichting niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid;

    • b. de vereniging of de stichting naar zijn oordeel niet voldoende financieel draagkrachtig is of haar financiële continuïteit niet voldoende is gewaarborgd;

    • c. sprake is van gebreken in de akte van oprichting van de vereniging of de stichting;

    • d. personen die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 25, tweede lid, vierde of zesde lid, of zevende lid, of 30, derde, zesde of achtste lid, geen lid zouden moeten respectievelijk kunnen zijn van het bestuur respectievelijk de raad van commissarissen van een toegelaten instelling aan de statuten van de vereniging of de stichting het recht kunnen ontlenen om personen in dat bestuur of die raad te benoemen of personen voor een zodanige benoeming voor te dragen;

    • e. aan de statuten van de vereniging of de stichting het recht kan worden ontleend tot het verkrijgen van de eigendom van de onroerende zaken of hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de vereniging of de stichting op een wijze die met het bepaalde bij en krachtens deze wet in strijd is of

    • f. die toelating naar zijn oordeel anderszins niet in het belang van de volkshuisvesting is te achten.

  • 4 Onze Minister kan de toelating intrekken, indien:

    • a. de toegelaten instelling niet langer uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is of haar financiële middelen niet uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting inzet, of

    • b. de toegelaten instelling naar zijn oordeel het belang van de volkshuisvesting zodanige schade berokkent of bij handhaving van de toelating op korte termijn zal berokkenen, dat haar toelating niet langer in dat belang is te achten.

  • 5 Van een besluit tot toelating of tot intrekking van de toelating wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens en de behandeling van dat verzoek.

Artikel 20

  • 2 Nadat een besluit tot intrekking van de toelating onherroepelijk is geworden, wordt de toegelaten instelling op verzoek van Onze Minister ontbonden door de rechtbank in het arrondissement waarin zij gevestigd is.

  • 3 De werking van een besluit tot intrekking van de toelating wordt opgeschort totdat de uitspraak tot ontbinding in kracht van gewijsde gaat.

  • 4 De toelating eindigt:

    • a. door inwerkingtreding van een besluit tot intrekking daarvan;

    • b. door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak tot ontbinding van de toegelaten instelling in andere bij de wet bepaalde gevallen dan dat, bedoeld in het tweede lid, of van een beschikking als bedoeld in artikel 19a lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. door de ontbinding van de toegelaten instelling in andere bij de wet bepaalde gevallen dan die, bedoeld in de onderdelen a en b, of

    • d. op het tijdstip waarop de toegelaten instelling ophoudt te bestaan als gevolg van een zuivere splitsing als bedoeld in artikel 334a lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 5 Na ontbinding van een toegelaten instelling treedt Onze Minister of een door hem daartoe aangewezen persoon of instantie op als vereffenaar van haar vermogen. De vereffening leidt ertoe dat dat vermogen uitsluitend bestemd blijft voor het behartigen van het belang van de volkshuisvesting. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften omtrent de vereffening gegeven.

Artikel 21

  • 1 De toegelaten instelling verbindt zich niet met een rechtspersoon of vennootschap dan nadat Onze Minister dat op een daartoe strekkend verzoek van de toegelaten instelling heeft goedgekeurd. Onze Minister onthoudt in elk geval zijn goedkeuring, indien:

    • a. naar zijn oordeel de toegelaten instelling of rechtspersoon of vennootschap niet voldoet of zal voldoen aan het bepaalde bij en krachtens dit hoofdstuk;

    • b. naar zijn oordeel sprake is van een uit dat zich verbinden voortvloeiend niet aanvaardbaar risico dat door de toegelaten instelling in de betrokken rechtspersoon of vennootschap in te brengen vermogen niet voor de volkshuisvesting bestemd blijft;

    • c. indien het verzoek niet inhoudt dat toepassing wordt gegeven aan artikel 50a, eerste lid: de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties aan de toegelaten instelling niet hebben medegedeeld dat zij met de verbinding instemmen;

    • d. de statuten van de rechtspersoon of de akte van de vennootschap met welke de toegelaten instelling voornemens is zich te verbinden niet voldoen aan artikel 23 of aan de bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent gegeven voorschriften;

    • e. overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften de financiële continuïteit van de toegelaten instelling of die rechtspersoon of vennootschap niet voldoende is gewaarborgd;

    • f. de toegelaten instelling voornemens is die rechtspersoon of vennootschap anderszins vermogen te verschaffen dan door middel van het inbrengen van kapitaal of het verstrekken van een lening overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften of

    • g. de toegelaten instelling voornemens is zich in enigerlei opzicht garant te stellen voor die rechtspersoon of vennootschap.

  • 2 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist voor een verbinding van een toegelaten instelling met een vereniging, waaraan de toegelaten instelling niet op andere wijze vermogen verstrekt dan met een periodieke contributie.

  • 3 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist voor een verbinding van een toegelaten instelling met een samenwerkingsvennootschap.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de verbinding daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die verbinding kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.

  • 5 De toegelaten instelling kan Onze Minister verzoeken om toe te staan dat een samenwerkingsvennootschap in een andere gemeente feitelijk werkzaam is dan de gemeenten waarin die toegelaten instelling feitelijk werkzaam is, op welk verzoek Onze Minister beslist overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften.

Artikel 21a

  • 1 De toegelaten instelling verschaft een met haar verbonden onderneming niet anderszins vermogen dan door middel van het bij haar oprichting inbrengen van kapitaal of het aan die onderneming bij haar oprichting verstrekken van een lening als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel f. Zij stelt zich na die oprichting niet in enigerlei opzicht garant voor die onderneming.

  • 2 De toegelaten instelling verschaft een op 1 juli 2015 met haar verbonden onderneming geen ander vermogen dan het vermogen dat zij tot dat tijdstip aan die onderneming heeft verschaft, en stelt zich niet anderszins voor die onderneming garant dan zoals zij dat tot dat tijdstip heeft gedaan. De door haar aan een zodanige onderneming tot dat tijdstip gedane garantstellingen hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden van die onderneming waarmee voor dat tijdstip een aanvang is gemaakt, of met betrekking tot welke uit schriftelijke, uitsluitend op die werkzaamheden betrekking hebbende, stukken blijkt dat het maken van die aanvang wordt beoogd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de tweede volzin.

  • 3 De toegelaten instelling kan Onze Minister verzoeken om een ontheffing van een verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid, op welk verzoek Onze Minister beslist overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op het verschaffen van vermogen aan en garantstellingen voor samenwerkingsvennootschappen.

Artikel 21b

De winst van een met een toegelaten instelling verbonden besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 175 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek komt de aandeelhouders ten goede. Van het bepaalde in de artikelen 201 en 216 van dat boek wordt niet afgeweken ten nadele van toegelaten instellingen die aandelen in die besloten vennootschap houden.

Artikel 21c

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de categorieën van financiële instellingen aangewezen, met uitsluitend welke de toegelaten instelling transacties aangaat voor het verrichten van haar werkzaamheden.

  • 2 Het door een toegelaten instelling aangaan van transacties met een instelling die behoort tot een categorie als bedoeld in het eerste lid voor het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden is niet toegestaan, voor zover daardoor het totaal van van zodanige instellingen aangetrokken financiële middelen komt te liggen boven een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van de overeenkomstig artikel 35, tweede lid, bepaalde actuele waarde van de onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de toegelaten instelling.

Artikel 21d

  • 1 De vestiging van een recht van pand of hypotheek op zaken en daarmee verbonden rechten van een toegelaten instelling of een met haar verbonden onderneming die samenhangen met werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, welke vestiging geschiedt ten behoeve van het met een instelling die behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 21c, eerste lid, kunnen aangaan van transacties voor het verrichten van zodanige werkzaamheden, wordt niet door enig beding van derden of een vestiging van zodanige rechten ten behoeve van derden beperkt. Een zodanig beding of zodanige vestiging is nietig.

  • 2 De vestiging van een recht van pand of hypotheek op zaken en daarmee verbonden rechten van een toegelaten instelling die samenhangen met werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang wordt niet beperkt door enig beding van of een vestiging van zodanige rechten ten behoeve van anderen dan de borgingsvoorziening of instellingen die behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 21c, eerste lid, die leningen verstrekken aan een toegelaten instelling voor het verrichten van zodanige werkzaamheden zonder dat de borgingsvoorziening voor die leningen in compensatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving van compensatie, onderdeel a, voorziet. Een zodanig beding of zodanige vestiging is nietig.

  • 3 Bedingen of vestigingen van rechten als bedoeld in het eerste of tweede lid, die tot stand zijn gekomen voor 1 juli 2015 blijven van kracht, behoudens hun nietigheid of vernietigbaarheid ingevolge enig ander wettelijk voorschrift dan die leden.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. de in dat lid bedoelde vestigingen van rechten ten behoeve van de borgingsvoorziening, indien en zolang:

      • 1°. de situatie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, eerste volzin, of tweede lid, eerste volzin, zich voordoet tot aan definitieve vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onder a, en die situatie betrekking heeft op of gevolgen heeft voor het kunnen voortzetten van werkzaamheden als genoemd en bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen a tot en met i, en de vestigingen van die rechten naar het oordeel van de borgingsvoorziening wenselijk zijn, of

      • 2°. bij een toegelaten instelling of een met haar verbonden onderneming de financiële middelen ontbreken om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten, die situatie betrekking heeft op of gevolgen heeft voor het kunnen voortzetten van werkzaamheden als genoemd en bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen a tot en met i, het bestuur heeft nagelaten die situatie onverwijld aan Onze Minister en de borgingsvoorziening te melden, en de borgingsvoorziening dit schriftelijk aan het bestuur heeft medegedeeld;

    • b. bedingen die strekken tot het bepaalde in onderdeel a.

Artikel 21e

Toegelaten instellingen, huurdersorganisaties, bewonerscommissies, gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders kunnen, indien zij dit raadzaam achten, besluiten ter raadpleging voorleggen aan de huurder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op het overleg huurders verhuurder.

Artikel 21f

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de borgingsvoorziening in compensatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving van compensatie, onderdeel a, voorziet.

Artikel 21g

De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister op zijn verzoek de gegevens die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn om de geschiktheid en de betrouwbaarheid, bedoeld in de artikelen 25, tweede lid, 30, derde lid, en 59b, tweede lid, te beoordelen, alsmede de gegevens die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn ten behoeve van het toezicht op de governance en de integriteit, bedoeld in artikel 61, tweede lid, onderdeel b. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van dit artikel.

Afdeling 2. Rechtsvorm en organisatie

§ 1. Rechtsvorm

Artikel 22

Artikel 23

  • 1 In de statuten van een toegelaten instelling of van een met haar verbonden onderneming wordt bepaald dat zij uitsluitend respectievelijk mede werkzaam is op het gebied van de volkshuisvesting, en wordt dat gebied omschreven overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 45.

  • 2 De toegelaten instelling en een met haar verbonden onderneming behoeft voor de wijziging van haar statuten, respectievelijk wijzigingen van haar statuten of akte, die betrekking hebben op haar werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, de goedkeuring van Onze Minister, en legt daartoe elke voorgenomen wijziging respectievelijk zodanige wijziging aan hem voor.

§ 2. Het bestuur

Artikel 24

  • 1 Het bestuur van een toegelaten instelling die een stichting is, is bevoegd de statuten te wijzigen, tenzij de statuten een ander daartoe bevoegd orgaan aanwijzen. Bij een toegelaten instelling die een vereniging is, is de algemene vergadering bevoegd de statuten te wijzigen, op voorstel van het bestuur.

  • 2 Een bepaling in de statuten die wijziging van een statutaire bepaling uitsluit, is nietig.

  • 3 Een bepaling in de statuten die de bevoegdheid tot wijziging van een of meer andere bepalingen van de statuten beperkt, kan slechts worden gewijzigd met inachtneming van gelijke beperking.

  • 4 Een wijziging in de statuten komt, op straffe van nietigheid, tot stand bij notariële akte.

  • 5 De bestuurders leggen een authentiek afschrift van de wijziging en de gewijzigde statuten neer ten kantore van het handelsregister.

Artikel 25

  • 2 Alvorens de raad van commissarissen bestuurders benoemt, verzoekt deze Onze Minister om zijn zienswijze op de geschiktheid van die personen voor het lidmaatschap van het bestuur en de betrouwbaarheid van die personen aan haar kenbaar te maken. Aan de zienswijze kunnen voorwaarden worden verbonden. Onze Minister kan binnen vier weken zijn zienswijze aan de toegelaten instelling doen toekomen, welke termijn hij, onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de toegelaten instelling voor het verstrijken van die termijn, eenmalig met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken kan verlengen. Een benoeming als bedoeld in de eerste volzin zonder dat Onze Minister daarover een positieve zienswijze heeft uitgebracht is, indien dat niet het gevolg is van zijn handelen of nalaten, strijdig met het belang van de volkshuisvesting. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van dit lid.

  • 3 Een bestuurder wordt benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar, en kan steeds voor een periode van ten hoogste vier jaar worden herbenoemd.

  • 4 Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met een lidmaatschap van een orgaan van een rechtspersoon of vennootschap, of enige andere functie, waarvan de uitoefening door de bestuurder nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling of waarvan de uitoefening kan leiden tot de schijn van belangenverstrengeling.

  • 5 Het bestuur is zodanig samengesteld dat geen verwevenheid ontstaat tussen het bestuur en een ander orgaan van de toegelaten instelling, of een orgaan van een andere rechtspersoon of vennootschap, die nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling.

  • 6 Het lidmaatschap van het bestuur kan worden verenigd met een functie die niet voldoet aan de eisen van het vierde lid, of het bestuur kan in afwijking van het vijfde lid worden samengesteld, indien daarmee het belang van de volkshuisvesting is gediend en door de toegelaten instelling afdoende maatregelen worden genomen om de risico’s van die vereniging of die samenstelling te beperken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van dit lid.

  • 7 Degene die voor benoeming in het bestuur, of in het bestuur van een dochtermaatschappij of een samenwerkingsvennootschap, in aanmerking wenst te komen, wordt niet daarin benoemd dan nadat hij aan de instantie die tot die benoeming bevoegd is een verklaring heeft overgelegd, die inhoudt dat hij niet eerder een bestuurlijke of toezichthoudende functie heeft bekleed bij enige rechtspersoon of vennootschap die op het maatschappelijke belang gerichte werkzaamheden verricht ten aanzien waarvan, als gevolg van zijn handelen of nalaten, een aanwijzing of maatregel is opgelegd en dat hij nooit voor een financieel-economisch delict is veroordeeld.

  • 8 Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst en ontslagen door de raad van commissarissen.

  • 9 De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop, in geval van ontstentenis of belet van de bestuurders, voorlopig in het bestuur wordt voorzien.

Artikel 26

  • 1 Aan de goedkeuring van de raad van commissarissen zijn, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, onderworpen de besluiten van het bestuur omtrent:

    • a. overdracht of overgang van de door de toegelaten instelling in stand gehouden onderneming dan wel een overwegend deel van die onderneming aan een derde;

    • b. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking van de toegelaten instelling met een andere rechtspersoon of vennootschap dan wel als volledig aansprakelijke vennote in een commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de toegelaten instelling;

    • c. het doen van een investering ten behoeve van de volkshuisvesting, indien daarmee ten minste € 3 000 000,– gemoeid is;

    • d. wijziging van de statuten of, bij een toegelaten instelling die een vereniging is, een voorstel daartoe;

    • e. ontbinding van de toegelaten instelling of, bij een toegelaten instelling die een vereniging is, een voorstel daartoe;

    • f. aangifte van faillissement en aanvraag van surseance van betaling van de toegelaten instelling;

    • g. gelijktijdige beëindiging of beëindiging binnen een kort tijdsbestek van de arbeidsovereenkomst van een aanmerkelijk aantal werknemers van de toegelaten instelling;

    • h. ingrijpende wijziging in de arbeidsomstandigheden van een aanmerkelijk aantal werknemers van de toegelaten instelling of van personen die als zelfstandigen of in een rechtspersoon of vennootschap daarin werkzaam zijn;

    • i. het vervreemden van onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de toegelaten instelling, het daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en het overdragen van de economische eigendom daarvan, telkens indien daarmee ten minste een bij algemene maatregel van bestuur bepaald bedrag gemoeid is, welk bedrag verschillend kan worden bepaald ten aanzien van verschillende categorieën beoogde verkrijgers van die zaken en aanhorigheden;

    • j. het vaststellen van het overzicht, bedoeld in artikel 43, eerste lid;

    • k. een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van de toegelaten instelling en betrokkenheid van de toegelaten instelling bij een verkrijging van het gehele vermogen als bedoeld in artikel 53, negende lid, of, bij een toegelaten instelling die een vereniging is, een voorstel daartoe; en

    • l. andere, in de statuten bepaalde, onderwerpen dan die, bedoeld in de onderdelen a tot en met k.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van commissarissen van een besluit als bedoeld in het eerste lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.

Artikel 27

  • 1 Aan de goedkeuring van Onze Minister, op een daartoe strekkend verzoek van de toegelaten instelling, zijn, behoudens in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, onderworpen de besluiten van het bestuur omtrent:

    • a. het vervreemden van onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de toegelaten instelling, het daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en het overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • b. het vervreemden door de toegelaten instelling van aandelen in een dochtermaatschappij en

    • c. overdracht of overgang van de door de toegelaten instelling in stand gehouden onderneming dan wel een overwegend deel van die onderneming aan een derde.

  • 4 Een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a of b, dat wordt genomen of uitgevoerd zonder dat Onze Minister het heeft goedgekeurd, is nietig.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop Onze Minister degenen die een belang hebben bij de goedkeuring, bedoeld in dat lid, daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister zodanige besluiten kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.

Artikel 28

Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden onderworpen aan de goedkeuring van de raad van commissarissen en de algemene vergadering, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.

Artikel 29

  • 1 Indien een toegelaten instelling naar het oordeel van haar bestuur niet geheel voldoet aan de door de autoriteit kenbaar gemaakte normen inzake de financiële continuïteit van toegelaten instellingen, en maatregelen harerzijds om binnen tien jaar aan die situatie een einde te maken niet mogelijk zijn, doch de financiële middelen aanwezig zijn om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten, verzoekt dat bestuur de adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden om een advies als bedoeld in artikel 56a, tweede lid. Indien zeven jaar zijn verstreken na het uitbrengen van het advies en de situatie, bedoeld in de eerste volzin, zich nog altijd voordoet, verzoekt het bestuur de adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden wederom om een advies.

  • 2 Indien naar het oordeel van het bestuur bij een toegelaten instelling of een met haar verbonden onderneming de financiële middelen ontbreken om haar werkzaamheden te kunnen voortzetten, meldt het dat onverwijld aan Onze Minister en de borgingsvoorziening. Het bestuur stelt voorts een plan voor financiële sanering van de toegelaten instelling op, indien de situatie, bedoeld in de eerste volzin, betrekking heeft op of gevolgen heeft voor het kunnen voortzetten van werkzaamheden als genoemd en bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen a tot en met g.

  • 3 Indien naar het oordeel van het bestuur een toegelaten instelling in enig kalenderjaar niet zal voldoen aan artikel 48, eerste lid, eerste volzin, meldt het dat onverwijld aan Onze Minister en aan degenen voor wie toepassing van artikel 48, achtste lid, tweede volzin, overigens directe gevolgen kan hebben.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de situatie, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin.

Artikel 29a

  • 1 Het bestuur van de toegelaten instelling of een dochtermaatschappij doet onverwijld, op diens verzoek of eigener beweging, aan de raad van commissarissen of Onze Minister mededeling van alle feiten en omstandigheden met betrekking tot welke het voor dat bestuur duidelijk is of redelijkerwijs duidelijk zou moeten zijn dat zij van invloed kunnen zijn op enig door hem te nemen besluit omtrent de goedkeuring van enig door dat bestuur daartoe aan hem ingevolge dit hoofdstuk voorgelegd plan of voornemen.

  • 2 Het opzettelijk niet voldoen aan het eerste lid is een overtreding.

Artikel 29b

Het bestuur voorziet in het behouden en ontwikkelen van de kennis en de vaardigheden die met inachtneming van het bij en krachtens deze wet bepaalde noodzakelijk zijn voor het geschikt blijven van natuurlijke personen voor het lidmaatschap van het bestuur.

§ 3. De raad van commissarissen

Artikel 30

  • 1 De toegelaten instelling heeft een raad van commissarissen. De raad bestaat uit drie of meer commissarissen die natuurlijke personen zijn.

  • 2 De benoeming van commissarissen geschiedt voor de eerste maal bij de akte van oprichting. Opvolgende commissarissen worden benoemd door de raad van commissarissen.

  • 3 Alvorens de raad van commissarissen commissarissen benoemt, verzoekt deze Onze Minister om zijn zienswijze op de geschiktheid van de betrokken personen voor het lidmaatschap van de raad van commissarissen en de betrouwbaarheid van die personen aan haar kenbaar te maken. Aan de zienswijze kunnen voorwaarden worden verbonden. Onze Minister kan binnen vier weken zijn zienswijze aan de toegelaten instelling doen toekomen, welke termijn hij, onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de toegelaten instelling voor het verstrijken van die termijn, eenmalig met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken kan verlengen. Een benoeming als bedoeld in de eerste volzin zonder dat Onze Minister daarover een positieve zienswijze heeft uitgebracht is, indien dat niet het gevolg is van zijn handelen of nalaten, strijdig met het belang van de volkshuisvesting. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van dit lid.

  • 4 Een commissaris wordt benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar en kan worden herbenoemd. De al dan niet aaneengesloten totale periode waarin een commissaris lid is van de raad van commissarissen van dezelfde toegelaten instelling is ten hoogste acht jaar. Indien een lid van de raad van commissarissen van een fuserende toegelaten instelling, na toepassing van het bepaalde in artikel 53, toetreedt tot de raad van commissarissen van de verkrijgende toegelaten instelling, dan wordt dat voor de toepassing van dit lid niet aangemerkt als een benoeming of herbenoeming.

  • 5 Een commissaris is deskundig en heeft geen persoonlijk belang in de toegelaten instelling of de met haar verbonden ondernemingen. Er is geen arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek tussen een commissaris en de toegelaten instelling.

  • 6 Het lidmaatschap van de raad van commissarissen is onverenigbaar met een voormalig lidmaatschap of lidmaatschap van een orgaan van een rechtspersoon of vennootschap, of enige andere functie, waarvan de uitoefening door de commissaris nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling of waarvan de uitoefening kan leiden tot de schijn van belangenverstrengeling.

  • 7 De raad van commissarissen is zodanig samengesteld dat de commissarissen ten opzichte van elkaar, het bestuur en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Voorts is de samenstelling zodanig dat geen verwevenheid ontstaat tussen de raad van commissarissen en een orgaan van een andere rechtspersoon of vennootschap die nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling.

  • 8 Degene die voor benoeming in de raad van commissarissen, of in de raad van commissarissen van een dochtermaatschappij, in aanmerking wenst te komen, wordt niet daarin benoemd dan nadat hij aan de instantie die tot die benoeming bevoegd is een verklaring heeft overgelegd, die inhoudt dat hij niet eerder een bestuurlijke of toezichthoudende functie heeft bekleed bij enige rechtspersoon of vennootschap die op het maatschappelijke belang gerichte werkzaamheden verricht ten aanzien waarvan, als gevolg van zijn handelen of nalaten, een aanwijzing of maatregel is opgelegd en dat hij nooit voor een financieel-economisch delict is veroordeeld.

  • 9 Commissarissen kunnen huurders van woongelegenheden van toegelaten instellingen zijn.

  • 10 De statuten bepalen in elk geval, dat:

    • a. de in het belang van de huurders van woongelegenheden van de toegelaten instelling werkzame huurdersorganisaties gezamenlijk het recht hebben een bindende voordracht te doen voor twee of meer commissarissen, indien de raad van commissarissen uit vier of meer commissarissen bestaat, dan wel een bindende voordracht te doen voor één commissaris, indien die raad uit drie commissarissen bestaat;

    • b. indien er geen zodanige huurdersorganisatie is, het in onderdeel a bedoelde voordrachtsrecht berust bij de bewonerscommissies gezamenlijk;

    • c. indien geen voordracht als bedoeld in onderdeel a is gedaan op grond van onderdeel a of b, de raad van toezicht er zorg voor draagt dat de huurders van de woongelegenheden van de toegelaten instelling in de gelegenheid worden gesteld om een zodanige voordracht te doen;

    • d. de raad van commissarissen bij de benoeming van commissarissen niet aan een voordracht als bedoeld in onderdeel a voorbijgaat, tenzij door die benoeming in strijd met het bepaalde bij of krachtens dit artikel zou worden gekomen, of tenzij de algemene vergadering van een toegelaten instelling die een vereniging is het bindende karakter aan die voordracht heeft ontnomen, in welke gevallen de raad van commissarissen hetzelfde aantal commissarissen uit de kring van huurders van woongelegenheden van toegelaten instellingen of uit de kring van huurdersorganisaties als bedoeld in onderdeel a benoemt als het aantal waarop die voordracht betrekking had;

    • e. die algemene vergadering slechts besluit om het bindende karakter aan een voordracht als bedoeld in onderdeel a te ontnemen, indien op die vergadering een aantal stemmen kan worden uitgebracht dat ten minste de helft bedraagt van het aantal stemmen dat door de stemgerechtigden gezamenlijk kan worden uitgebracht, en

    • f. indien geen voordracht als bedoeld in onderdeel a is gedaan op grond van onderdeel a, b of c, de raad van commissarissen er zorg voor draagt dat hetzelfde aantal commissarissen uit de huurders van de woongelegenheden van de toegelaten instelling wordt benoemd als waarop een zodanige voordracht betrekking zou kunnen hebben gehad, met dien verstande dat door die benoeming niet in strijd met het bepaalde bij of krachtens dit artikel mag worden gekomen.

  • 11 Het aantal op grond van het tiende lid, onderdeel a, b of c, voorgedragen commissarissen of het aantal op grond van het tiende lid, onderdeel f, benoemde commissarissen, is zodanig, dat zij tezamen ten minste een derde deel en niet de meerderheid van de raad van commissarissen kunnen uitmaken.

  • 12 De statuten bevatten voorschriften omtrent:

    • a. de wijze waarop, in geval van ontstentenis of belet van de commissarissen, voorlopig in de raad van commissarissen wordt voorzien,

    • b. het, door de raad van commissarissen onder begeleiding van personen of instanties buiten de toegelaten instelling, met een frequentie van ten minste een maal per twee jaar beoordelen van het functioneren van die raad,

    • c. de wijze waarop binnen de raad van commissarissen beslissingen worden genomen, met dien verstande dat het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing is op de onderlinge stemverhoudingen.

Artikel 31

  • 1 Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de toegelaten instelling en de door haar in stand gehouden onderneming, naar het te behartigen maatschappelijke belang en naar het belang van de betrokken belanghebbenden.

  • 2 De raad van commissarissen voorziet in het behouden en ontwikkelen van de kennis en de vaardigheden die met inachtneming van het bij en krachtens deze wet bepaalde noodzakelijk zijn voor het geschikt blijven van personen voor het lidmaatschap van de raad van commissarissen.

  • 3 In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen stelt de raad van commissarissen Onze Minister op de hoogte van zijn werkzaamheden ter uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 33

  • 1 De ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam is exclusief bevoegd een commissaris of de raad van commissarissen te ontslaan. Zij gaat daartoe uitsluitend over op verzoek, wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van de omstandigheden op grond waarvan het aanblijven als commissaris of als raad van toezicht redelijkerwijs niet van de toegelaten instelling kan worden verlangd. Het verzoek kan worden ingediend door de toegelaten instelling, te dezen vertegenwoordigd door het bestuur of de raad van commissarissen, of door Onze Minister.

  • 2 De raad van commissarissen of Onze Minister kan een commissaris schorsen. De schorsing vervalt van rechtswege, indien de toegelaten instelling of Onze Minister niet binnen een maand na de aanvang van de schorsing een verzoek tot ontslag bij de ondernemingskamer heeft ingediend.

§ 4. De jaarrekening, het jaarverslag en het volkshuisvestingsverslag

Artikel 35

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het bestuur stelt jaarlijks een jaarrekening op, waarop van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek uitsluitend de afdelingen 2 tot en met 6, 8, 10, 11, 13 en 16 van overeenkomstige toepassing zijn, met uitzondering van de bepalingen van die afdelingen die gezien hun inhoud niet op verenigingen of stichtingen van toepassing kunnen zijn en van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bepalingen of delen van bepalingen van die afdelingen. Bij die maatregel kan, uitsluitend indien het aanwijzen van een bepaling of deel daarvan als bedoeld in de eerste volzin dat noodzakelijk maakt, worden bepaald dat bepalingen of delen van bepalingen anders worden gelezen.

  • 2 In de jaarrekening waardeert het bestuur, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven nadere voorschriften, de onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden tegen de actuele waarde.

  • 3 De jaarrekening wordt vastgesteld binnen zes maanden na afloop van het betrokken boekjaar van de toegelaten instelling. De vaststelling geschiedt in geval van een toegelaten instelling die een stichting is door de raad van commissarissen en in geval van een toegelaten instelling die een vereniging is door de algemene vergadering, tenzij de statuten hiertoe de raad van commissarissen aanwijzen. Vaststelling van de jaarrekening strekt niet tot kwijting aan een bestuurder onderscheidenlijk commissaris.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de inrichting van de jaarrekening.

Artikel 36

  • 3 In het jaarverslag doet de raad van commissarissen afzonderlijk verslag van de wijze waarop hij in het verslagjaar toepassing heeft gegeven aan het bepaalde bij en krachtens de artikelen 26, 31, eerste en tweede lid, en 35, derde lid, en van de naleving in dat jaar van het bepaalde bij en krachtens artikel 30.

  • 4 Bij de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt mede, afzonderlijk, verslag gedaan ten aanzien van de met de betrokken toegelaten instelling verbonden ondernemingen, met uitzondering van de samenwerkingsvennootschappen waarin zij vennote bij wijze van geldschieting is.

Artikel 36a

  • 1 Het bestuur stelt jaarlijks een volkshuisvestingsverslag op, waaruit elke gemeente of openbaar lichaam waar de toegelaten instelling feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op die gemeente of dat openbaar lichaam betrekking hebben.

  • 2 In het volkshuisvestingsverslag wordt verslag gedaan van de wijze waarop in het verslagjaar het belang van de volkshuisvesting is gediend en van het beleid dat in het verslagjaar ten aanzien van de belanghebbenden is gevoerd, en wordt mededeling gedaan over de verwachte gang van zaken omtrent het beleid van de toegelaten instelling met het oog op dat belang.

  • 3 Bij de bepaling van het aantal woongelegenheden dat de toegelaten instelling in het verslagjaar in eigendom had, begrijpt zij steeds mede de woongelegenheden die zij in het verslagjaar heeft verkregen als gevolg van een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 De toegelaten instelling stelt een overzicht op met verantwoordingsgegevens over het verslagjaar, welk overzicht mede betrekking heeft op de met haar verbonden ondernemingen. Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven voorschriften, mede ter uitvoering van artikel 49, zevende lid, eerste volzin.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de inhoud van het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 37

  • 2 De bevoegdheid tot het verlenen van de opdracht berust bij de raad van commissarissen.

  • 3 De opdracht omvat mede het opstellen van een assurance-rapport inzake het volkshuisvestingsverslag en het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 38

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 3 De toegelaten instelling doet, indien zij van gemeenten als bedoeld in het eerste lid zienswijzen ontvangt op stukken als bedoeld in onderdeel a van dat lid, die zienswijzen onverwijld aan Onze Minister toekomen.

  • 4 Onze Minister kan de stukken, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, beoordelen en doet zijn oordeel aan de toegelaten instelling en de betrokken in de aanhef van het eerste lid bedoelde colleges toekomen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent die beoordeling.

Afdeling 3. Werkzaamheden

§ 1. Relatie met de gemeente

Artikel 40

De toegelaten instellingen, de samenwerkingsvennootschappen en, voor zover zij werkzaam zijn op het gebied van de volkshuisvesting, de andere met toegelaten instellingen verbonden ondernemingen zijn uitsluitend feitelijk werkzaam in gemeenten in Nederland, in gemeenten in de directe nabijheid van Nederland of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 41

  • 1 Indien de toegelaten instelling voornemens heeft tot het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden in een gemeente in Nederland, vraagt zij een verklaring van geen bezwaar aan bij het college van burgemeester en wethouders van die gemeente en van de gemeente waar zij haar woonplaats heeft.

  • 2 De toegelaten instelling maakt geen aanvang met het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden in een gemeente als eerstbedoeld in het eerste lid, indien een college van burgemeester en wethouders als bedoeld in dat lid bezwaar daartegen heeft gemaakt, of zolang zij niet van elk van die colleges van burgemeester en wethouders een verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen.

  • 3 De toegelaten instelling doet de verklaringen van geen bezwaar toekomen aan Onze Minister met de stukken, bedoeld in artikel 38, eerste lid, voor de in dat lid bedoelde datum.

  • 4 Indien een toegelaten instelling niet binnen twee maanden nadat zij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend van elk van de colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in dat lid, een verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen, kan zij Onze Minister verzoeken om in het belang van de volkshuisvesting het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden in de gemeente, eerstbedoeld in dat lid, goed te keuren.

  • 5 Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het vierde lid, beslist, stelt hij de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, die bezwaar hebben gemaakt tegen het aldaar doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden door de toegelaten instelling, in de gelegenheid hun zienswijzen daarop aan hem kenbaar te maken. Die colleges kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan hem doen toekomen.

  • 6 Het eerste tot en met vijfde lid zijn, met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van overeenkomstige toepassing op het orgaan dat in die openbare lichamen met het dagelijkse bestuur is belast.

Artikel 41a

  • 1 Indien de toegelaten instelling voornemens is feitelijk werkzaam te zijn in een gemeente in de directe nabijheid van Nederland, legt zij dat voornemen ter goedkeuring aan Onze Minister voor.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 41b

  • 1 Onze Minister kan, op verzoek van de colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer aan elkaar grenzende gemeenten in Nederland, goedkeuren dat, in afwijking van artikel 41, de in een of meer van die gemeenten feitelijk werkzame toegelaten instellingen en samenwerkingsvennootschappen in al die gemeenten feitelijk werkzaam mogen zijn. Van het besluit van Onze Minister wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2 Onze Minister geeft uitsluitend toepassing aan het eerste lid, indien de colleges, bedoeld in dat lid, in hun verzoek aannemelijk hebben gemaakt dat zij alle gelegen zijn in hetzelfde vanuit het oogpunt van het functioneren van de woningmarkt als een geheel te beschouwen gebied.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 41c

  • 1 Na toepassing van artikel 41b, eerste lid, maken de toegelaten instellingen en de samenwerkingsvennootschappen, bedoeld in dat lid, in andere gemeenten dan die, bedoeld in dat lid, geen aanvang met het doen bouwen of verwerven van woongelegenheden of aanhorigheden als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel a, of van gebouwen of aanhorigheden als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdelen d en g, en verrichten geen handelingen met het oog op het maken van die aanvang. De eerste volzin is niet van toepassing op het bouwen van haar zodanige woongelegenheden of aanhorigheden ter plaatse van haar woongelegenheden of hun onroerende of infrastructurele aanhorigheden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien en zolang de toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen, bedoeld in artikel 41b, eerste lid, zich bij hun werkzaamheden in het bijzonder richten op de huisvesting van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van personen. Andere toegelaten instellingen als bedoeld in dat lid kunnen Onze Minister verzoeken om een ontheffing van het verbod, bedoeld in het eerste lid, op welk verzoek Onze Minister mede ten aanzien van de betrokken samenwerkingsvennootschappen beslist.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het toepassingsbereik van het eerste lid en omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de in die volzin bedoelde ontheffing daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die ontheffing kan verlenen of weigeren.

Artikel 41d

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden als bedoeld in artikel 41b, tweede lid, worden aangewezen, bij welke aanwijzing artikel 41c van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 42

  • 1 De gemeenteraad stelt een woonvisie vast, waarin het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid voor ten hoogste de eerstvolgende vijf kalenderjaren is neergelegd. De gemeente voert overleg daarover met andere gemeenten, voor zover die gemeenten daarbij een rechtstreeks belang hebben.

  • 2 De toegelaten instelling draagt met haar werkzaamheden naar redelijkheid bij aan de uitvoering van de woonvisie van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is. De eerste volzin is niet van toepassing, zolang de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten geen bescheiden aan de toegelaten instelling hebben verstrekt, waarin zij op hoofdlijnen een toegelicht inzicht verschaffen in hun voorgenomen woonvisie, waarover zij met betrekking tot onderwerpen waarbij andere gemeenten een rechtstreeks belang hebben overleg hebben gevoerd met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten.

  • 3 De toegelaten instelling zet haar middelen bij voorrang in om te voldoen aan het eerste lid, eerste volzin, en overigens ten behoeve van de volkshuisvesting. Daartoe behoort tevens het inzetten van middelen ten behoeve van het door andere toegelaten instellingen toepassing geven aan het eerste lid, eerste volzin. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden bepaald waarin de toegelaten instelling toepassing geeft aan de tweede volzin.

  • 4 De toegelaten instelling bestemt batige saldi en andere middelen, voor zover aanhouding daarvan niet noodzakelijk is voor haar voortbestaan in financieel opzicht, uitsluitend voor werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het tweede lid, eerste volzin, en het derde lid, en omtrent de indicatie van de middelen welke de toegelaten instelling ter beschikking staan ter uitvoering van het tweede lid, eerste volzin.

Artikel 43

  • 1 De toegelaten instelling stelt een overzicht op van voorgenomen werkzaamheden, waaruit de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is kunnen afleiden welke werkzaamheden op hun grondgebied zijn voorzien, en welke bijdrage daarmee is beoogd aan de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten. Het overzicht heeft betrekking op de eerstvolgende vijf kalenderjaren en heeft mede betrekking op de met de toegelaten instelling verbonden ondernemingen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de inhoud van het overzicht, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 44

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toegelaten instelling verzoekt jaarlijks op uiterlijk 1 april om een overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder, in verband met afspraken over de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten in ten minste het kalenderjaar dat direct volgt op die datum.

  • 2 De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat de betrokken colleges van burgemeesters en wethouders en de organisaties en commissies, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks op 1 juli of een andere met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en de organisaties en commissies overeengekomen datum beschikken over het overzicht, bedoeld in artikel 43, eerste lid.

  • 3 Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, niet binnen zes maanden na de in het tweede lid genoemde datum tot afspraken leidt, kan het college van burgemeester en wethouders, de toegelaten instelling of de organisaties en commissies, bedoeld in het tweede lid, het geschil dat aan het tot stand komen van die afspraken in de weg staat binnen vier weken na het ontstaan van het geschil schriftelijk en onderbouwd ter behandeling voorleggen aan Onze Minister, die vervolgens een bindende uitspraak doet.

  • 4 Onze Minister betrekt bij de behandeling, bedoeld in het derde lid, de woonvisie van die gemeenten, de financiële mogelijkheden van de toegelaten instelling en de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en stelt het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies binnen twaalf weken in kennis van zijn bindende uitspraak over het geschil, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Onze Minister kan de termijn, genoemd in het vierde lid, door schriftelijke kennisgeving daarvan aan het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies, telkens verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste maal verlengde termijn.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het derde en vierde lid.

Artikel 44a

  • 1 De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 15 december volgend op de in artikel 44, eerste lid, bedoelde datum aan Onze Minister, aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder, toekomen:

    • a. een overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven voorschriften ingericht overzicht omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, welk overzicht mede betrekking heeft op de met haar verbonden ondernemingen; en

    • b. een bestuursverklaring bij de gegevens die zijn opgenomen in het overzicht, bedoeld in onderdeel a.

  • 2 De toegelaten instelling stelt de op grond van artikel 44, eerste lid, gemaakte en geldende afspraken waar zij partij bij is langs elektronische weg algemeen verkrijgbaar.

  • 3 Onze Minister kan het overzicht beoordelen, in welk geval hij zijn oordeel aan de toegelaten instelling doet toekomen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent die beoordeling.

Artikel 44b

  • 1 De toegelaten instelling verstrekt aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder:

    • a. gegevens over haar werkzaamheden met betrekking tot de financiering waarvan een zodanige gemeente zich borg heeft gesteld en

    • b. andere gegevens, waarvan kennisneming naar het oordeel van die colleges, organisaties of commissies wenselijk is uit het oogpunt van een goede beoordeling van de wijze waarop die toegelaten instelling bijdraagt aan of voornemens is bij te dragen aan de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien en zolang het college van burgemeester en wethouders van een gemeente geen bescheiden aan de toegelaten instelling heeft verstrekt, waarin zij op hoofdlijnen een toegelicht inzicht verschaft in de door die gemeente voorgenomen woonvisie, waarover zij met betrekking tot onderwerpen waarbij andere gemeenten een rechtstreeks belang hebben overleg heeft gevoerd met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten.

Artikel 44d

  • 1 Indien een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap die grond in eeuwigdurende erfpacht heeft van de gemeente, de bestemming van die grond wil wijzigen in bestemd voor huurwoningen met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste een in een gemeentelijke verordening bepaalde, jaarlijks te indexeren aanvangshuurprijs, kan de gemeente aan de toestemming, bedoeld in artikel 89 lid 2 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, niet de voorwaarde verbinden dat de canon wordt verhoogd. Een andersluidend beding in de akte van vestiging is vernietigbaar.

  • 2 Indien een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap als gevolg van toepassing van het eerste lid een financieel voordeel heeft ten opzichte van andere marktpartijen, komt dit voordeel ten goede aan de uitvoering van de diensten van algemeen economisch belang, die aan haar of de samenwerkingsvennootschap zijn opgedragen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven over de wijze waarop dit voordeel wordt bepaald.

§ 2. Het gebied van de volkshuisvesting

Artikel 45

  • 1 De toegelaten instellingen, de met hen verbonden ondernemingen van welke zij de enige verstrekker van kapitaal zijn en de samenwerkingsvennootschappen zijn uitsluitend werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting. Indien een toegelaten instelling een deel van het kapitaal van een met haar verbonden onderneming inbrengt, is die onderneming, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften, ten minste naar rato van dat deel werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting.

  • 2 Het gebied van de volkshuisvesting omvat uitsluitend het door de toegelaten instelling of door een met haar verbonden onderneming:

    • a. doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, toewijzen, verhuren, vervreemden en doen slopen van haar zodanige woongelegenheden en aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • b. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;

    • c. verlenen van diensten aan:

      • 1°. bewoners van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en aan leden van wooncoöperaties aan welke zij zodanige woongelegenheden heeft vervreemd, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met de bewoning of betrekking hebben op overhead ten behoeve van de verduurzaming van deze woongelegenheden of het duurzaam in stand houden daarvan;

      • 2°. personen die haar te kennen geven voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden te willen betrekken, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met hun huisvesting; en

      • 3°. huurders van gebouwen bedoeld in de onderdelen d of g, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met het gebruik van deze gebouwen;

    • d. doen bouwen en verwerven van gebouwen die een maatschappelijke gebruiksbestemming hebben en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen van haar zodanige gebouwen en aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • e. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar gebouwen als bedoeld in onderdeel d en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;

    • f. bijdragen aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van woongelegenheden of andere onroerende zaken van de toegelaten instelling of van woongelegenheden als bedoeld in het zevende lid, of ten behoeve van de huurders van die woongelegenheden;

    • g. doen bouwen en verwerven van gebouwen die een kleinschalige bedrijfsmatige gebruiksbestemming hebben en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen van haar zodanige gebouwen en aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • h. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar gebouwen als bedoeld in onderdeel g en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;

    • i. verrichten van de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met h, waartoe behoren het verwerven of doen slopen van onroerende zaken, indien dat geschiedt met het oog op het op de grond waar die zaken gelegen zijn verrichten van werkzaamheden overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de onderdelen a, d en g, het derde of vierde lid en het zesde lid;

    • j. verlenen van diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie, waaronder mede begrepen het toewijzen van woongelegenheden en aanhorigheden, van haar verbonden ondernemingen of van toegelaten instellingen en met hen verbonden ondernemingen;

    • k. faciliteren van huurdersorganisaties of bewonerscommissies bij de aan hen opgedragen taken bij of krachtens deze wet en de Wet op het overleg huurders verhuurder en verlenen van diensten ten behoeve van de administratie van huurdersorganisaties of bewonerscommissies;

    • l. verbetering van de energetische prestatie, waaronder begrepen het opwekken van hernieuwbare energie, van haar voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden of die van een andere toegelaten instelling.

  • 3 Het gebied van de volkshuisvesting omvat de werkzaamheden, genoemd in het tweede lid, onderdelen d tot en met h, die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en, voor zover daarmee verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, voor zover deze worden verricht in gebieden waar woongelegenheden in eigendom van toegelaten instellingen gelegen zijn, en voor zover de gebouwen, bedoeld in de onderdelen d en g van dat lid, een op een wijk, buurt of buurtschap in een zodanig gebied gerichte functie hebben.

  • 4 Het gebied van de volkshuisvesting omvat de werkzaamheden, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met h, die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en, voor zover daarmee verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, voor zover:

    • a. zij worden verricht in gebieden waar woongelegenheden in eigendom van toegelaten instellingen gelegen zijn, en voor zover de gebouwen, bedoeld in de onderdelen d en g van dat lid, een op een wijk, buurt of buurtschap in een zodanig gebied gerichte functie hebben;

    • b. zij worden verricht op bebouwde grond;

    • c. indien zij door toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen worden verricht op niet bebouwde grond: die werkzaamheden bijdragen aan de diensten van algemeen economisch belang welke aan hen ingevolge artikel 47, eerste lid, zijn opgedragen, en

    • d. indien werkzaamheden als genoemd in het tweede lid, onderdeel g, en, voor zover daarmee verband houdende, werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, door andere met toegelaten instellingen verbonden ondernemingen worden verricht op niet bebouwde grond: die werkzaamheden bijdragen aan het verrichten van hun andere werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.

  • 5 Het derde lid, het vierde lid, aanhef en onderdelen a en b, en het ten aanzien daarvan bepaalde krachtens het zesde lid, is niet van toepassing op met toegelaten instellingen verbonden ondernemingen, met uitzondering van samenwerkingsvennootschappen.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent het toepassingsbereik van het tweede lid, onderdelen a, b, c, d, f, g, i, j, k en l, en derde en vierde lid.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden bepaald waarin en voorwaarden worden gesteld waaronder het de toegelaten instellingen, de met hen verbonden ondernemingen en de samenwerkingsvennootschappen, is toegestaan om de volgende werkzaamheden te verrichten, die alsdan tot het gebied van de volkshuisvesting behoren:

    • a. het toewijzen en verhuren van woongelegenheden en aanhorigheden van derden;

    • b. het in stand houden van en het treffen van kleinschalige voorzieningen aan gebouwen en woongelegenheden en aanhorigheden van derden;

    • c. het huren van gebouwen en woongelegenheden en aanhorigheden van derden, ten behoeve van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in de onderdelen a en b, en

    • d. het verlenen van diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie van derden, voor zover die werkzaamheden betrekking hebben op verhuur van woongelegenheden en aanhorigheden.

Artikel 46

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 De toegelaten instelling gaat slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, voor zover aan ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van huishoudens als eerstbedoeld of laatstbedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, die een huishoudinkomen hebben dat niet hoger is dan het voor het betrokken huishouden toepasselijke bedrag, bedoeld in artikel 14 van die wet, woongelegenheden waarvoor huurtoeslag ontvangen kan worden op grond van die wet worden verhuurd met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 20, tweede lid, van die wet eerstgenoemde respectievelijk laatstgenoemde bedrag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen huishoudens worden uitgezonderd van en nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de wijze waarop de inkomensvaststelling door de toegelaten instelling plaatsvindt.

  • 3 Indien een toegelaten instelling met een jongere als bedoeld in artikel 274c lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een overeenkomst van huur en verhuur op grond van dat artikel is aangegaan, vervalt de inschrijving van die jongere om in aanmerking te komen voor een woning niet.

  • 4 Op verzoek van de toegelaten instelling of een woonruimteverdeler, wijst Onze Minister deze toegelaten instelling of woonruimteverdeler aan ten behoeve van het toepassen van een digitale procedure voor de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler verzoekt een woningzoekende en de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden om in te stemmen met een digitale procedure voor de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid, waarbij het inkomensgegeven digitaal wordt verstrekt aan de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler en het burgerservicenummer van de woningzoekende en van de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden wordt verwerkt door de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler, ten behoeve van de registratie van de inschrijving van die woningzoekende en ten behoeve van de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid. Ten behoeve van het verkrijgen van de instemming van de woningzoekende verstrekt de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler daaraan voorafgaand informatie over de te volgen digitale procedure en de daarbij behorende gegevensverwerkingen, die de woningzoekende nodig heeft om daarover een afgewogen beslissing te nemen. Als de woningzoekende instemt, is de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler verplicht de digitale procedure voor de inkomensvaststelling toe te passen.

  • 6 De woningzoekende en de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden kunnen de instemming, bedoeld in het vijfde lid, op ieder moment intrekken, waarna de overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler onverwijld de digitale procedure voor de inkomensvaststelling beëindigt en de daartoe verkregen gegevens verwijdert.

  • 8 De overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler beëindigt de verwerking van het burgerservicenummer ten behoeve van de registratie van de inschrijving van de woningzoekende onverwijld nadat de woningzoekende is uitgeschreven.

  • 9 De overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling beëindigt de verwerking van het burgerservicenummer ten behoeve van de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval binnen drie jaar gerekend vanaf de dag dat de inkomensvaststelling heeft plaatsgevonden.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de verwerking van het burgerservicenummer, als bedoeld in het vijfde en het zevende lid.

Artikel 46a

Artikel 2 van de Wet goed verhuurderschap is van overeenkomstige toepassing op toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van dat artikel, indien door de toegelaten instelling gebruik wordt gemaakt van een woonruimteverdeelsysteem.

§ 3. Diensten van algemeen economisch belang

Artikel 47

  • 1 Als diensten van algemeen economisch belang zijn, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, aan de toegelaten instellingen en aan de samenwerkingsvennootschappen opgedragen:

    • a. het huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting;

    • b. het doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde te verhuren woongelegenheden met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, toewijzen, verhuren, vervreemden en doen slopen van zodanige woongelegenheden en aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • c. het bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen van voor permanent verblijf bedoelde te verhuren woongelegenheden die geen zelfstandige woning zijn als bedoeld in artikel 247 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een huurprijs die hoger is dan het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • d. het doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde, anders dan in verband met verhuren toe te wijzen, woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede het bezwaren, toewijzen, vervreemden en doen slopen van haar zodanige woongelegenheden en aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;

    • e. de werkzaamheden, genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdelen b en c, en zesde lid, voor zover zij gebouwen als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, of woongelegenheden als bedoeld in onderdeel b, c of d of hun onroerende of infrastructurele aanhorigheden betreffen;

    • f. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdelen d en f, en de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen werkzaamheden als genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdelen d, e en f, en derde en zesde lid;

    • g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in de onderdelen a tot en met f, waartoe behoren het verwerven of doen slopen van onroerende zaken, indien dat geschiedt met het oog op het op de grond waar die zaken gelegen zijn verrichten van werkzaamheden overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de onderdelen b, d en f en het vijfde lid;

    • h. de werkzaamheden, genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdeel j, en zesde lid, voor zover zij worden verricht ten behoeve van andere toegelaten instellingen en noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in de onderdelen a tot en met f, en

    • i. de werkzaamheden, genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdelen k en l, en zesde lid;

    • j. het ter vervreemding verwerven van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden waartoe de toegelaten instelling contractueel gehouden is jegens een derde aan wie de toegelaten instelling deze eerder heeft vervreemd en het vervreemden van die woongelegenheden en aanhorigheden.

  • 2 De toegelaten instellingen en de samenwerkingsvennootschappen komt uitsluitend compensatie toe voor de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de compensatie.

  • 3 De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een werkingsduur van 25 jaar. Onze Minister begint uiterlijk vijf jaar voor het einde van die werkingsduur een onderzoek naar de noodzaak, de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die opdracht. Hij rondt dat onderzoek uiterlijk twee jaar nadien af.

  • 4 Indien, na het verstrijken van de werkingsduur van een opdracht als bedoeld in het eerste lid, werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting niet opnieuw als diensten van algemeen economisch belang worden opgedragen, blijft het recht op compensatie voor die werkzaamheden bestaan, indien daarmee voor dat verstrijken een aanvang is gemaakt, of met betrekking tot welke uit schriftelijke, uitsluitend op die werkzaamheden betrekking hebbende, stukken blijkt dat het maken van die aanvang wordt beoogd, en zolang zij als zodanig voortduren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent het toepassingsbereik van het eerste lid, onderdeel g.

Artikel 48

  • 1 De toegelaten instelling gaat, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, met betrekking tot ten minste 92,5% dan wel het in de afspraken, bedoeld in artikel 44, eerste lid, overeengekomen lagere percentage, dat niet lager is dan 85, van de woongelegenheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, en gedurende 25 jaar slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, indien het huishoudinkomen niet hoger is dan de inkomensgrens, of indien in die woongelegenheden bij algemene maatregel van bestuur te bepalen categorieën van personen worden gehuisvest. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent de in verband met de toepassing van dit lid aan de toegelaten instelling te verstrekken gegevens. Artikel 46, vierde tot en met negende lid, alsmede hetgeen bepaald is bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, tiende lid, is van overeenkomstige toepassing op de inkomenstoets die noodzakelijk is om te voldoen aan dit lid.

  • 2 Indien de toegelaten instelling woongelegenheden als bedoeld in het eerste lid verhuurt aan of heeft ondergebracht in een rechtspersoon of vennootschap welke overeenkomsten als bedoeld in dat lid aangaat met natuurlijke personen, of een rechtspersoon of vennootschap welke zodanige woongelegenheden verhuurt aan een rechtspersoon of vennootschap welke zodanige overeenkomsten aangaat, draagt zij er, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven nadere voorschriften, zorg voor dat die rechtspersoon of vennootschap met betrekking tot die woongelegenheden het bepaalde bij en krachtens dat lid naleeft, en is de ministeriële regeling, bedoeld in de tweede volzin van dat lid, van toepassing op de aan die rechtspersoon of vennootschap te verstrekken gegevens.

  • 3 De toegelaten instelling gaat met betrekking tot haar woongelegenheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, die niet behoren tot het in het eerste lid bedoelde deel daarvan, overeenkomsten van huur en verhuur aan overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften.

  • 4 De toegelaten instelling gebruikt gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen uitsluitend voor de uitvoering van het eerste en derde lid, en van krachtens deze wet gegeven voorschriften, indien die zodanig zijn dat de hoogte van dat inkomen voor een goede uitvoering daarvan bepalend of medebepalend is. Zij draagt er zorg voor dat de in het tweede lid bedoelde rechtspersoon of vennootschap dienovereenkomstig handelt.

  • 5 Een of meer toegelaten instellingen kunnen Onze Minister verzoeken voor hen een lager percentage te bepalen dan het voor hen op grond van het eerste lid geldende percentage. Bij het verzoek maken de verzoekende toegelaten instelling of instellingen aannemelijk dat de verhouding tussen de vraag naar en het aanbod van woongelegenheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, zodanig is dat zij het eerste lid van dit artikel redelijkerwijs niet kunnen naleven. Bij het verzoek voegen zij voorts een voorstel voor de bepaling voor een of meer andere toegelaten instellingen van een zodanig hoger percentage dan het percentage, genoemd in het eerste lid, dat de betrokken toegelaten instellingen gezamenlijk voldoen aan dat lid. Bij inwilliging van het verzoek bepaalt Onze Minister dat lagere en dat hogere percentage op een zodanige wijze, dat de toegelaten instellingen op welke zijn besluit daartoe betrekking heeft gezamenlijk voldoen aan het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van dit lid.

  • 6 De toegelaten instelling gaat gedurende 25 jaar met betrekking tot gebouwen als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, op welke de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel f, van toepassing is behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan met verenigingen of stichtingen die zich blijkens hun statuten uitsluitend ten doel stellen diensten te leveren of werkzaamheden te verrichten die zijn gericht op het maatschappelijke belang, met overheidsinstellingen dan wel met natuurlijke personen die de gebouwen huren met het uitsluitende doel daarin op het maatschappelijk belang gerichte werkzaamheden te verrichten, met uitsluiting van commercieel gebruik.

  • 7 Indien de toegelaten instelling woongelegenheden van derden verhuurd als bedoeld bij en krachtens artikel 45, zevende lid, onderdeel a, wordt deze verhuur betrokken in de berekening van het percentage, bedoeld in het eerste lid.

  • 8 Onze Minister beoordeelt jaarlijks voor 1 december of de toegelaten instelling in het aan die datum voorafgaande jaar het bepaalde bij en krachtens het eerste tot en met vierde en zesde lid heeft nageleefd of doen naleven, waarbij hij, indien van toepassing, het betrokken in het vijfde lid bedoelde percentage in aanmerking neemt, en verstrekt dat oordeel aan de toegelaten instelling. Hij kan overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften besluiten, dat de toegelaten instelling geen compensatie toekomt voor werkzaamheden die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang. Dat besluit is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 4. Administratieve scheiding en vermogensscheiding

Artikel 48a

Het bepaalde bij en krachtens deze paragraaf is slechts van toepassing, indien en zolang de toegelaten instelling geen toepassing geeft aan artikel 50a.

Artikel 49

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2007. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De toegelaten instellingen houden een zodanige administratie bij dat de registratie van de activa en passiva die zijn verbonden met de diensten van algemeen economisch belang welke aan hen en aan de samenwerkingsvennootschappen zijn opgedragen, respectievelijk met hun overige werkzaamheden, gescheiden is. De eerste volzin is niet van toepassing, indien en zolang:

    • a. de totale nettojaaromzet, verminderd met de opbrengsten uit levering van onroerende zaken, van een toegelaten instelling minder dan € 37.853.186,35 heeft bedragen gedurende de twee laatst afgesloten boekjaren, en het aandeel in die omzet van haar werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang in die jaren minder was dan 5%, en

    • b. in enig boekjaar het aandeel van haar investeringen in werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang in het totaal van haar investeringen minder is dan 10%.

    Het bedrag, genoemd in de tweede volzin, wordt jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage, bedoeld in artikel 54, eerste lid, eerste zin.

  • 2 Toegelaten instellingen die werkzaamheden verrichten welke de handel tussen lidstaten van de Europese Unie niet op merkbare wijze ongunstig kunnen beïnvloeden, van welke de totale nettojaaromzet minder dan € 40 miljoen heeft bedragen gedurende twee boekjaren, of ten aanzien van welke de door hen in enigerlei vorm ontvangen overheidssteun is vastgesteld ingevolge een open, doorzichtige en niet-discriminerende procedure houden een zodanige administratie bij dat:

    • a. de registratie van de lasten en baten van hun verschillende werkzaamheden gescheiden zijn;

    • b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend en

    • c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

  • 3 De toegelaten instellingen, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, bewaren de in de onderdelen a, b en c van dat lid bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.

  • 4 Indien de Europese Commissie verzoekt om terbeschikkingstelling van gegevens als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens dit artikel, verstrekken de toegelaten instellingen, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, Onze Minister op diens verzoek binnen de door hem gestelde termijn de desbetreffende gegevens. Onze Minister doet de gegevens toekomen aan de Europese Commissie.

  • 5 Het in het tweede lid, aanhef, genoemde bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien de wijziging voortvloeit uit een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid, de wijze van scheiding door de toegelaten instellingen van baten, lasten, activa en passiva, en omtrent het beschikbaar komen van financiële middelen voor de uitvoering van de diensten van algemeen economisch belang welke aan hen en aan de samenwerkingsvennootschappen zijn opgedragen, respectievelijk van hun overige werkzaamheden.

  • 7 De administratie en het in artikel 36a, vierde lid, bedoelde overzicht van de toegelaten instellingen worden met inachtneming van het eerste tot en met zesde lid ingericht, behoudens het bepaalde bij en krachtens artikel 49a, tweede en vierde lid, en 50. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de inrichting van de administratie, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 49a

  • 2 De toegelaten instelling kan in het voorstel Onze Minister verzoeken om toepassing te geven aan artikel 50, eerste lid.

  • 3 Onze Minister neemt binnen twaalf weken na ontvangst van het voorstel een besluit omtrent de goedkeuring daarvan, welke termijn hij, door schriftelijke kennisgeving daarvan aan de toegelaten instelling, telkens kan verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste maal verlengde termijn. De toegelaten instelling geeft toepassing aan de artikelen 49, eerste lid, eerste volzin, en 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, of aan artikel 49, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, met ingang van 1 januari volgend op het tijdstip waarop Onze Minister het voorstel heeft goedgekeurd.

  • 4 Indien het goedgekeurde voorstel een verzoek bevat als bedoeld in het tweede lid, is daarop het tweede lid van artikel 50 van toepassing.

Artikel 50

  • 1 Onze Minister kan op verzoek van een toegelaten instelling bepalen dat werkzaamheden als genoemd en bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen b tot en met f, ten aanzien van een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid:

    • a. is artikel 21d mede van toepassing ten aanzien van die werkzaamheden;

    • b. behoren de betrokken werkzaamheden niet tot de werkzaamheden waaraan de betrokken toegelaten instelling ingevolge artikel 46, aanhef en eerste lid, onderdeel b, voorrang geeft;

    • c. komt de betrokken toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap geen compensatie toe voor de betrokken werkzaamheden;

    • d. is artikel 48 niet van toepassing op die werkzaamheden en

    • e. worden de baten, lasten, activa en passiva die zijn verbonden met die werkzaamheden administratief samengevoegd met die, verbonden met de overige werkzaamheden van de betrokken toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop Onze Minister degenen die een belang hebben bij toepassing van dat lid daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister dat lid kan toepassen dan wel van die toepassing kan afzien.

§ 5. Juridische scheiding

Artikel 50a

  • 1 Om een juridische scheiding te bewerkstelligen brengt de toegelaten instelling haar werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en alle daarmee samenhangende baten, lasten, activa en passiva, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften onder in een of meer woningvennootschappen. Woningvennootschappen zijn naamloze vennootschappen als bedoeld in artikel 64 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 175 van dat boek.

  • 2 De toegelaten instelling stelt een voorstel tot bewerkstelliging van de juridische scheiding op. Zij kan, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften, daarin opnemen dat andere werkzaamheden en daarmee samenhangende baten, lasten, activa en passiva dan die, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, in een woningvennootschap worden ondergebracht. Bij toepassing van de tweede volzin van dit lid is artikel 50, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 50b

  • 1 De toegelaten instelling bewerkstelligt geen juridische scheiding dan nadat Onze Minister dat heeft goedgekeurd. Zij doet daartoe het voorstel, bedoeld in artikel 50a, tweede lid, aan hem toekomen. Onze Minister neemt binnen twaalf weken na ontvangst van het voorstel een besluit omtrent de goedkeuring, welke termijn hij, onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de toegelaten instelling, telkens kan verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel voor de laatste maal verlengde termijn.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het voorstel, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de juridische scheiding daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die scheiding kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.

Artikel 50c

  • 1 De toegelaten instelling is terstond na de bewerkstelliging van een juridische scheiding de enige aandeelhoudster van de woningvennootschappen.

  • 2 Onze Minister kan, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent gegeven voorschriften, bepalen dat de toegelaten instelling haar aandelen in een woningvennootschap in het openbaar ter overname aanbiedt.

§ 6. Verdere bepalingen

Artikel 51

De toegelaten instelling besteedt aan:

Artikel 52

[Vervallen per 01-10-2010]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 53

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een toegelaten instelling gaat slechts een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan,  indien zij daarbij het vermogen van een of meer andere rechtspersonen onder algemene titel verkrijgt, of een andere toegelaten instelling daarbij haar vermogen onder algemene titel verkrijgt.

  • 2 Een voorgenomen fusie waarbij een toegelaten instelling betrokken is behoeft goedkeuring van Onze Minister. Een verzoek om goedkeuring omvat in elk geval de door haar voorziene gevolgen van die fusie voor de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten instelling die uit die fusie voortkomt voornemens is feitelijk werkzaam te zijn. Die toegelaten instelling voert overleg over dat verzoek met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten, alsmede met de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties.

  • 4 Onze Minister onthoudt in elk geval zijn goedkeuring aan de voorgenomen fusie, indien:

    • a. de verzoekende toegelaten instelling naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de volkshuisvesting met die fusie beter is gediend dan met andere vormen van samenwerking tussen die toegelaten instelling en andere rechtspersonen of vennootschappen;

    • b. de verzoekende toegelaten instelling:

      • 1°. voornemens is te fuseren met een toegelaten instelling die na toepassing van artikel 41b of 41d, op grond daarvan niet in dezelfde gemeenten, die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als zij feitelijk werkzaam mag zijn, en

      • 2°. naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de volkshuisvesting met die fusie beter gediend is dan met een fusie met een toegelaten instelling die na toepassing van artikel 41b of 41d, op grond daarvan in dezelfde gemeenten, die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als zij feitelijk werkzaam mag zijn;

    • c. naar zijn oordeel de financiële continuïteit van de toegelaten instelling die uit die fusie zou voortkomen niet voldoende is gewaarborgd;

    • d. naar zijn oordeel de toegelaten instelling die uit die fusie zou voortkomen zou beschikken over een zodanig bedrag aan financiële middelen dat is aangetrokken van instellingen die behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 21c, eerste lid, dat dat bedrag zou liggen boven een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van de overeenkomstig artikel 35, tweede lid, bepaalde actuele waarde van de onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de toegelaten instelling;

    • e. het oordeel, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, negatief is; of

    • f. de huurdersorganisaties, bedoeld in het tweede lid, niet met de voorgenomen fusie instemmen, tenzij naar zijn oordeel door de fusie:

  • 5 Het derde lid, onder a, en het vierde lid, onder f, zijn niet van toepassing indien sprake is van een fusie met een of meer dochtermaatschappijen of met een of meer verbonden ondernemingen, niet zijnde woningvennootschappen.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de voorgenomen fusie daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die fusie kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.

  • 7 Voor zover artikel 317, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ertoe leidt dat Onze Minister de voorgenomen fusie dient goed te keuren, heeft dat artikel niet dat rechtsgevolg indien sprake is van een fusie:

    • a. tussen dochtermaatschappijen;

    • b. tussen verbonden ondernemingen;

    • c. van een of meer dochtermaatschappijen met een of meer verbonden ondernemingen.

  • 8 Het tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdelen b en f, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die geen juridische scheiding is.

  • 9 Het tweede tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een toegelaten instelling het gehele vermogen van een of meerdere andere toegelaten instellingen onder bijzondere titel verkrijgt.

Artikel 53a

  • 1 Een door Onze Minister aan te wijzen onafhankelijke instantie draagt er, door daartoe deskundige instanties aan te wijzen, zorg voor dat bij elke toegelaten instelling mede ter plaatse een onderzoek kan worden verricht naar:

    • a. de resultaten van haar werkzaamheden, zowel uit het oogpunt van het belang van de volkshuisvesting als van het maatschappelijke belang van die werkzaamheden;

    • b. de wijze waarop de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld invloed uit te oefenen op het beleid, en

    • c. de kwaliteit van de governance.

  • 2 De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, ten minste een maal per vier jaar door de daartoe door haar te benaderen deskundige instantie, bedoeld in dat lid, wordt afgerond. De kosten van dat onderzoek komen voor haar rekening. Het bestuur van de toegelaten instelling kan, indien naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, besluiten de termijn van vier jaar, genoemd in de eerste volzin, eens per dezelfde vier jaar met een jaar te verlengen of op te schorten, in welk geval het dit verantwoordt in het jaarverslag, bedoeld in artikel 36.

  • 3 De deskundige instantie, bedoeld in het eerste lid, stelt telkens binnen zes weken na afloop van een onderzoek een rapport met haar bevindingen vast. Zij zendt het rapport onverwijld na de vaststelling daarvan aan de toegelaten instelling.

  • 4 De toegelaten instelling zendt een rapport als bedoeld in het derde lid, vergezeld van de zienswijze van de raad van commissarissen en het bestuur daarop, binnen zes weken aan alle belanghebbenden en degenen die in het kader van het onderzoek hun zienswijze hebben gegeven. Zij stelt voorts het rapport binnen die termijn langs elektronische weg algemeen verkrijgbaar.

  • 5 Een rapport als bedoeld in het derde lid is mede onderwerp van het overleg, bedoeld in artikel 44, eerste lid.

Artikel 54

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2008. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De gemiddelde huurprijs van de woningen van de toegelaten instelling op 1 januari van het jaar volgend op 1 januari van enig jaar is niet hoger dan de gemiddelde huurprijs van die woningen op 1 januari van enig jaar, vermeerderd met een bij ministeriële regeling bepaald percentage. In de afspraken, bedoeld in artikel 44, tweede lid, kan voor de in de betrokken gemeente gelegen woningen ten hoogste een bij ministeriële regeling bepaald hoger percentage worden overeengekomen.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder woningen van de toegelaten instelling mede verstaan woningen die de toegelaten instelling verhuurt op grond van artikel 45, zevende lid, onderdeel a.

Artikel 54a

  • 4 In afwijking van het eerste lid doet de toegelaten instelling aan de huurder van een zelfstandige woning als bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of van een woonwagen als bedoeld in artikel 235 van dat boek een voorstel als bedoeld in dat lid, indien de huurder, die op 1 maart 2023 huurder van die woning of die woonwagen was en dat nog steeds is, daarom voor 31 december 2024 verzoekt en aantoont dat het bruto-inkomen van de bewoners, bedoeld in artikel 54b, in de zes maanden voorafgaand aan het verzoek lager is dan of gelijk is aan 60% van het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag toepasselijke bedrag. De huurder voegt bij het verzoek, bedoeld in de eerste zin, een door hem opgestelde en ondertekende verklaring over de samenstelling van zijn huishouden op de datum van het verzoek. De toegelaten instelling doet het voorstel, bedoeld in het eerste lid, binnen drie weken na ontvangst van de in de eerste en tweede zin bedoelde gegevens.

  • 6 Indien de toegelaten instelling geen voorstel als bedoeld in het eerste lid doet of de huurder niet instemt met het voorstel van de toegelaten instelling kan de huurder de huurcommissie verzoeken daar uitspraak over te doen. Het verzoek wordt indien de toegelaten instelling geen voorstel doet, gedaan binnen zes weken na 1 juni 2023 respectievelijk na het tijdstip, bedoeld in het vierde lid, derde zin, dan wel indien de huurder niet instemt met het voorstel binnen zes weken na het tijdstip waarop de verlaging blijkens het voorstel had moeten ingaan. De huurder voegt bij het verzoek gegevens over zijn inkomen in 2021 respectievelijk over het bruto-inkomen, bedoeld in het vierde lid, eerste zin, en de in het vierde lid, tweede zin, bedoelde verklaring.

  • 7 Bij de berekening, bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt geen rekening gehouden met de woningen waarvan de huurprijs in het betrokken jaar is verlaagd op grond van het eerste lid.

  • 8 De toegelaten instelling informeert de huurder niet later dan 30 april 2023 over de mogelijkheden op grond van dit artikel.

Artikel 54b

Voor de toepassing van artikel 54a, eerste, tweede, derde en zesde lid, wordt onder inkomen verstaan: de gezamenlijke inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van degenen die op het adres van de woning staan ingeschreven, met uitzondering van kinderen in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen jonger dan 27 jaar, met dien verstande dat in het eerste lid van dat artikel voor «de belanghebbende» telkens wordt gelezen «een bewoner».

Artikel 54c

  • 1 Indien na overlijden van de huurder van de woning van een toegelaten instelling geen persoon de huur krachtens artikel 268 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voortzet, informeert de toegelaten instelling de andere bewoner die zijn hoofdverblijf heeft bij de overleden huurder op het moment van diens overlijden, ten minste over zijn contractuele rechten en plichten.

  • 2 De toegelaten instelling zendt de informatie, bedoeld in het eerste lid, bij aangetekende brief en niet eerder dan twee weken maar uiterlijk binnen een maand nadat het overlijden van de huurder ter kennis is gekomen van de toegelaten instelling.