Waterschapswet

Geraadpleegd op 14-10-2024.
Geldend van 01-07-2011 t/m 18-11-2011

Wet van 6 juni 1991, houdende regels met betrekking tot de waterschappen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 133 van de Grondwet regels moeten worden gesteld volgens welke de opheffing en instelling geschiedt van waterschappen en volgens welke de taken en inrichting van waterschappen en de samenstelling van hun besturen worden geregeld;

dat voorts ingevolge diezelfde grondwetsbepaling de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van waterschappen, de openbaarheid van hun vergaderingen, alsmede het toezicht op deze besturen moet worden geregeld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. De waterschappen

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 Waterschappen zijn openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.

  • 2 De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet. Daarnaast kan de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen.

  • 3 De zorg voor het watersysteem, bedoeld in het tweede lid, omvat mede het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten, bedoeld in artikel 3.2A van de Waterwet.

Artikel 2

  • 1 De bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen behoort aan provinciale staten, behoudens het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9. De uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

  • 2 Voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geldt dat taken, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste volzin, aan waterschappen worden opgedragen, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging.

Hoofdstuk II. Bepalingen voor het opheffen, het instellen en het reglementeren van waterschappen

Artikel 3

  • 1 Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten gronden aanwezig zijn om het opheffen of instellen van een waterschap, de vaststelling van een reglement voor een waterschap of een wijziging van een dergelijk reglement te overwegen, treden zij voor de bepaling van hun standpunt in overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap of de waterschappen die het betreft, alvorens zij toepassing geven aan artikel 4, eerste lid.

  • 2 Gedeputeerde staten handelen dienovereenkomstig indien zij hun standpunt moeten bepalen ten aanzien van ofwel een soortgelijk voorstel van het algemeen bestuur van een waterschap ofwel een voornemen van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge artikel 8, tweede lid.

Artikel 4

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat daaraan toepassing wordt gegeven door gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten stellen het ontwerp van het besluit op na overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap of de waterschappen die het betreft.

  • 2 Gedeputeerde staten voegen bij hun voorstel aan provinciale staten tot vaststelling van het besluit zowel het ontwerp-besluit als de naar voren gebrachte zienswijzen, of een samenvatting daarvan, vergezeld van hun standpunt inzake die zienswijzen.

  • 3 Gedeputeerde staten zenden het door provinciale staten vastgestelde besluit, met de in het tweede lid bedoelde stukken, binnen vier weken aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5

  • 1 Een besluit van provinciale staten tot het opheffen of instellen van een waterschap dan wel tot vaststelling of wijziging van de taak of het gebied van een waterschap behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2 Tegen een besluit van Onze Minister inzake de goedkeuring van een besluit van provinciale staten tot opheffing van een waterschap of het wijzigen van de taak of het gebied van een waterschap kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 5a

  • 1 Bij of krachtens reglement worden in verband met de vaststelling of wijziging van de taak van een waterschap de waterstaatswerken aangewezen die op een daarbij bepaalde datum in beheer overgaan van de provincie, van een gemeente of van een onder toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam naar het waterschap.

  • 2 De oude en de nieuwe beheerder gaan, tenzij anders overeengekomen, binnen twee jaar na de in het eerste lid bedoelde datum over tot onvoorwaardelijke levering onderscheidenlijk aanvaarding van de desbetreffende onroerende goederen, voorzover deze daarvan niet bij of krachtens reglement zijn uitgezonderd.

  • 3 De oude en de nieuwe beheerder stellen, tenzij anders overeengekomen, binnen zes maanden na de in het eerste lid bedoelde datum gezamenlijk vast, of in verband met de overgang van rechten en verplichtingen een verrekening nodig is en tot welk bedrag. Bij gebreke van overeenstemming binnen die termijn beslissen, de oude en de nieuwe beheerder gehoord, gedeputeerde staten, dan wel – indien de provincie de oude beheerder is – Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5b

  • 1 Indien provinciale staten besluiten een waterschap op te heffen en het gebied daarvan te doen overgaan naar een bestaand of gelijktijdig ingesteld waterschap, gaan de rechten en verplichtingen van het op te heffen waterschap op de datum van opheffing over naar het waterschap waarnaar zijn gebied overgaat, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 2 Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een opgeheven waterschap als bedoeld in het eerste lid betrokken is, worden met ingang van de datum van opheffing voortgezet door en tegen het waterschap waarnaar zijn gebied is overgegaan. Ten aanzien van de rechtsgedingen is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Indien ingevolge het eerste lid onroerende zaken overgaan, doen gedeputeerde staten de overgang onverwijld inschrijven in de openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien provinciale staten besluiten een gedeelte van het gebied van een waterschap te doen overgaan naar dat van een ander waterschap.

Artikel 6

Het opheffen of instellen van een waterschap dan wel het vaststellen van een reglement van een waterschap, waarvan het gebied in twee of meer provincies is gelegen, geschiedt bij gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de desbetreffende provincies. Hetzelfde geldt voor het wijzigen van dat reglement, tenzij deze colleges bij reglement het vaststellen van wijzigingen die naar hun oordeel van beperkte strekking zijn opdragen aan één van hen. De artikelen 3 en 4, eerste tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Aan deze artikelen wordt toepassing gegeven door een commissie uit het midden van de desbetreffende colleges, tenzij deze colleges besluiten deze toepassing aan één van hen op te dragen.

Artikel 7

  • 1 Indien de besturen van twee of meer provincies niet of niet binnen redelijke termijn tot overeenstemming komen over de opheffing of instelling van een waterschap voor de waterstaatkundige verzorging van een in hun provincies gelegen gebied, dan wel over de vaststelling of wijziging van een reglement voor een dergelijk waterschap, omdat zij van mening verschillen over hetzij de noodzaak hetzij de inhoud van het te nemen besluit, kan daarin bij algemene maatregel van bestuur worden voorzien. Artikel 27d van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Alvorens een voordracht tot die algemene maatregel van bestuur te doen, geeft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat overeenkomstige toepassing aan artikel 4, eerste en tweede lid, en hoort hij gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies.

Artikel 8

  • 1 Indien het belang van een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging van een gebied, dat in een of meer provincies is gelegen, het opheffen of het instellen van een waterschap dan wel de vaststelling of wijziging van het reglement voor een waterschap vordert en provinciale staten van de provincie of provincies daarvoor niet de nodige besluiten nemen, kunnen zij bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, worden uitgenodigd om daartoe over te gaan binnen een in dat besluit te stellen termijn. Artikel 27d van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het voornemen heeft een besluit als bedoeld in het eerste lid te bevorderen, geeft hij hiervan kennis aan gedeputeerde staten der provincie of provincies wier gebied het betreft, onder mededeling van de overwegingen waarop het voornemen berust.

  • 3 Binnen twaalf weken nadat de in het tweede lid bedoelde kennisgeving is geschied, vindt overleg plaats tussen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en het college of de colleges van gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie of provincies.

Artikel 9

  • 1 Indien aan een uitnodiging als bedoeld in artikel 8, eerste lid, niet binnen de gestelde termijn gevolg is gegeven, kan, behoudens verlenging van die termijn, bij algemene maatregel van bestuur overeenkomstig de strekking van de uitnodiging een waterschap worden opgeheven of ingesteld alsmede het reglement voor een waterschap worden vastgesteld of gewijzigd. Artikel 27d van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Alvorens een voordracht tot die algemene maatregel van bestuur te doen, geeft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat overeenkomstige toepassing aan artikel 4, eerste tot en met vierde lid, en hoort hij gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie of provincies.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum waarop deze in het Staatsblad is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Titel II. De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk III. Inleidende bepaling

Artikel 10

Het bestuur van een waterschap bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, onverminderd hetgeen het reglement bepaalt over de benaming van die onderscheidene bestuursorganen.

Hoofdstuk IV. Het algemeen bestuur

§ 1. De samenstelling

Artikel 11

  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder ingezetenen verstaan: zij die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben.

  • 2 Zij die volgens de gemeentelijke basisadministratie woonachtig zijn in het gebied van het waterschap worden, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in dat waterschap.

Artikel 12

  • 1 Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

  • 2 In het algemeen bestuur zijn de volgende categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigd:

    • a. de ingezetenen;

    • b. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c;

    • c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c;

    • d. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel 13

  • 1 Het algemeen bestuur bestaat uit een bij reglement vastgesteld aantal leden van ten minste achttien en ten hoogste dertig leden.

  • 2 Voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van elk van de in artikel 12 bedoelde categorieën wordt in aanmerking genomen de aard en de omvang van het belang of de belangen die de categorie heeft bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

  • 3 Het totaal aantal vertegenwoordigers van de in artikel 12, tweede lid, onderdelen b, c en d, bedoelde categorieën bedraagt ten minste zeven en ten hoogste negen, met dien verstande dat het totaal aantal ten hoogste acht is, indien het algemeen bestuur uit achttien leden bestaat.

Artikel 14

  • 1 De vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel b, worden benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisatie of organisaties. Indien meer dan één organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.

  • 3 De vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel d, worden benoemd door de in het gebied van het waterschap bevoegde Kamer van Koophandel en Fabrieken. Indien binnen het gebied van een waterschap meer dan één Kamer van Koophandel en Fabrieken bevoegd zijn, wordt bij reglement bepaald op welke wijze de Kamers tot een benoeming komen.

  • 4 De organisaties, bedoeld in de voorgaande leden, voorzien tijdig in een regeling omtrent de selectie en de benoeming van de vertegenwoordiger of vertegenwoordigers van de desbetreffende categorie van belanghebbenden en zenden de regeling ter kennisneming aan het waterschapsbestuur. Het waterschapsbestuur maakt de regelingen bekend.

§ 2. De verkiezing

Artikel 15

Deze paragraaf is van toepassing op de vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a.

Artikel 16

De leden van het algemeen bestuur worden gekozen door degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en uiterlijk op de laatste dag van de stemmingsperiode achttien jaar of ouder zijn. Artikel B 5, eerste lid, van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

  • 1 Indien een waarborging van evenwichtige vertegenwoordiging van de binnen een waterschap bestaande belangen daartoe aanleiding geeft, kan bij reglement het waterschapsgebied worden ingedeeld in kiesdistricten, onder vaststelling van het aantal zetels per kiesdistrict.

  • 2 In het geval als bedoeld in het eerste lid, vindt de kandidaatstelling en stemming plaats per kiesdistrict.

  • 3 Voor de verkiezing binnen een kiesdistrict zijn stemgerechtigd de ingezetenen die volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonachtig zijn in het kiesdistrict en uiterlijk op de laatste dag van de stemmingsperiode achttien jaar of ouder zijn.

Artikel 18

  • 1 Voor de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur stelt het dagelijks bestuur een stembureau in, bestaande uit vijf leden van wie er één voorzitter en één plaatsvervangend voorzitter is.

  • 2 De voorzitter van het waterschap is voorzitter van het stembureau. De plaatsvervangend voorzitter en de andere leden, alsmede drie plaatsvervangende leden worden door het dagelijks bestuur benoemd en ontslagen.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde benoemingen geschieden voor vier kalenderjaren. Degene die ter vervulling van een opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden omtrent de taken en werkwijze van het stembureau.

Artikel 19

  • 1 De kandidaatstelling geschiedt door een belangengroepering waarvan de aanduiding is geregistreerd bij het stembureau. De belangengroepering is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de in het eerste lid bedoelde registratie;

    • b. het tijdstip van de kandidaatstelling;

    • c. de kandidatenlijsten;

    • d. het onderzoek, de nummering en de openbaarmaking van de kandidatenlijsten door het stembureau.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor de registratie van de in het eerste lid bedoelde aanduiding en voor de inlevering van de kandidatenlijst een waarborgsom moet worden betaald.

Artikel 20

  • 1 De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.

  • 2 De stemming vindt plaats in een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde periode.

  • 3 Het uitbrengen van de stem geschiedt per brief of, voorzover het waterschap de kiesgerechtigde daartoe in de gelegenheid stelt, met behulp van informatie- en communicatietechnologie.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. het stemmen per brief;

    • b. het stemmen met behulp van informatie- en communicatietechnologie;

    • c. de stemopneming;

    • d. de vaststelling en bekendmaking van de verkiezingsuitslag.

  • 5 Bij de vaststelling van de verkiezingsuitslag zijn gekozen die kandidaten die een aantal stemmen hebben verkregen groter dan 25% van de kiesdeler, voor zover aan de lijst voldoende zetels zijn toegewezen.

Artikel 21

  • 1 Tegen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen besluiten, die met toepassing van die maatregel worden genomen met het oog op de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur en die naar hun aard noodzaken tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

§ 3. De zittingsduur, het begin van het lidmaatschap en de plaatsvervanging

Artikel 23

  • 1 De zittingsduur van het algemeen bestuur is vier jaar.

  • 2 De leden van het algemeen bestuur treden tegelijk af met ingang van de donderdag in de periode van 2 tot en met 8 januari.

Artikel 24

  • 1 Het algemeen bestuur beslist of degene die is gekozen dan wel is benoemd als lid wordt toegelaten.

  • 2 Toelating tot het algemeen bestuur van de in het eerste lid bedoelde persoon kan slechts worden geweigerd indien die persoon niet aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet of een met het lidmaatschap onverenigbare functie vervult, dan wel, voorzover dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, indien sprake is van onregelmatigheden bij de voordracht of de verkiezing zelf.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de toelating tot het algemeen bestuur.

Artikel 25

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

  • a. de beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur;

  • b. de opvolging in opengevallen plaatsen in het algemeen bestuur;

§ 4. Bijzondere bepalingen in verband met de instelling van een waterschap tijdens de zittingsperiode

Artikel 26

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt aan de instelling van een nieuw waterschap gelijkgesteld de overgang van een aanmerkelijk gedeelte van het gebied van een waterschap naar dat van een ander waterschap.

Artikel 27

  • 1 In afwijking van artikel 23 kan bij het besluit tot opheffing of instelling van een waterschap de zittingsduur van het zittende algemeen bestuur worden verkort, dan wel verlengd met ten hoogste twee jaren indien dit wenselijk is met het oog op het instellen van een nieuw waterschap.

  • 2 In het geval als bedoeld in het eerste lid, treden de op de dag, voorafgaande aan de datum van instelling van het waterschap, zitting hebbende leden van het algemeen bestuur van de betrokken waterschappen met ingang van die datum af.

Artikel 28

  • 1 Bij het besluit tot instelling van een waterschap wordt het waterschap aangewezen dat met de voorbereiding van de verkiezingen belast is.

  • 2 De in artikel 18, eerste lid, bedoelde bevoegdheid, onderscheidenlijk de in artikel 24, eerste lid, bedoelde bevoegdheden berusten bij het dagelijks bestuur, onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het ingevolge het eerste lid aangewezen waterschap.

  • 3 Voorzover ingevolge enig wettelijk voorschrift medewerking moet worden verleend door het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur of door de voorzitter van het waterschap, geschiedt dit door het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur of door de voorzitter van het ingevolge het eerste lid aangewezen waterschap.

Artikel 29

  • 1 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 19, tweede lid, kan worden bepaald dat bij een besluit tot instelling van een waterschap kan worden afgeweken van bij die maatregel gestelde termijnen.

  • 2 Bij een besluit tot instelling van een waterschap kan worden afgeweken van de krachtens artikel 20, tweede lid, gestelde stemmingsperiode, met dien verstande dat de stemming voor de datum van instelling van het nieuwe waterschap plaatsvindt.

  • 3 De zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur van het in te stellen waterschap eindigt tegelijk met de zittingsperiode van de leden van de algemene besturen van de overige waterschappen die zitting hebben op de datum van instelling van het waterschap.

  • 4 Indien de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur ingevolge het derde lid eindigt binnen twee jaren en acht dagen na de instelling van het waterschap vinden de verkiezingen niet plaats in dat waterschap en eindigt de zittingsperiode van dat algemeen bestuur in afwijking van dat lid tegelijk met de zittingsperiode van de leden van de algemene besturen van de overige waterschappen die volgt op de eerste verkiezingen voor de waterschappen na de datum van instelling.

  • 5 De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het stembureau geschiedt, in afwijking van het bepaalde in artikel 18, derde lid, voor een periode die eindigt op hetzelfde tijdstip als de eerste zittingsperiode van de nieuw gekozen algemene besturen van de waterschappen.

Artikel 30

In afwijking van artikel 16, worden de leden van het algemeen bestuur van een in te stellen waterschap gekozen door degenen die op de dag van kandidaatstelling volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woonachtig zijn in het gebied van het in te stellen waterschap en uiterlijk op de laatste dag van de stemmingsperiode achttien jaar of ouder zijn.

§ 5. De inrichting

Artikel 31

  • 1 Voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur is vereist dat men ingezetene is, de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en niet krachtens artikel B 5, eerste lid, van de Kieswet van het kiesrecht is uitgesloten. Het vereiste van ingezetenschap geldt niet voor de vertegenwoordigers van de categorie belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel c.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van provinciale staten;

    • i. gedeputeerde;

    • j. secretaris van de provincie;

    • k. griffier van de provincie;

    • l. burgemeester;

    • m. wethouder;

    • n. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

    • o. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 51b, eerste lid;

    • p. ambtenaar, door of vanwege het waterschapsbestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • q. ambtenaar, door of vanwege de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op het waterschap;

    • r. lid van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur van een ander waterschap.

  • 3 Zodra een lid van het algemeen bestuur blijkt niet te voldoen aan een der in het eerste lid bedoelde vereisten of blijkt een in het tweede lid bedoelde betrekking te vervullen, houdt deze op lid te zijn. In dat geval is artikel X 5 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

  • 1 De leden van het algemeen bestuur maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van het algemeen bestuur zij vervullen.

  • 2 Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op de secretarie van het waterschap.

Artikel 32a

  • 1 De leden van het algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten. Deze vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemeen bestuur bij verordening vastgesteld naar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de leden van het algemeen bestuur als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van het waterschap.

  • 2 Voordelen ten laste van het waterschap, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover het algemeen bestuur dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel 33

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur mag niet:

    • a. als advocaat of adviseur in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van het waterschap of het waterschapsbestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van het waterschap of het waterschapsbestuur;

    • b. als gemachtigde in geschillen werkzaam zijn ten behoeve van de wederpartij van het waterschap of het waterschapsbestuur;

    • c. als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met het waterschap aangaan van:

      • 1°. overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d;

      • 2°. overeenkomsten tot het leveren van onroerende zaken aan het waterschap;

    • d. rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

      • 1°. het aannemen van werk ten behoeve van het waterschap;

      • 2°. het buiten dienstbetrekking tegen beloning verrichten van werkzaamheden ten behoeve van het waterschap;

      • 3°. het leveren van roerende zaken anders dan om niet aan het waterschap;

      • 4°. het verhuren van roerende zaken aan het waterschap;

      • 5°. het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van het waterschap;

      • 6°. het van het waterschap onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan deze zijn onderworpen;

      • 7°. het onderhands huren of pachten van het waterschap.

  • 2 Van het eerste lid, aanhef en onderdeel d, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen.

  • 3 Het algemeen bestuur stelt voor zijn leden, voor de leden van het dagelijks bestuur en voor de voorzitter een gedragscode vast.

  • 4 Ten aanzien van een lid dat handelt in strijd met het bepaalde in het eerste lid, is artikel X 8, eerste tot en met vijfde lid, van de Kieswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat wordt gelezen voor:

    • a. burgemeester en wethouders: het dagelijks bestuur;

    • b. de raad: het algemeen bestuur.

Artikel 34

  • 1 Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de leden van het algemeen bestuur in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    "Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van het algemeen bestuur te worden gekozen of benoemd, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

    Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het algemeen bestuur naar eer en geweten zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)".

  • 2 Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:

     «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta lid fan it algemien bestjoer beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.

     Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.

     Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as lid fan it algemien bestjoer yn alle oprjochtens ferfolje sil.

     Sa wier helpe my God Almachtich!»

     («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).

Artikel 35

  • 1 De vergadering van het algemeen bestuur wordt in het openbaar gehouden.

  • 2 De deuren worden gesloten, wanneer tenminste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft ondertekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3 Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4 Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag gemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

Artikel 36

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

  • a. de toelating van nieuwe leden;

  • b. de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de rekening;

  • c. de invoering, wijziging en afschaffing van een waterschapsbelasting; en

  • d. de benoeming en het ontslag van leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter.

Artikel 37

  • 1 Het algemeen bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, geheimhouding opleggen omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van stukken die aan de vergadering worden overgelegd. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt zowel door hen die bij de behandeling tegenwoordig waren, als door hen die op andere wijze van het behandelde of van de stukken kennis nemen, in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter en een commissie van het waterschap, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van dit bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3 De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4 De krachtens het tweede lid aan de leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 38a

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over:

    • a. een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b. de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2 Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3 Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing gekozen en benoemde leden.

Artikel 38b

  • 1 Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b. voorzover het betreft onderwerpen die in een daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 38c

  • 1 Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2 Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 39

Zij die behoren tot het algemeen bestuur van het waterschap en anderen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of schriftelijk aan het algemeen bestuur hebben overgelegd.

Hoofdstuk V. Het dagelijks bestuur

§ 1. De samenstelling

Artikel 40

  • 1 Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden, waarvan ten minste één lid een vertegenwoordiger is van een van de categorieën van belanghebbenden bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b, c of d.

  • 2 Bij reglement kan worden bepaald welk aantal leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt.

Artikel 41

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, worden door het algemeen bestuur benoemd.

  • 2 De benoeming vindt plaats uit de leden van het algemeen bestuur.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen, indien het reglement dat bepaalt, ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid. Geen ontheffing wordt verleend indien het de ombudsman of een lid van de ombudscommissie betreft als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.

  • 4 De zittingsduur van het dagelijks bestuur is vier jaar. Bij toepassing van artikel 27, eerste lid, is de zittingsduur dienovereenkomstig korter of langer. De leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, treden af tegelijk met het optreden van de leden van het nieuwe algemeen bestuur.

  • 5 Niettemin kan het algemeen bestuur een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

§ 2. De inrichting

Artikel 42

  • 1 De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 2 Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.

Artikel 43

  • 1 Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, geheimhouding opleggen omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de vergadering worden overgelegd. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt zowel door hen die bij de behandeling aanwezig waren als door hen die op andere wijze van het behandelde of van de stukken kennis nemen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie van het waterschap, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur of de leden van dit bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3 Indien het dagelijks bestuur zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot het algemeen bestuur heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 44

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur genieten ten laste van het Waterschap een bezoldiging en een tegemoetkoming in de kosten van de uitoefening van hun werkzaamheden, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Buiten hetgeen hen bij of krachtens de wet is toegekend, genieten de leden van het dagelijks bestuur als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van het waterschap.

  • 3 De leden van het dagelijks bestuur genieten geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties die zij vervullen uit hoofde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur ongeacht of die vergoedingen ten laste van het waterschap komen of niet. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de waterschapskas.

  • 4 Tot vergoedingen als bedoeld in het derde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die het lid van het dagelijks bestuur neerlegt bij beëindiging van het ambt.

  • 6 Indien het lid van het dagelijks bestuur zijn ambt in deeltijd vervult, vindt geen verrekening plaats van de inkomsten, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 [Red: Vervallen door vernummering.]

  • 8 Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de wijze waarop het lid van het dagelijks bestuur gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.

Artikel 44a

  • 1 Een lid van het dagelijks bestuur vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie als lid van het dagelijks bestuur van een waterschap.

  • 2 Een lid van het dagelijks bestuur meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie aan het algemeen bestuur.

  • 3 Een lid van het dagelijks bestuur maakt zijn nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op de secretarie van het waterschap.

  • 4 Een lid van het dagelijks bestuur dat zijn ambt niet in deeltijd vervult, maakt tevens de inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op de secretarie van het waterschap uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.

Artikel 45

Ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 38 tot en met 39 van overeenkomstige toepassing. Bovendien zijn de artikelen 31, 33 en 34 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur die zijn benoemd met gebruik van een op grond van artikel 41, derde lid, verleende ontheffing.

Hoofdstuk VI. De voorzitter

Artikel 46

  • 1 De voorzitter van het waterschap wordt benoemd en herbenoemd bij koninklijk besluit. Hij kan bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen.

  • 2 De benoeming geschiedt voor de tijd van zes jaar.

  • 3 Voor de benoeming maakt het algemeen bestuur een aanbeveling op. Bij de aanbeveling zijn de naar het oordeel van het algemeen bestuur voor de geschiktheid van belang zijnde overwegingen gevoegd. Het algemeen bestuur zendt de aanbeveling aan gedeputeerde staten, die deze vergezeld van hun beschouwingen zenden aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 4 Indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van oordeel is dat de op de aanbeveling geplaatste persoon of personen ongeschikt zijn, verzoekt hij om een nieuwe aanbeveling.

  • 5 Een voordracht van een niet op de aanbeveling geplaatste persoon geschiedt niet alvorens het algemeen bestuur en gedeputeerde staten zijn gehoord.

Artikel 47

  • 1 De voorzitter is niet tevens:

    • a. minister;

    • b. staatssecretaris;

    • c. lid van de Raad van State;

    • d. lid van de Algemene Rekenkamer;

    • e. Nationale ombudsman;

    • f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

    • g. commissaris van de Koning;

    • h. lid van provinciale staten;

    • i. gedeputeerde;

    • j. secretaris van de provincie;

    • k. griffier van de provincie;

    • l. lid van het algemeen bestuur van een waterschap;

    • m. burgemeester;

    • n. wethouder;

    • o. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

    • p. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 51b, eerste lid;

    • q. ambtenaar, door of vanwege het waterschapsbestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • r. ambtenaar, door of vanwege de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op het waterschap.

  • 2 Voor de benoembaarheid tot voorzitter is het Nederlanderschap vereist.

Artikel 48

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De voorzitter vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van zijn ambt of op handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 De voorzitter meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van zijn voorzitterschap, aan het algemeen bestuur.

  • 3 De voorzitter maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn ambt, en de inkomsten uit die functies openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op de secretarie van het waterschap uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten. Onder inkomsten als bedoeld in de eerste volzin wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.

  • 4 De voorzitter geniet geen vergoedingen, onder welke benaming ook, voor werkzaamheden, verricht in nevenfuncties die hij vervult uit hoofde van zijn ambt, ongeacht of die vergoedingen ten laste van het waterschap komen. Indien deze vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de kas van het waterschap.

  • 5 Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de voorzitter neerlegt bij beëindiging van het ambt.

  • 7 Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de wijze waarop de burgemeester gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt.

Terugwerkende kracht

Stb. 2011, 531, datum inwerkingtreding 19-11-2011, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-03-2010.

7 Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de wijze waarop de voorzitter gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt.

Artikel 49

  • 1 Voorzover dit niet bij de wet is geschied, worden voor de voorzitter op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld betreffende:

    • a. benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, en ontslag;

    • b. aanspraken in geval van ziekte;

    • c. andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende, die regeling behoeven.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde regels kunnen financiële voorzieningen worden getroffen die ten laste van het waterschap komen.

  • 3 Buiten hetgeen hem bij of krachtens de wet is toegekend, geniet de voorzitter als zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van het waterschap.

Artikel 50

  • 1 Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de voorzitter in handen van de commissaris van de Koning dan wel, indien het een interprovinciaal waterschap betreft, van Onze daartoe in het reglement aangewezen commissaris van de Koning, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    "Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot voorzitter benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

    Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als voorzitter naar eer en geweten zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig!

    (Dat verklaar en beloof ik!)".

  • 2 Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:

     «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta foarsitter beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.

     Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.

     Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as foarsitter yn alle oprjochtens ferfolje sil.

     Sa wier helpe my God Almachtich!»

     («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).

Artikel 51

Het ambt van voorzitter ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten.

Artikel 51a

  • 1 Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter en – indien in de aanwijzing daarvan is voorzien bij het reglement – van de plaatsvervangend voorzitter wordt het ambt van voorzitter waargenomen door een, door het dagelijks bestuur aan te wijzen, ander lid van dat bestuur.

  • 2 Bij verhindering of ontstentenis van alle leden van het dagelijks bestuur wordt het ambt waargenomen door het oudste lid in jaren van het algemeen bestuur, tenzij het algemeen bestuur een ander lid met de waarneming belast.

  • 3 Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter op de dag met ingang waarvan het zittende algemeen bestuur is afgetreden, wordt het ambt waargenomen door een, door de afgetreden leden van het dagelijks bestuur aan te wijzen, afgetreden lid van het dagelijks bestuur, of, bij ontstentenis van alle afgetreden leden van het dagelijks bestuur, door het oudste afgetreden lid in jaren van het algemeen bestuur, een en ander tot in de waarneming overeenkomstig het eerste en tweede lid is voorzien.

Hoofdstuk VIA. De ombudsman

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 51b

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk kan het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opdragen aan een ombudsman of ombudscommissie voor het waterschap, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie.

  • 2 Een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden ingesteld. Indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, zendt het het besluit tot instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling ingaat.

  • 3 De instelling van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden beëindigd. Indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, zendt het het besluit tot beëindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling eindigt.

§ 2. De ombudsman voor het waterschap

Artikel 51c

  • 1 Indien het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een ombudsman voor het waterschap, benoemt het deze voor de duur van zes jaar.

  • 2 Het algemeen bestuur benoemt een plaatsvervangend ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De ombudsman wordt door het algemeen bestuur ontslagen:

    • a. op eigen verzoek;

    • b. wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    • c. bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 51d, eerste lid;

    • d. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • e. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • f. indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.

  • 4 Het algemeen bestuur stelt de ombudsman op non-activiteit indien hij:

    • a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.

Artikel 51d

  • 1 De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing op de ombudsman.

Artikel 51e

  • 1 Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering van het algemeen bestuur, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    «Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer en geweten zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

    («Dat verklaar en beloof ik!»)

  • 2 Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:

     «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta ombudsman beneamd te wurden, streekrjocht noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of ûnthjitten haw.

     Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.

     Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as ombudsman yn alle oprjochtens ferfolje sil.

     Sa wier helpe my God Almachtich!»

     («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).

Artikel 51f

  • 1 Op voordracht van de ombudsman benoemt het dagelijks bestuur het personeel van de ombudsman dat nodig is voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.

  • 2 De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch voor een enkel geval.

  • 3 Het personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan instellen.

  • 4 Het personeel van de ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman verricht, uitsluitend aan hem verantwoording schuldig.

Artikel 51g

De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan het algemeen bestuur.

Artikel 51h

De ombudsman ontvangt een bij verordening van het algemeen bestuur vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

§ 3. De ombudscommissie voor het waterschap

Artikel 51i

  • 1 Indien het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een ombudscommissie voor het waterschap, stelt het algemeen bestuur het aantal leden van de ombudscommissie vast.

  • 2 Het algemeen bestuur benoemt de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes jaar.

  • 3 Het algemeen bestuur benoemt uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de ombudscommissie.

Artikel 51j

  • 1 De ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan het algemeen bestuur.

§ 4. De gezamenlijke ombudsman en de gezamenlijke ombudscommissie

Artikel 51k

  • 1 Het algemeen bestuur kan voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij gemeenschappelijke regeling.

  • 2 De ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende rechtspersonen.

Artikel 51l

Indien het algemeen bestuur een ombudsman of een ombudscommissie instelt met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de in die wet ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzet.

Hoofdstuk VIII. De secretaris

Artikel 53

De secretaris van het waterschap wordt door het algemeen bestuur benoemd.

Artikel 54

  • 1 De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het algemeen bestuur.

  • 2 In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur tot schorsing overgaan. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt indien het algemeen bestuur haar niet in een binnen acht weken na de datum van het schorsingsbesluit gehouden vergadering bekrachtigt.

Artikel 55

De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.

Artikel 55a

  • 1 Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 2 De artikelen 54 en 55 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.

Titel III. De bevoegdheid van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk IX. Algemene bepalingen

§ 1. Inleidende bepaling

Artikel 56

  • 1 Het waterschapsbestuur is bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen.

  • 2 Regeling en bestuur kunnen van het waterschapsbestuur worden gevorderd bij wet, bij algemene maatregel van bestuur of bij provinciale verordening.

§ 2. Verhouding tot provincie en Rijk

Artikel 57

Onze Minister wie het aangaat en provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten doen het waterschapsbestuur desgevraagd mededeling van hun standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor het waterschap van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet, en bieden het waterschapsbestuur desgevraagd de gelegenheid tot overleg over die aangelegenheden.

Artikel 58

  • 1 Over al hetgeen het waterschap betreft, dient het waterschapsbestuur Onze Ministers en provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten desgevraagd van bericht en raad. Dit geschiedt door het dagelijks bestuur van het waterschap, tenzij het uitdrukkelijk van het algemeen bestuur wordt verlangd.

  • 2 Het verzoek om bericht en raad door een van Onze Ministers geschiedt, evenals in dat geval het dienen van bericht en raad, door tussenkomst van gedeputeerde staten, tenzij het enkel het verschaffen van feitelijke inlichtingen betreft.

Artikel 59

  • 1 Ten aanzien van onderwerpen waarin door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening is voorzien, is het waterschapsbestuur bevoegd tot het maken van verordeningen voorzover deze verordeningen met die hogere regelingen niet in strijd zijn.

  • 2 De bepalingen van verordeningen in het onderwerp waarvan, nadat deze zijn vastgesteld, wordt voorzien door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening, houden van rechtswege op te gelden.

§ 3. Bijzondere voorzieningen

Artikel 60

  • 1 Wanneer het algemeen bestuur de door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorziet het dagelijks bestuur daarin.

  • 2 Wanneer het dagelijks bestuur de gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorzien gedeputeerde staten daarin namens het dagelijks bestuur en ten laste van het waterschap.

  • 3 Spoedeisende gevallen uitgezonderd, vindt het tweede lid geen toepassing dan nadat het dagelijks bestuur in de gelegenheid is gesteld binnen een door gedeputeerde staten gestelde termijn alsnog de gevorderde besluiten te nemen.

§ 4. Last onder bestuursdwang

Artikel 61

  • 1 Het waterschapsbestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

  • 2 De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het dagelijks bestuur, indien oplegging van een last onder bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het waterschapsbestuur uitvoert.

  • 3 De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de voorzitter indien deze met gebruikmaking van de in artikel 96 omschreven bevoegdheid maatregelen neemt in gevallen van dringend of dreigend gevaar.

  • 4 Indien aan de voorzitter bevoegdheden zijn toegekend of overgedragen, bezit hij de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot het binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is toegekend of overgedragen.

Artikel 68

In geschillen als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over het dwangbevel bezitten leggers, waarin onderhoudsplichtigen zijn aangewezen, behoudens tegenbewijs, kracht van bewijs.

Artikel 70

  • 1 In het in artikel 60, tweede lid, omschreven geval vindt de oplegging van een last onder bestuursdwang plaats door gedeputeerde staten namens het waterschapsbestuur en ten laste van het waterschap.

  • 2 Het waterschap heeft voor het bedrag van de te zijnen laste gebrachte kosten verhaal op de overtreder.

§ 5. Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden

Artikel 73

  • 1 Besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt.

  • 2 De bekendmaking geschiedt:

    • a. door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven waterschapsblad;

    • b. bij gebreke van een waterschapsblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 3 Het waterschapsblad kan elektronisch worden uitgegeven. Na de uitgifte blijft het waterschapsblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar. Indien elektronische uitgifte geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het waterschapsbestuur in een vervangende uitgave. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het bepaalde in de eerste en tweede volzin nadere regels gesteld.

  • 4 Voor het inzien van een overeenkomstig het tweede lid bekendgemaakt besluit worden geen kosten in rekening gebracht.

  • 5 Bij de bekendmaking van een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, wordt tevens de dagtekening vermeld van het besluit waarbij de goedkeuring is verleend of wordt mededeling gedaan van de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen.

Artikel 73a

  • 1 De teksten van besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, zijn in geconsolideerde vorm voor een ieder beschikbaar door middel van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen algemeen toegankelijk elektronisch medium.

  • 2 Een geconsolideerde tekst van een besluit die op grond van het eerste lid beschikbaar is gesteld, blijft beschikbaar indien het besluit na de beschikbaarstelling is gewijzigd of ingetrokken.

  • 3 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan regels stellen over de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde teksten beschikbaar worden gesteld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van besluiten worden aangewezen, waarop het eerste lid niet van toepassing is.

Artikel 73b

Een ieder kan op verzoek een papieren afschrift verkrijgen van de besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Het afschrift wordt verstrekt tegen ten hoogste de kosten van het maken van het afschrift.

Artikel 74

De bekend gemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

Artikel 75

De besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur worden medegedeeld aan de rechtbank en het gerechtshof onder wier rechtsmacht het waterschap valt, aan het parket van die colleges, alsmede aan de colleges van burgemeester en wethouders der gemeenten in het gebied waarvan de keur toepassing kan vinden.

Artikel 76

Met betrekking tot de intrekking van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden, zijn de artikelen 73 tot en met 75 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 73, tweede lid, onderdeel b, voorgeschreven mededeling geschiedt binnen één week.

Hoofdstuk X. De bevoegdheid van het algemeen bestuur

Artikel 77

De in artikel 56 omschreven bevoegdheid tot regeling en bestuur berust bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens reglement dan wel bij wet of bij algemene maatregel van bestuur is toegekend aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter.

Artikel 78

  • 1 Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen.

  • 2 Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Artikel 79

  • 1 Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken.

Artikel 80

  • 1 Onverminderd het bepaalde bij een ingevolge artikel 79, eerste lid, vastgestelde verordening, wordt het ontwerp van het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur tegelijk met de terinzagelegging daarvan toegezonden aan de besturen van de gemeenten in het gebied waarvan de keur van toepassing zal zijn.

  • 2 Het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur wordt binnen vier weken aan gedeputeerde staten toegezonden, met de naar voren gebrachte bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur.

Artikel 81

  • 1 Op overtreding van een keur kan als straf worden gesteld hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde strafbare feiten zijn overtredingen.

  • 3 Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd. Onder vroegere veroordeling wordt mede verstaan een vroegere veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens soortgelijke feiten.

Artikel 82

Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de ambtenaren van het waterschap.

Artikel 83

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet.

  • 2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b. het vaststellen van de rekening, als bedoeld in artikel 106;

    • c. het vaststellen van regels als bedoeld in de artikelen 108 en 109;

    • d. het heffen van belastingen of rechten;

    • e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het derde lid;

    • f. het vaststellen van peilbesluiten;

    • g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten.

  • 3 De bevoegdheid tot het maken van keuren kan het algemeen bestuur slechts overdragen voorzover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

  • 4 De voorschriften met betrekking tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur, de uitoefening daarvan en het toezicht daarop zijn ten aanzien van de met toepassing van het eerste lid overgedragen bevoegdheden van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van die betreffende vergaderingen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 155, datum inwerkingtreding 01-07-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-12-2009.

2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot:

  • a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;

  • b. het vaststellen van de rekening, als bedoeld in artikel 106;

  • c. het vaststellen van regels als bedoeld in de artikelen 108 en 109;

  • d. het heffen van belastingen of rechten;

  • e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het derde lid;

  • f. het vaststellen van peilbesluiten;

  • g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten, met uitzondering van projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet.

Hoofdstuk XI. De bevoegdheid van het dagelijks bestuur

§ 1. Algemene bevoegdheden

[Vervallen per 01-09-2002]

Artikel 84

  • 1 Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van het waterschap.

  • 2 Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht.

  • 3 Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de beslissingen van het algemeen bestuur, tenzij bij het reglement de voorzitter hiermede is belast.

Artikel 85

  • 1 Met de opsporing van de overtreding van bij keuren strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij besluit van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap. Indien bij provinciale verordening het toezicht op de naleving van het bij of krachtens die verordening bepaalde is opgedragen aan het dagelijks bestuur, zijn met de opsporing van de overtreding daarvan, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij besluit van dat bestuur aangewezen ambtenaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren van het waterschap zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren van het waterschap kunnen binnen vier weken nadat proces-verbaal is opgemaakt met de betrokkene in schikking treden.

  • 4 De opbrengst van de bij wege van schikking vastgestelde en dienovereenkomstig betaalde bedragen komt ten bate van het waterschap.

  • 5 De betaling van het bij schikking bepaalde doet het recht tot strafvordering vervallen.

Artikel 86

  • 1 Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2 Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3 Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan het waterschap of aan het waterschapsbestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 4 Tenzij bij reglement anders is bepaald, wordt het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet hetzij in zijn eerstvolgende vergadering, hetzij binnen drie maanden bekrachtigt.

Artikel 88

Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur.

Artikel 89

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2 Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen voorzover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

Hoofdstuk XII. De bevoegdheid van de voorzitter

Artikel 94

  • 1 De voorzitter bevordert een goede behartiging van de taken van het waterschap.

  • 2 Hij heeft de leiding van de vergaderingen van het algemeen en van het dagelijks bestuur. In de vergadering van het algemeen bestuur heeft hij raadgevende stem.

  • 3 Hij ondertekent alle stukken welke van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 95

De voorzitter vertegenwoordigt het waterschap in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur.

Artikel 96

  • 1 Wanneer de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur gedogen, is de voorzitter bevoegd bij omstandigheden waaronder de veiligheid van een of meer waterstaatswerken, of anderszins de goede staat daarvan, in onmiddellijk en ernstig gevaar is of dreigt te komen, al die maatregelen te treffen waartoe die besturen bevoegd zijn, zolang deze toestand voortduurt en totdat deze besturen van hun bevoegdheid gebruik maken.

  • 2 Hij geeft daarvan onverwijld kennis aan het desbetreffende bestuur alsmede aan gedeputeerde staten.

Artikel 97

  • 1 De voorzitter is het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2 Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen voorzover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

Titel IV. De financiën van het waterschap

Hoofdstuk XIII. Algemene bepalingen

Artikel 98

Het waterschap draagt de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Evenwel worden, voorzover de behartiging van die taken redelijkerwijs moet worden geacht het belang van het gebied van het waterschap te boven te gaan op grond dat deze tevens in belangrijke mate is de behartiging van een nationaal of provinciaal belang, aan het waterschap bijdragen verleend ten laste van de kas van het Rijk onderscheidenlijk die van de desbetreffende provincie of provincies.

Artikel 98a

  • 1 De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven regels.

  • 2 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens regels worden gesteld ten aanzien van:

    • a. door het dagelijks bestuur vast te stellen documenten ten behoeve van de uitvoering van de begroting en de jaarrekening;

    • b. door het dagelijks bestuur aan derden te verstrekken informatie op basis van de begroting en de jaarrekening en de controle van deze informatie. In overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken kan worden bepaald dat deze informatie wordt verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 3 Indien de informatie, bedoeld in het tweede lid onder b, niet of niet tijdig wordt verstrekt, dan wel de kwaliteit van de informatie tekort schiet, geven gedeputeerde staten een aanwijzing aan het dagelijks bestuur om alsnog informatie van voldoende kwaliteit te verstrekken.

  • 4 Indien het dagelijks bestuur nalaat de aanwijzing, bedoeld in het derde lid, op te volgen zorgen gedeputeerde staten dat de benodigde informatie alsnog wordt verstrekt. De kosten daarvan komen voor rekening van het waterschap.

Hoofdstuk XIV. De begroting en de jaarrekening

§ 1. De begroting

Artikel 99

  • 1 Voor alle aan het waterschap opgedragen taken brengt het algemeen bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die het daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de door het waterschap te heffen belastingen, de van het rijk en de provincie te ontvangen bijdragen en andere financiële middelen die naar verwachting kunnen worden aangewend.

  • 2 De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3 De begroting moet in evenwicht zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal zijn gebracht.

  • 4 Ten laste van het waterschap kunnen slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

  • 5 Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 100

  • 1 Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks, tijdig voor de in artikel 101, eerste lid, bedoelde vaststelling, het algemeen bestuur een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van het waterschap en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 2 De ontwerp-begroting en de overige in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn aangeboden, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 3 Het algemeen bestuur beraadslaagt over de ontwerp-begroting niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

Artikel 101

  • 1 Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2 Het dagelijks bestuur zendt de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting vergezeld van de in artikel 100, eerste lid, bedoelde stukken, binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 december van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

Artikel 102

  • 1 Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

§ 2. De jaarrekening

Artikel 103

  • 1 Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 3 De in het eerste en tweede lid, alsmede de in artikel 109, derde en vierde lid, bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzage legging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het algemeen bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

Artikel 104

  • 1 Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgend op het begrotingsjaar. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van het waterschap.

  • 2 Indien het algemeen bestuur tot het standpunt komt dat onrechtmatige totstandkoming van in de jaarrekening opgenomen baten, lasten of balansmutaties aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg staat, brengt hij dit terstond ter kennis van het dagelijks bestuur met vermelding van de gerezen bedenkingen.

  • 3 Het dagelijks bestuur zendt het algemeen bestuur binnen twee maanden na ontvangst van het standpunt, bedoeld in het tweede lid, een voorstel voor een indemniteitsbesluit, vergezeld van een reactie op de bij het algemeen bestuur gerezen bedenkingen.

  • 4 Indien het dagelijks bestuur een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt het algemeen bestuur de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel.

Artikel 105

De leden van het dagelijks bestuur nemen niet deel aan stemmingen over besluiten als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid van artikel 104.

Artikel 106

Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel 107

Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening en het jaarverslag, vergezeld van de overige in artikel 103 bedoelde stukken binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 juli van het jaar, volgend op het begrotingsjaar, aan gedeputeerde staten. Het dagelijks bestuur voegt daarbij, indien van toepassing, het besluit van het algemeen bestuur over een voorstel voor een indemniteitsbesluit met de reactie, bedoeld in artikel 104, derde lid.

Artikel 107a

Indien het algemeen bestuur de jaarrekening dan wel een indemniteitsbesluit niet of niet naar behoren vaststelt, zendt het dagelijks bestuur de jaarrekening, vergezeld van de overige in artikel 103 bedoelde stukken, respectievelijk het indemniteitsbesluit ter vaststelling aan gedeputeerde staten.

Hoofdstuk XV. De administratie en de controle

Artikel 108

  • 1 Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2 De verordening bevat in ieder geval:

    • a. regels voor waardering en afschrijving van activa;

    • b. grondslagen voor de berekening van de door het waterschapsbestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 115, eerste lid;

    • c. regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

Artikel 109

  • 1 Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.

  • 3 De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde controle aan of:

    • a. de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en lasten als de grootte en samenstelling van het vermogen;

    • b. de baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen;

    • c. de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, bedoeld in artikel 98a, en

    • d. het jaarverslag met de jaarrekening verenigbaar is.

  • 4 Het verslag van bevindingen bevat in ieder geval bevindingen over:

    • a. de vraag of de inrichting van het financiële beheer en van de financiële organisatie een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk maken, en

    • b. onrechtmatigheden in de jaarrekening.

  • 5 De accountant zendt de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen aan het algemeen bestuur en een afschrift daarvan aan het dagelijks bestuur.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de reikwijdte van en de verslaglegging omtrent de accountantscontrole, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 109a

  • 1 Het dagelijks bestuur verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. Het algemeen bestuur kan bij verordening hierover regels stellen.

  • 2 Het dagelijks bestuur brengt schriftelijk verslag uit aan het algemeen bestuur van de resultaten van de onderzoeken.

Artikel 109b

Het dagelijks bestuur zendt de verordeningen, bedoeld in de artikelen 108, 109 en 109a, binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten.

Artikel 109c

Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie, bedoeld in artikel 108, eerste lid.

Hoofdstuk XVI. De waterschapsbelastingen

Artikel 110

Het algemeen bestuur besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een waterschapsbelasting door het vaststellen van een belastingverordening.

Artikel 111

De belastingverordening vermeldt in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, alsmede het tijdstip van inwerkingtreding.