Rijkswet pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Rijkswet van 20 december 1989, houdende regeling van pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is de regeling van pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba en hun nabestaanden opnieuw vast te stellen, terwijl het voorts wenselijk is deze aan te passen aan de huidige omstandigheden:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. Reglement: het Reglement voor de Gouverneur van Aruba, het Reglement voor de Gouverneur van Curaçao, onderscheidenlijk het Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten;

  • c. Gouverneur: degene die bij koninklijk besluit als Gouverneur van Aruba, Curaçao, onderscheidenlijk Sint Maarten is benoemd op grond van artikel 1, tweede lid, van het Reglement;

  • d. gewezen Gouverneur: degene die na ontslag als Gouverneur krachtens deze rijkswet uitzicht heeft op ouderdomspensioen bij het bereiken van de vijfenvijftig-jarige leeftijd;

  • e. gepensioneerd Gouverneur: de gewezen Gouverneur aan wie pensioen krachtens deze rijkswet is toegekend;

  • f. pensioen: elk pensioen dat is toegekend krachtens deze rijkswet, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt;

  • g. nabestaande: de man of vrouw waarmee de Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur op de dag van overlijden gehuwd was.

Artikel 2

  • 1 In deze rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt onder berekeningsgrondslag verstaan het bedrag, waarvan een uitkering of een pensioen ingevolge deze rijkswet is afgeleid.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de laatstelijk als Gouverneur genoten maandelijkse wedde, verhoogd met de vakantie-uitkering, vastgesteld op grond van artikel 1, vierde lid, van het Reglement.

Artikel 3

De berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 2, wordt, indien de koopkrachtontwikkeling in Aruba, Curaçao, onderscheidenlijk Sint Maarten daartoe in een bepaald jaar aanleiding geeft, in de maand januari daaropvolgend door Onze Minister aangepast.

Artikel 4

De berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 2, wordt, indien een wijziging in de bezoldigingsstructuur van de Gouverneur daartoe aanleiding geeft, bij koninklijk besluit aangepast.

Uitkering gewezen gouverneur

Artikel 5

  • 1 De gewezen Gouverneur heeft vanaf de datum van ingang van het ontslag als Gouverneur recht op een uitkering gedurende een tijdvak gelijk aan de duur van de vervulde ambtsperiode als Gouverneur, maar uiterlijk tot de dag waarop de leeftijd van vijfenvijftig jaar wordt bereikt.

  • 2 Het uitkeringstijdvak, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien de gewezen Gouverneur een ambtsperiode van zes jaren of langer heeft volbracht, dan wel voordien uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is geworden het ambt te vervullen, verlengd tot de dag waarop de leeftijd van vijfenvijftig jaar wordt bereikt.

  • 3 Blijvende ongeschiktheid als bedoeld in het tweede lid wordt door Onze Minister vastgesteld aan de hand van de uitslag van een geneeskundig onderzoek door een door Onze Minister aangewezen arts.

Artikel 6

  • 1 De uitkering, bedoeld in artikel 5, bedraagt gedurende de eerste twaalf maanden van het uitkeringstijdvak 80% en gedurende de overige maanden 50% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 2.

  • 2 Voor zover de som van de uitkering en nieuwe inkomsten uit of in verband met arbeid 75% van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag overtreft, wordt dat meerdere in mindering gebracht op de uitkering. De in de eerste volzin bedoelde vermindering bedraagt ten hoogste 50% van de daar bedoelde nieuwe inkomsten.

  • 3 Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede lid.

Ouderdomspensioen

Artikel 7

De gewezen Gouverneur krijgt recht op ouderdomspensioen met ingang van de dag waarop de leeftijd van vijfenvijftig jaar wordt bereikt. De Gouverneur die de leeftijd van vijfenvijftig jaar heeft bereikt, krijgt recht op ouderdomspensioen op de datum van ingang van het ontslag als Gouverneur.

Artikel 8

  • 1 Het pensioen als bedoeld in artikel 7 bedraagt voor elk van de eerste zes dienstjaren als Gouverneur 3,5% en voor elk overig dienstjaar als Gouverneur 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 2.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste lid.

Nabestaandenpensioenen

Artikel 9

  • 1 De nabestaande van een Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur heeft recht op nabestaandenpensioen.

  • 2 Geen recht op nabestaandenpensioen bestaat, indien het huwelijk was gesloten nadat het ontslag van de echtgenoot dan wel echtgenote als Gouverneur was ingegaan, tenzij de echtgenoten reeds voor het ontslag met elkaar gehuwd waren geweest.

Artikel 11

Recht op bijzonder nabestaandenpensioen heeft de persoon met wie een overleden Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur gehuwd is geweest ten tijde van de ambtsperiode als Gouverneur, mits:

  • a. die persoon recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de echtgenoot dan wel echtgenote op de dag van het vonnis, waarbij de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken, zou zijn overleden, en

  • b. die persoon niet als gevolg van hertrouwen met de vroegere echtgenoot dan wel de vroegere echtgenote ter zake van dat overlijden recht op nabestaandenpensioen verkrijgt.

Artikel 12

  • 1 Na het overlijden van een Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur hebben recht op wezenpensioen de kinderen, geadopteerde kinderen of pleegkinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn.

  • 2 Geen recht op wezenpensioen hebben:

    • a. kinderen, geboren uit een huwelijk, dat is gesloten nadat het ontslag als Gouverneur was ingegaan, tenzij de echtgenoten reeds voor het ontslag met elkaar gehuwd waren geweest;

    • b. kinderen, geboren buiten het huwelijk nadat het ontslag als Gouverneur was ingegaan;

    • c. kinderen, geadopteerd in een huwelijk, dat is gesloten nadat het ontslag als Gouverneur was ingegaan, tenzij de echtgenoten reeds voor het ontslag met elkaar gehuwd waren geweest;

    • d. pleegkinderen, waarvoor de overledene na het ontslag als Gouverneur de pleegouderlijke zorg op zich had genomen.

Artikel 13

  • 1 Indien een Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur naar het oordeel van Onze Minister is vermist, zijn de artikelen 9 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het tijdelijke pensioen gaat van rechtswege over in een voortdurend pensioen, zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.

Berekening nabestaandenpensioenen

Artikel 14

  • 1 Het pensioen van de nabestaande van een Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur bedraagt 72% van het ouderdomspensioen waarop de overledene recht had of zou hebben gehad, onderscheidenlijk recht zou hebben verkregen bij het bereiken van de leeftijd van vijfenvijftig jaar, indien zij of hij metterwoon was of zou zijn gevestigd ter plaatse waar de nabestaande metterwoon is gevestigd. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt de overleden Gouverneur geacht de ambtsperiode als Gouverneur te hebben voortgezet tot de dag waarop het ambt als Gouverneur zes jaren zou zijn bekleed.

  • 2 Indien de nabestaande van een Gouverneur hertrouwt, wordt het pensioen opnieuw vastgesteld met toepassing van de eerste volzin van het eerste lid, met dien verstande dat voor de berekening van het ouderdomspensioen, waarvan het nabestaandenpensioen is afgeleid, de onvoltooide diensttijd niet in aanmerking wordt genomen.

  • 3 Het bedrag van het nabestaandenpensioen ingevolge de voorgaande leden wordt verminderd met het bedrag van het bijzonder nabestaandenpensioen, toegekend ingevolge artikel 15.

Artikel 15

Het bijzonder nabestaandenpensioen bedraagt 72% van het ouderdomspensioen, waarop de overledene recht had of bij het bereiken van de leeftijd van vijfenvijftig jaar zou hebben gehad, onderscheidenlijk recht zou hebben verkregen, indien deze metterwoon was of zou zijn gevestigd ter plaatse waar de bijzondere nabestaande metterwoon is gevestigd. Voor de berekening van het ouderdomspensioen waarvan het bijzonder nabestaandenpensioen wordt afgeleid, wordt slechts de diensttijd meegeteld, die is gelegen voor de ontbinding van het huwelijk.

Artikel 16

  • 1 Het pensioen van de wees van een Gouverneur, gewezen Gouverneur of gepensioneerd Gouverneur bedraagt 14% van het ouderdomspensioen waarop de overledene recht had of bij het bereiken van de leeftijd van vijfenvijftig jaar zou hebben gehad, onderscheidenlijk recht zou hebben verkregen, indien deze metterwoon was of zou zijn gevestigd ter plaatse waar de wees metterwoon is gevestigd. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt de overleden Gouverneur geacht de ambtsperiode als Gouverneur te hebben voortgezet tot de dag waarop het ambt als Gouverneur zes jaren zou zijn bekleed.

  • 2 Indien de wees geen ouder of pleegouder heeft, die aan het overlijden recht op pensioen ingevolge deze rijkswet ontleent, bedraagt het percentage 28.

Artikel 17

  • 1 De pensioenen, toegekend aan nabestaanden op grond van hetzelfde overlijden, worden uitgedrukt in percentages van het ouderdomspensioen waarvan zij zijn of kunnen worden geacht te zijn afgeleid.

  • 2 De som van de percentages, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 100.

  • 3 Indien de grens, genoemd in het tweede lid, wordt overschreden, worden alle nabestaandenpensioenen verminderd naar onderlinge evenredigheid van de percentages, bedoeld in het eerste lid.

Samenloop van pensioenen

Artikel 18

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder pensioen verstaan het bedrag dat overblijft na vermindering van dat pensioen wegens recht op ouderdomspensioen krachtens een wettelijke aanspraak op een volksverzekering of een naar aard en strekking daarmee overeenkomend pensioen of uitkering.

  • 2 Indien naast een pensioen op grond van deze rijkswet tevens recht bestaat op een of meer pensioenen als bedoeld in het vijfde lid en het totaal van die pensioenen meer bedraagt dan het grensbedrag omschreven in het derde lid, wordt eerstbedoeld pensioen beperkt tot een zodanig gedeelte van het grensbedrag als evenredig is aan de verhouding waarin dat pensioen staat tot het totaal van de pensioenen.

  • 3 Het grensbedrag is het pensioen dat met toepassing van artikel 8 tot een maximum van 70% zou zijn toegekend naar een wedde vermeerderd met de vakantie-uitkering overeenkomend met het bedrag, vastgesteld op grond van artikel 1, vierde lid, van het Reglement.

  • 4 Indien het bedrag van een of meer van de in het tweede lid bedoelde pensioenen bij berekening van de maximaal in aanmerking komende diensttijd hoger is of zou zijn dan het grensbedrag, bedoeld in het derde lid, treedt dat hogere bedrag of het hoogste van die bedragen voor de toepassing van het tweede lid in de plaats van het grensbedrag.

  • 5 Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel verstaan een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering, alsmede een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van het Rijk, een provincie, een gemeente, een waterschap of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, van de Stichting Pensioenfonds ABP, dan wel ten laste van Aruba, Curaçao en Sint Maarten of een publiekrechtelijk lichaam in deze landen of een door het openbaar gezag in een van deze landen ingesteld fonds, met inbegrip van de daarop onder welke benaming ook verleende toeslagen. Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel mede begrepen een ten laste van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten onder welke benaming ook verleende toeslag op een pensioen, een daarmede in aard overeenkomende uitkering of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van Suriname of een publiekrechtelijk lichaam in dat land.

  • 6 Na beperking van een eigen pensioen volgens het eerste of tweede lid wordt de toegepaste beperkingsbreuk slechts gewijzigd, wanneer een pensioen krachtens een andere regeling wordt toegekend of beëindigd dan wel wordt herzien.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister, Onze minister-president van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten gehoord, kan de in het vijfde lid opgenomen opsomming worden aangevuld met andere regelingen en kunnen regelingen van de werking van dit artikel worden uitgezonderd.

Artikel 18a

  • 1 Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing indien voor een nabestaande, naast recht op een of meer nabestaandenpensioenen ingevolge deze rijkswet recht bestaat op een of meer nabestaandenpensioenen krachtens een andere regeling, met dien verstande dat voor het in het derde lid van dat artikel bedoelde grensbedrag en het in het vierde lid van dat artikel bedoelde hogere bedrag, met betrekking tot een nabestaandenpensioen krachtens artikel 16, eerste lid, 14% en met betrekking tot een nabestaandenpensioen krachtens artikel 16, tweede lid, 28% van die bedragen in de plaats komt.

  • 2 De gedeelten van de nabestaandenpensioenen en bijzondere nabestaandenpensioenen, bedoeld in artikel 14, 15 en 16, gaan tezamen het bedrag waarvan die pensioenen zijn afgeleid niet te boven.

  • 3 Indien wegens toepassing van het tweede lid de daar bedoelde pensioengedeelten een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid van de onderscheiden bedragen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid worden krachtens wettelijk voorschrift toegekende toeslagen niet onder pensioen begrepen.

Artikel 19

  • 1 Indien een nabestaande aan wie reeds een nabestaandenpensioen is toegekend, hetzij krachtens deze rijkswet, hetzij krachtens een andere regeling, ter zake van een later huwelijk eveneens recht op nabestaandenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze rijkswet, hetzij krachtens een andere regeling, wordt voor de berekening van de eigen pensioenen waarvan de nabestaandenpensioenen zijn afgeleid of geacht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op bijzonder nabestaandenpensioen.

  • 3 Onder een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist - anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling -, ten laste van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten, dan wel ten laste van een door het openbaar gezag in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten ingesteld fonds.

Artikel 20

  • 1 Indien een wees die reeds recht op een wezenpensioen heeft, hetzij krachtens deze rijkswet, hetzij krachtens een andere regeling, daarna eveneens recht op enig ander wezenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze rijkswet, hetzij krachtens een andere regeling, wordt voor de berekening van de eigen pensioenen waarvan die wezenpensioenen zijn afgeleid of geacht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.

Verval van pensioen en uitkering

Artikel 21

  • 1 Het recht op pensioen vervalt, indien gedurende vijf achtereenvolgende jaren iedere invordering achterwege is gebleven.

  • 2 Onze Minister kan een ten gevolge van het eerste lid vervallen recht of uitzicht op pensioen herstellen.

Artikel 22

Het recht of het uitzicht op pensioen wordt bij koninklijk besluit, Onze minister-president van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten alsmede de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, geheel of gedeeltelijk vervallen verklaard, indien degene die dat recht of dat uitzicht heeft:

  • a. zich in vreemde krijgs- of overheidsdienst naar Ons oordeel uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen;

  • b. wegens enig strafbaar feit is veroordeeld, waaruit naar Ons oordeel blijkt dat deze zich uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen;

  • c. zich op andere wijze naar Ons oordeel uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen.

Artikel 23

Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 5.

Artikel 24

In bijzondere gevallen kan bij koninklijk besluit, Onze minister-president van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten alsmede de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, een op grond van artikel 22 of 23 vervallen recht of uitzicht op pensioen of uitkering geheel of gedeeltelijk worden hersteld.

Ingang en einde van pensioen en uitkering

Artikel 25

  • 1 Het ouderdomspensioen gaat in met de dag waarop het recht daarop ontstaat.

  • 2 Het pensioen van een nabestaande gaat in met de dag volgend op het overlijden van degene aan wie het wordt ontleend.

  • 3 Een tijdelijk pensioen gaat in met een door Onze Minister te bepalen dag.

Artikel 26

  • 1 Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. In geval van vermissing van de rechthebbende eindigt het pensioen met een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 2 Het tijdelijk pensioen eindigt, wanneer de vermiste in leven blijkt te zijn, met een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 3 Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin de rechthebbende de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt, dan wel in het huwelijk is getreden.

Artikel 28

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gewezen Gouverneur kent Onze Minister aan de nabestaande van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toe ten bedrage van de uitkering over een tijdvak van acht weken die de gewezen Gouverneur op de dag van overlijden genoot. Laat de overledene geen nabestaande na als bedoeld in de eerste volzin, dan geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen, geadopteerde kinderen of pleegkinderen van de overledene die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd of gehuwd geweest zijn.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een gewezen Gouverneur als bedoeld in artikel 13.

  • 3 Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste lid nalaat, kan Onze Minister het daar bedoelde bedrag geheel of ten dele bestemmen voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 29

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerd Gouverneur kent Onze Minister aan de nabestaande van wie de gepensioneerd Gouverneur niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toe ten bedrage van het ouderdomspensioen over een tijdvak van acht weken. Laat de overledene geen nabestaande na als bedoeld in de eerste volzin, dan geschiedt de uitkering ten behoeve van de kinderen, geadopteerde kinderen, of pleegkinderen van de overledene die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd of gehuwd geweest zijn.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een gepensioneerd Gouverneur als bedoeld in artikel 13.

  • 3 Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste lid nalaat, kan Onze Minister het daar bedoelde bedrag geheel of ten dele bestemmen voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 30

  • 1 Indien meer pensioen of uitkering is betaald dan overeenstemt met de artikelen 26 en 27, wordt het teveel betaalde teruggevorderd voor zover verrekening daarvan kan plaatsvinden met de uitkering krachtens artikel 28 of artikel 29.

  • 2 Indien een vermiste in leven blijkt te zijn, kan hetgeen aan tijdelijk pensioen en aan uitkering ingevolge artikel 28 of artikel 29 is betaald worden teruggevorderd.

Administratieve bepalingen

Artikel 31

  • 1 Onze Minister beslist over de toekenning van pensioenen en uitkeringen op schriftelijke aanvraag door of vanwege de belanghebbende.

  • 2 Onze Minister kan een pensioen of uitkering ambtshalve toekennen of opnieuw vaststellen.

  • 3 Onze Minister kan een voorschot verlenen op een pensioen of uitkering.

Artikel 32

In een beschikking inhoudende vaststelling van een bedrag, wordt de wijze van berekening van dat bedrag aangegeven. De aan een berekening ten grondslag gelegde ambtsperiode en berekeningsgrondslag worden daarbij vastgesteld.

Artikel 33

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de betaling van pensioenen en uitkeringen. De periodieke betalingen geschieden in maandelijkse termijnen.

  • 2 Onze Minister stelt nadere regels omtrent wijze en voorwaarden van betaling.

Beroep en herziening

Artikel 34

Tegen een besluit op grond van deze rijkswet kan een belanghebbende beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 35

  • 1 Onze Minister herziet een door hem genomen beschikking, indien:

    • a. aan die beschikking een feitelijke onjuistheid ten grondslag ligt, dan wel

    • b. na die beschikking blijkt dat aan die beschikking andere feiten ten grondslag dienen te worden gelegd.

  • 2 Onze Minister wijzigt een beschikking, indien na de beschikking de feiten waarmee in die beschikking rekening is gehouden, zodanig zijn gewijzigd, dat die beschikking anders zou luiden als die nog zou moeten worden genomen.

  • 3 Onze Minister herstelt een door hem genomen beschikking, indien daarin een onjuistheid anders dan bedoeld in het eerste en tweede lid voorkomt.

  • 4 Indien vijf jaren zijn verstreken na de dagtekening van een voor herziening, wijziging of herstel vatbare beschikking, kan Onze Minister dit artikel buiten toepassing laten.

Artikel 36

  • 1 Een herzieningsbeschikking werkt terug tot het tijdstip van inwerkingtreding van de herziene beschikking, tenzij de herzieningsbeschikking anders bepaalt.

  • 2 Indien een beschikking als bedoeld in artikel 35 is genomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herziene of herstelde beschikking, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat Onze Minister bericht heeft ontvangen van wijziging in de feiten als bedoeld in artikel 35, tweede lid, is Onze Minister bevoegd tot terugvordering of verrekening van de te veel betaalde bedragen.

  • 3 Terugvordering of verrekening van teveel betaalde bedragen vindt, behoudens het tweede lid, slechts plaats indien belanghebbende redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er teveel werd uitbetaald, onderscheidenlijk indien belanghebbende heeft nagelaten Onze Minister kennis te geven van een wijziging in de feiten, hoewel dit redelijkerwijs van belanghebbende mocht worden verwacht.

Overgangsbepalingen

Artikel 38

Behoudens het bepaalde in de volgende artikelen worden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze rijkswet ingetrokken de koninklijke besluiten van 16 maart 1964, nr. 5, en 29 augustus 1969, nr. 5.

Artikel 39

Onverminderd het bepaalde in artikel 40 worden alle pensioenen die voor de datum van inwerkingtreding van deze rijkswet krachtens de in artikel 38 genoemde koninklijke besluiten zijn toegekend, geacht krachtens deze rijkswet te zijn toegekend.

Artikel 40

  • 1 De voor de datum van inwerkingtreding van deze rijkswet krachtens de in artikel 38 genoemde koninklijke besluiten verworven rechten en uitzichten blijven gehandhaafd.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt voor de Gouverneurs die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze rijkswet, doch na 1 januari 1962 als zodanig bij koninklijk besluit zijn benoemd op grond van artikel 1, tweede lid, van het Reglement voor de Gouverneur van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk artikel 1, tweede lid, van het Reglement voor de Gouverneur van Suriname, alsmede voor hun nagelaten betrekkingen.

Artikel 41

De artikelen 34 tot en met 37 zijn van toepassing met betrekking tot aanspraken, ontleend aan het koninklijk besluit van 8 juni 1953, nr. 22.

Artikel 41a

Aanspraken op een uitkering of pensioen op grond van deze rijkswet, zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen, worden geacht te zijn opgebouwd op grond van deze rijkswet, zoals die luidt na de inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen.

Slotbepalingen

Artikel 41b

Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijkswet pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

Artikel 42

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 oktober 1983.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 december 1989

Beatrix

De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de elfde januari 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven