Besluit luchtkussenvoertuigen Wet geluidhinder

Geraadpleegd op 07-12-2024.
Geldend van 31-12-2010 t/m heden

Besluit van 19 september 1989, tot uitvoering van artikel 2, en andere van de Wet geluidhinder met betrekking tot luchtkussenvoertuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 juli 1988, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, nr. MJZ1178014, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken en van Verkeer en Waterstaat;

Overwegende dat het in het belang van het voorkomen en beperken van geluidhinder wenselijk is regels te stellen met betrekking tot het gebruik van luchtkussenvoertuigen;

Gelet op de artikelen 2, 4, 5, 7, 147a en 170 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99);

De Raad van State gehoord (advies van 24 oktober 1988, nr. W08.88.0412);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 september 1989, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, nr. MJZ 25889010, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken en van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • - luchtkussenvoertuig: een toestel dat blijkens zijn bouw bestemd is zich te verplaatsen op een luchtkussen, dat wordt in stand gehouden tussen het toestel en het dragend oppervlak;

    • - vaart van en naar zee: de vaart met een zeeschip in een van beide richtingen tussen de zee en:

      • 1°. de haven van Amsterdam, over het Noordzeekanaal, alsmede de vaart in die haven en in de aan deze vaarweg gelegen havens en overlaadplaatsen;

      • 2°. de haven van Rotterdam, de haven van Dordrecht en de havens, gelegen aan het Hollands Diep, over de Rotterdamse Waterweg en de Oude Maas, alsmede de vaart in die havens en in de aan deze vaarwegen gelegen havens en overlaadplaatsen;

      • 3°. België over de Westerschelde of het kanaal van Terneuzen, alsmede de vaart in de aan deze vaarwegen gelegen havens en overlaadplaatsen;

      • 4°. de havens van Den Helder, Delfzijl, Hefshuizen (Eemshaven), Harlingen en Scheveningen alsmede de vaart in die havens.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde behoren luchtkussenvoertuigen tot een zelfde type indien zij – afgezien van veranderingen, opgetreden door gebruik – onderling geen wezenlijke verschillen vertonen wat betreft de eigenschappen of onderdelen die bepalend zijn voor de geluidproduktie.

Artikel 2

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. binnenschepen waarmee de beroepsmatige binnenvaart wordt uitgeoefend, indien deze schepen:

      • 1°. overeenkomstig het Reglement betreffende het onderzoek van schepen op de Rijn (Stb. 1976, 476) zijn voorzien van een geldig certificaat van onderzoek;

      • 2°. overeenkomstig de Binnenvaartwet zijn voorzien van een geldig certificaat van onderzoek;

      • 3°. Zijn voorzien van een geldig communautair certificaat als bedoeld in de Richtlijn nr. 82/714/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen van 4 oktober 1982 (PbEG L 301), of van een geldig communautair binnenvaartcertificaat als bedoeld in de Richtlijn nr. 2006/87/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van richtlijn nr. 82/714/EEG van de Raad (PbEU L 389);

    • b. schepen als bedoeld in artikel 7, onderdeel f, van het Binnenvaartbesluit waarvoor op grond van artikel 10 van dat besluit een voorlopig certificaat is afgegeven;

    • c. zeeschepen waarmee de beroepsmatige zeevaart wordt uitgeoefend, bij de vaart van en naar zee, indien deze schepen:

      • 1°. overeenkomstig de Schepenwet (Stb. 1909, 219) zijn voorzien van een geldig certificaat van deugdelijkheid;

      • 2°. voldoen aan de eisen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (Trb. 1976, 157, en 1977, 77), ten bewijze waarvan de vereiste geldige certificaten, afgegeven door of namens de bevoegde autoriteiten van het land van registratie, aan boord dienen te zijn;

      • 3°. voldoen aan de door de Internationale Maritieme Organisatie opgestelde "Voorschriften voor dynamisch gedragen vaartuigen" (Code of Safety for Dynamically Supported Craft - Res. A.373(X) -), ten bewijze waarvan de vereiste geldige certificaten, afgegeven door of namens de bevoegde autoriteiten van het land van registratie, aan boord dienen te zijn;

    • d. schepen waarvoor op grond van artikel 2 bis juncto artikel 2, eerste lid, onder g, van de Schepenwet een vergunning is afgegeven;

    • e. schepen, varende van zee naar België of in tegengestelde richting;

    • f. rijksvaartuigen die voldoen aan de Veiligheidsnormen en voorschriften voor rijksvaartuigen 1976 (Stcrt. 1976, 78).

  • 2 Dit besluit is voorts niet van toepassing op luchtkussenvoertuigen die in het belang van de landsverdediging op militaire oefenterreinen worden gebezigd.

§ 2. Vergunningverlening

Artikel 3

  • 2 Het verbod, gesteld in het eerste lid, geldt niet voor zover daarvan door Onze Minister ontheffing is verleend voor het gebruik van het luchtkussenvoertuig ten behoeve van een proefvaart in het kader van de bedrijfsmatige vervaardiging. Aan een ontheffing kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder voorschriften worden verbonden.

Artikel 5

Bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, dienen door de aanvrager de volgende gegevens te worden overgelegd:

  • a. de vermelding van naam en adres van de aanvrager;

  • b. de vermelding van het doel waarvoor de aanvrager het luchtkussenvoertuig wil gebruiken;

  • c. een opgave van de plaats waar of het traject waarop de aanvrager het luchtkussenvoertuig wil gebruiken;

  • d. een omschrijving van het aantal keren en de tijdsduur per keer dat de aanvrager het luchtkussenvoertuig wil gebruiken;

  • e. het rapport van het akoestisch onderzoek dat dient te worden uitgevoerd overeenkomstig aanwijzing 13 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, bedoeld in artikel 43 van de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955, 161);

  • f. een omschrijving van de aard, de omvang en de duur van de te verwachten uitstraling van het geluid naar de omgeving, alsmede van de methode volgens welke deze zijn vastgesteld.

Artikel 6

Alvorens te beslissen omtrent een aanvraag om een ontheffing, zendt Onze Minister aan gedeputeerde staten van de provincie waarop de aanvraag betrekking heeft een afschrift van de aanvraag en stelt hij gedeputeerde staten in de gelegenheid om hem daarover binnen vier weken na de toezending schriftelijk hun mening kenbaar te maken.

Artikel 7

Een vergunning en een ontheffing kunnen worden gewijzigd of ingetrokken. artikel 5, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is op de wijziging of intrekking van een ontheffing van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

Met betrekking tot luchtkussenvoertuigen die bij het in werking treden van dit besluit reeds vervaardigd en in Nederland aanwezig waren, dan wel die behoren tot een type dat bij het in werking treden van dit besluit reeds in Nederland in produktie was genomen, geldt artikel 3 met ingang van een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 9

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit luchtkussenvoertuigen Wet geluidhinder.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 19 september 1989

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

Uitgegeven de negenentwintigste september 1989

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes