Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedebouwkundige en interieurarchitect

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-10-1988 t/m 31-08-2002

Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedebouwkundige en interieurarchitect

De minister van Onderwijs en Wetenschappen, handelende in overeenstemming met de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Gelet op de artikelen 9, tweede lid, 10, tweede lid, en 12, tweede lid, van de Wet op de architectentitel (Stb. 1987, 347);

Mede gelet op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG 1985, L 223/15);

Besluit:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet:

de Wet op de architectentitel (Stb. 1987, 347);

register:

het architectenregister, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk II. Voorschriften omtrent de inrichting welke degene die inschrijving in het register als architect wenst te verkrijgen, aan zijn opleiding moet hebben gegeven

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Artikel 2. Voorschriften inrichting opleiding architect

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Degene die voldoet aan een van de eisen, genoemd in artikel 9, eerste lid, onder a en c, van de wet, komt slechts voor inschrijving in het register als architect in aanmerking, indien zijn opleiding ten minste de verwerving waarborgt van:

  • a. het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische en functionele eisen voldoet;

  • b. passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur, aanverwante kunstvormen en menswetenschappen, evenals van de maatschappelijke en culturele stromingen voor zover die van invloed kunnen zijn op het vakgebied van de architectonische vormgeving;

  • c. kennis van de beeldende kunsten voor zover die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;

  • d. passende kennis van stedebouw, planologie en daarbij gebruikte technieken;

  • e. inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;

  • f. inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, in het bijzonder bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;

  • g. inzicht in en vaardigheid met de methoden van onderzoek en voorbereiding van een project;

  • h. inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;

  • i. passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van een bouwwerk met het oog op het verschaffen van comfort en bescherming tegen weersomstandigheden;

  • j. technische bekwaamheid als ontwerper, ten einde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het betrokken gebouw;

  • k. passende kennis van de industrieën, organisaties en procedures die een rol spelen bij het omzetten van ontwerpen in bouwwerken en het inpassen van plannen in de planologie;

  • l. vaardigheid in beeld, geschrift en woord om een ontwerp en plan inzichtelijk te maken voor anderen, en

  • m. passende kennis van en inzicht in procedures en processen van besluitvorming.

Artikel 3. Opleidingen die aan voorschriften inrichting voldoen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Aan het bepaalde in artikel 2 wordt in elk geval voldaan door degene die in het bezit is van een van de volgende getuigschriften:

  • a. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, omvattende de afstudeerrichting architectuur, aan de Technische Universiteit te Delft;

  • b. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, omvattende de differentiatie architectuur en urbanistiek, aan de Technische Universiteit te Eindhoven;

  • c. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd examen, verbonden aan de opleiding van de tweede fase, opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur, aan:

    • 1. de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten te Amsterdam;

    • 2. de Hogeschool Rotterdam en Omstreken te Rotterdam;

    • 3. de Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg te Tilburg;

    • 4. de Hogeschool voor de Kunsten te Arnhem;

    • 5. de Rijkshogeschool Groningen te Groningen;

    • 6. de Rijkshogeschool Maastricht te Maastricht.

Artikel 4. Oude opleidingen die aan voorschriften inrichting voldoen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Voor inschrijving in het register komt eveneens in aanmerking degene die in het bezit is van een van de volgende getuigschriften of diploma's:

  • a. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, afgegeven door de afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool dan wel Universiteit te Delft onderscheidenlijk te Eindhoven, indien betrokkene voor of in het studiejaar 1987–1988 een aanvang gemaakt heeft met de studie voor dat getuigschrift;

  • b. het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1967, 387) uitgereikte diploma van het met goed gevolg afgelegd eindexamen van de afdeling architectuur afgegeven aan:

    • 1. de Academie van Bouwkunst te Amsterdam;

    • 2. de Academie van Bouwkunst te Rotterdam;

    • 3. de Academie van Bouwkunst te Tilburg;

    • 4. de Academie van Bouwkunst te Arnhem;

    • 5. de Academie van Bouwkunst te Groningen, of

    • 6. de Limburgse Academie van Bouwkunst te Maastricht;

  • c. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd examen, verbonden aan de opleiding van de tweede fase, opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur, aan een van de in onderdeel b genoemde instellingen.

Hoofdstuk III. Voorschriften omtrent de inrichting welke degene die inschrijving in het register als stedebouwkundige wenst te verkrijgen, aan zijn opleiding moet hebben gegeven

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Artikel 5. Voorschriften inrichting opleiding stedebouwkundige

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Degene die voldoet aan een van de eisen, genoemd in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, van de wet, komt slechts voor inschrijving in het register als stedebouwkundige in aanmerking, indien zijn opleiding ten minste de verwerving waarborgt van:

  • a. het vermogen om informatie vanuit andere bij de ruimtelijke ordening betrokken disciplines om te zetten in ruimtelijke constructies en ontwerpen van ruimtelijke concepten;

  • b. passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de stedebouw en van de relatie met andere disciplines;

  • c. inzicht in processen die hebben geleid tot menselijke nederzettingen en occupatiepatronen in cultuur- en natuurhistorisch opzicht;

  • d. passende kennis van de inhoud van andere bij de ruimtelijke vormgeving betrokken disciplines, te weten architectuur, volkshuisvesting en tuinen landschapsarchitectuur;

  • e. het vermogen om in de ontwikkeling van een ruimtelijk concept voor stedebouw de relatie tussen mensen en ruimten en de afstemming daarvan op menselijke behoeften en maatstaven te betrekken;

  • f. inzicht in het beroep van stedebouwkundige en de rol van de stedebouwkundige in de maatschappij;

  • g. inzicht in en vaardigheid met de methoden van stedebouwkundig onderzoek en de voorbereiding van projecten;

  • h. vaardigheden op de gebieden van ruimtelijke planning en stedebouwkundig ontwerp, inzicht in plannings- en ontwerpmethodieken en vaardigheid met de fysieke, structurele en historische analyse van stedebouwkundige verschijnselen en oplossingen;

  • i. passende kennis van sociaal-maatschappelijke processen, ontwikkelingen en randvoorwaarden, in het bijzonder ten aanzien van culturele en ruimtelijk morfologische ontwikkelingen, de leefomgeving, de natuur en het milieu;

  • j. passende kennis van de maatschappijwetenschappen, sociale en historische geografie, landschapskunde, ecologie, civiele techniek en de economie, alsmede van het ruimtelijk en stedebouwkundig recht;

  • k. passende kennis van de organisatie, de middelen en instrumenten van de ruimtelijke ordening en planningsniveaus in Nederland;

  • l. vaardigheden en methoden in beeld, geschrift en woord om het plan en ontwerp voor anderen inzichtelijk te maken, en

  • m. passende kennis van en inzicht in procedures en processen van besluitvorming.

Artikel 6. Opleidingen die aan voorschriften inrichting voldoen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Aan het bepaalde in artikel 5 wordt in elk geval voldaan door degene die in het bezit is van een van de volgende getuigschriften of diploma's:

  • a. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, omvattende de afstudeerrichting stedebouwkunde, aan de Technische Universiteit te Delft;

  • b. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd examen, verbonden aan de opleiding van de tweede fase, opleiding voor beroepen op het terrein van stedebouw, aan:

    • 1. de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten te Amsterdam;

    • 2. de Hogeschool Rotterdam en Omstreken te Rotterdam;

    • 3. de Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg te Tilburg,

      dan wel aan een van de instellingen waaruit de onder 1 tot en met 3 genoemde instellingen ontstaan zijn.

Artikel 7. Oude opleidingen die aan voorschriften inrichting voldoen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Voor inschrijving in het register komt eveneens in aanmerking degene die in het bezit is van een van de volgende getuigschriften of diploma's:

  • a. het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet (Stb. 1919, 593) uitgereikte einddiploma Stedebouwkundig Hoger Onderricht;

  • b. het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1967, 387) uitgereikte einddiploma Stedebouwkundig Hoger Onderricht;

  • c. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, met specialisatie in de stedebouwkunde, aan de Technische Hogeschool dan wel Universiteit te Delft, indien betrokkene voor of in het studiejaar 1981–1982 een aanvang gemaakt heeft met de studie voor dat getuigschrift;

  • d. het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in de bouwkunde, afstudeerrichting urbanistiek en ruimtelijke organisatie dan wel differentiatie stedebouwkundig ontwerpen aan de Technische Hogeschool dan wel Universiteit te Eindhoven indien betrokkene voor of in het studiejaar 1985–1986 een aanvang gemaakt heeft met de studie voor dat getuigschrift;

  • e. het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte diploma van het met goed gevolg afgelegd eindexamen, van de afdeling stedebouwkunde afgegeven aan:

    • 1. de Academie van Bouwkunst te Amsterdam;

    • 2. de Academie van Bouwkunst te Rotterdam, of;

    • 3. de Academie van Bouwkunst te Tilburg.

Hoofdstuk IV. Voorschriften omtrent de inrichting welke degene die inschrijving in het register als interieurarchitect wenst te verkrijgen, aan zijn opleiding moet hebben gegeven

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Artikel 8. Voorschriften inrichting opleiding interieurarchitect

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Degene die voldoet aan een van de eisen, genoemd in artikel 12, eerste lid, onder a tot en met c, van de wet, komt slechts voor inschrijving in het register als interieurarchitect in aanmerking, indien zijn opleiding ten minste de verwerving waarborgt van:

  • a. het vermogen tot interieurvormgeving die aan esthetische, functionele en technische eisen voldoet vanuit inzicht in de werking en begrenzing van ruimten en de doorbreking daarvan, alsmede in de werking van ruimten onderling in het bijzonder wat betreft vorm en verhouding;

  • b. passende kennis van de theorie en de geschiedenis van de interieurarchitectuur, de geschiedenis van de architectuur, de historische ontwikkeling van maatschappelijke en culturele stromingen en inzicht in de invloed daarvan op de interieurvormgeving;

  • c. kennis van de beeldende kunsten voor zover die van invloed kunnen zijn op de interieurvormgeving;

  • d. passende kennis van het vormgevend ontwerpen voor architectuur en interieurarchitectuur en de daarvoor gebruikte methoden;

  • e. het vermogen om in het ontwerpproces ten dienste van interieurvormgeving de relatie tussen mensen en ruimten te betrekken, onder andere door de afstemming van de vormgeving op menselijke behoeften en maatstaven;

  • f. inzicht in het beroep van interieurarchitect en de rol van de interieurarchitect in de maatschappij;

  • g. inzicht in en vaardigheid met de methoden van onderzoek ten dienste van interieurvormgeving en de voorbereiding van een project;

  • h. passende kennis van en inzicht in bouwkundige constructies, in de bouwfysische aspecten die daarmee samenhangen, in het bijzonder in relatie tot het renoveren, verbouwen van en beperkt aanbouwen aan bestaande gebouwen, alsmede de installatietechnische aspecten;

  • i. passende kennis van en inzicht in de eigenschappen van bouwmaterialen, in het bijzonder die met betrekking tot de afwerking van gebouwen en kennis van materialen, producten en technieken ten behoeve van de afwerking, inrichting, meubilering en stoffering van het interieur, evenals kennis van alle voorkomende technische installaties die in gebouwen gebruikt worden met betrekking tot de inpassing in het interieur;

  • j. technische bekwaamheid als ontwerper ten einde, binnen de door begrotingsfactoren, bouw- en andere voorschriften gestelde grenzen, te kunnen voldoen aan de eisen van gebruikers van het interieur;

  • k. passende kennis van de organisatorische, financiële en juridische aspecten die betrekking hebben op het ontwerpen en de ruimtelijke realisatie daarvan;

  • l. vaardigheid in beeld, geschrift en woord om het plan inzichtelijk te maken voor anderen, daarbij inbegrepen vaardigheid tot het maken van tekeningen en bijbehorende omschrijvingen, en

  • m. passende kennis van en inzicht in procedures en processen van besluitvorming.

Artikel 9. Opleidingen die aan voorschriften inrichting voldoen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Aan het bepaalde in artikel 8 wordt in elk geval voldaan door degene die in het bezit is van een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen, verbonden aan de studierichting architectonische vormgeving, afstudeerrichting interieurvormgeving, verkregen aan een van de volgende instellingen:

  • 1. de Dr. Gerrit Th. Rietveld Academie te Amsterdam;

  • 2. de Hogeschool voor de Kunsten te Arnhem;

  • 3. de Hogeschool West-Brabant te Breda;

  • 4. het Instituut voor Hoger Beeldend Kunstonderwijs Oost-Nederland te Enschede;

  • 5. de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage;

  • 6. de Rijkshogeschool Groningen te Groningen;

  • 7. de Rijkshogeschool Maastricht te Maastricht;

  • 8. de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht;

  • 9. de Hogeschool voor Rotterdam en Omstreken te Rotterdam;

  • 10. de Christelijke Hogeschool voor de Kunsten ‘Constantijn Huygens’ te Zwolle,

    dan wel aan een van de instellingen waaruit de onder 1 tot en met 10 genoemde instellingen ontstaan zijn.

Artikel 10. Oude opleidingen die aan voorschriften inrichting voldoen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Voor de inschrijving in het register komt eveneens in aanmerking degene die in het bezit is van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet (Stb. 1919, 593) dan wel op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1967, 387) uitgereikte diploma kunstonderwijs van de afdeling architectonische vormgeving, waarop is aangeduid dat het examen betrekking had op de interieurvormgeving.

Hoofdstuk V. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Artikel 11. Publikatie: inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

  • 1 Deze regeling wordt in de Nederlandse Staatscourant geplaatst. Tevens wordt de regeling bekend gemaakt in het publikatieblad ‘Uitleg’ van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wet.

Artikel 12. Citeertitel

[Regeling vervallen per 06-05-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002]

Deze regeling kan worden aangehaald als: Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedebouwkundige en interieurarchitect.

Zoetermeer, 1 september 1988

De

minister

van Onderwijs en Wetenschappen,

W. J. Deetman

Naar boven