Besluit reserve-overdracht N.S.-personeel

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Besluit van 24 februari 1988, houdende de wijze van vaststelling van de wiskundige reserve bedoeld in artikel N 6 en van de tijd bedoeld in artikel N 9 van de Spoorwegpensioenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 22 september 1987, nr. AW87/U791, Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid, Directie Arbeidsvoorwaarden, Hoofdafdeling Pensioenen en Wachtgelden;

Gelet op de artikelen N 7 en N 10 van de Spoorwegpensioenwet (Stb. 1986, 541);

Gehoord de Raad van toezicht bedoeld in artikel L 2 en de wiskundig adviseur bedoeld in artikel L 14 van de Spoorwegpensioenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 1987, nr. WO4.87.0506);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 4 februari 1988, nr. AW87/1052, Directoraat-Generaal Management en Personeelsbeleid, Directie Arbeidsvoorwaarden, Hoofdafdeling Pensioenen en Wachtgelden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Spoorwegpensioenwet;

  • b. Onze Minister: de Minister van Binnenlandse Zaken;

  • c. contante-waardefactor: het actuarieel bepaalde getal, gebaseerd op kans- en rentefactoren, waarmee de waarde van een toekomstig recht op pensioen op enig tijdstip wordt vastgesteld;

  • d. contante waarde: het bedrag waarop een toekomstig recht op pensioen wordt gewaardeerd door vermenigvuldiging van dat pensioen met de contante-waardefactor;

  • e. wiskundige reserve: het bedrag van de contante waarde van de tot zijn ontslag opgebouwde pensioenaanspraken van een gewezen deelgenoot dan wel van een elders ontslagen werknemer die deelgenoot is geworden;

  • f. rentestandskorting: korting op de contante waarde ter verrekening van overrente boven de rekenrente die in aanmerking is genomen bij de bepaling van de contante-waardefactor.

Artikel 2. Pensioenaanspraken

  • 1 De wiskundige reserve heeft uitsluitend betrekking op uitzicht op ouderdomspensioen, weduwenpensioen en bijzonder weduwenpensioen. Onder weduwenpensioen wordt niet begrepen weduwnaarspensioen als bedoeld in artikel G 3 van de wet.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt, verstaan onder:

    • a. ouderdomspensioen: het ouderdomspensioen waarop krachtens artikel E 2 van de wet uitzicht bestaat voor een gewezen deelgenoot, berekend met toepassing van artikel F 6 en vervolgens verminderd met het inbouwbedrag overeenkomstig hoofdstuk J, paragraaf 2, van de wet, onderscheidenlijk berekend met toepassing van artikel F 6a en eventueel de artikelen F 6b en F 6c van de wet; het aldus berekende ouderdomspensioen voor de gehuwde mannelijke gewezen deelgenoot wordt vervolgens verhoogd met twee percent van het verschil tussen het algemeen pensioen bedoeld in artikel J 4 van de wet voor gehuwden en dat voor ongehuwden voor ieder jaar diensttijd voor 1 januari 1986 en met een en vijfenzeventig honderdste percent van het verschil tussen de franchises bedoeld in artikel F 6a, derde lid, onder a en b, van de wet voor ieder jaar diensttijd na 31 december 1985; het overeenkomstig de eerste volzin berekende ouderdomspensioen voor de gehuwde vrouwelijke gewezen deelgenoot wordt verhoogd met een en vijfenzeventig honderdste percent van het verschil tussen de franchises bedoeld in artikel F 6a, derde lid, onder a en b, van de wet voor ieder jaar diensttijd na 31 december 1985;

    • b. gehuwdenaftrek: het onder a omschreven verschil tussen ouderdomspensioen voor gehuwden en dat voor ongehuwden;

    • c. weduwenpensioen: het weduwenpensioen bedoeld in artikel H 2, eventueel verminderd met het inbouwbedrag overeenkomstig hoofdstuk J, paragraaf 2, van de wet; in alle gevallen wordt aangenomen dat aanspraak bestaat op het weduwenpensioen bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (Stb. 1965, 429); bij de berekening van het weduwenpensioen vinden de artikelen H 5, derde lid, en H 9a van de wet geen toepassing;

    • d. bijzonder weduwenpensioen: het bijzonder weduwenpensioen bedoeld in artikel H 5 van de wet, berekend overeenkomstig het weduwenpensioen.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van de bedragen die gelden op de datum waarop het verzoek tot overname of overdracht van de wiskundige reserve door het fonds is ontvangen. Wanneer het verzoek is ontvangen voor de datum waarop betrokkene deelgenoot is geworden, dan wel waarop zijn deelgenootschap is geëindigd, treedt die datum in de plaats van de datum bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 3. Contante-waardefactoren

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit worden de contante-waardefactoren gebruikt die Onze Minister vaststelt ter berekening van de contante waarden van:

    • A. ouderdomspensioen ongehuwde vrouwen;

    • B. gehuwdenaftrek gehuwde vrouwen;

    • C. ouderdomspensioen ongehuwde mannen;

    • D. gehuwdenaftrek gehuwde mannen;

    • E. weduwenpensioen en bijzonder weduwenpensioen;

    • F. toeslag op weduwenpensioen bedoeld in artikel H 9a van de wet.

  • 2 De contante-waardefactoren bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld met toepassing van de rekenrente van de laatstelijk samengestelde actuariële balans van het fonds. De sterftekansen worden ontleend aan de laatstelijk door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde sterftetafels die zijn gebaseerd op de door het Centraal Bureau voor de Statistiek samengestelde sterftetafels Gehele Bevolking Mannen en Gehele Bevolking Vrouwen.

  • 3 Onze Minister stelt de contante-waardefactoren vast, gehoord de Raad van toezicht en de wiskundig adviseur bedoeld in artikel L 14 van de wet.

  • 4 De tabellen van contante-waardefactoren, vastgesteld voor oplopende leeftijden in gehele jaren, worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en treden in werking met ingang van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Artikel 4. Leeftijd

  • 1 De contante-waardefactoren voor leeftijden in gebroken jaren worden verkregen door lineaire interpolatie in de tabellen bedoeld in artikel 3, vierde lid.

  • 2 Tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt, wordt voor de toepassing van dit besluit onder de leeftijd van de deelgenoot of gewezen deelgenoot verstaan de werkelijke leeftijd in gehele maanden nauwkeurig op de datum waarop het verzoek tot overname of overdracht van de wiskundige reserve door het fonds is ontvangen, verhoogd met zes maanden. Vijftien dagen of meer worden gerekend als een maand, veertien dagen of minder worden niet meegeteld.

  • 3 Wanneer het verzoek bedoeld in het tweede lid door het fonds is ontvangen voor de datum waarop betrokkene deelgenoot is geworden, dan wel waarop zijn deelgenootschap is geëindigd, treedt die datum in de plaats van de datum bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt, wordt ten aanzien van de echtgenoot of gescheiden echtgenoot van de deelgenoot of gewezen deelgenoot aangenomen dat de vrouw drie jaar jonger is dan de man.

Artikel 5. Burgerlijke staat

Voor de toepassing van dit besluit wordt de burgerlijke staat van betrokkene bepaald naar zijn staat op de datum waarop hij deelgenoot is geworden, dan wel waarop zijn deelgenootschap is geëindigd.

§ 2. Overdracht van wiskundige reserve

Artikel 6. Ouderdomspensioen ongehuwde vrouw

De wiskundige reserve van het ouderdomspensioen bedraagt voor een y-jarige vrouwelijke gewezen deelgenoot die ongehuwd is:

Bijlage 4827.png

waarin

OP = het bedrag van het ouderdomspensioen waarop uitzicht bestaat;

Bijlage 4828.png

= de contante-waardefactor per een gulden uitgesteld ouderdomspensioen op het leven van een y-jarige vrouw, ingaande bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 7. Ouderdomspensioen gehuwde vrouw

De wiskundige reserve van het ouderdomspensioen bedraagt voor een y-jarige vrouwelijke gewezen deelgenoot die gehuwd is:

Bijlage 4829.png

waarin

OP = het bedrag van het ouderdomspensioen waarop uitzicht bestaat;

Bijlage 4830.png

= de contante-waardefactor per een gulden uitgesteld ouderdomspensioen op het leven van een y-jarige vrouw, ingaande bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

GA = het bedrag van de gehuwdenaftrek verkregen door vermenigvuldiging van de diensttijd na 31 december 1985 met 0,0175 maal het verschil tussen de franchises bedoeld in artikel F 6a, derde lid, onder a en b, van de wet;

Bijlage 4831.png

= de contante-waardefactor per een gulden gehuwdenaftrek op het leven van een y-jarige vrouw en haar x-jarige echtgenoot, ingaande bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de vrouw.

Artikel 8. Ouderdomspensioen ongehuwde man

Behoudens artikel 11, tweede lid, bedraagt de wiskundige reserve van het ouderdomspensioen voor een x-jarige mannelijke gewezen deelgenoot die ongehuwd is:

Bijlage 4832.png

waarin

OP = het bedrag van het ouderdomspensioen waarop uitzicht bestaat;

Bijlage 4833.png

= de contante-waardefactor per een gulden uitgesteld ouderdomspensioen op het leven van een x-jarige man, ingaande bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 9. Ouderdomspensioen gehuwde man

De wiskundige reserve van het ouderdomspensioen bedraagt voor een x-jarige mannelijke gewezen deelgenoot die gehuwd is:

Bijlage 4834.png

waarin

OP = het bedrag van het ouderdomspensioen waarop uitzicht bestaat;

Bijlage 4835.png

= de contante-waardefactor per een gulden uitgesteld ouderdomspensioen op het leven van een x-jarige man, ingaande bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

GA = het bedrag van de gehuwdenaftrek verkregen door vermenigvuldiging van de diensttijd voor 1 januari 1986 met 0,02 maal het verschil tussen het algemeen pensioen bedoeld in artikel J 4 van de wet voor gehuwden en dat voor ongehuwden en van de diensttijd na 31 december 1985 met 0,0175 maal het verschil tussen de franchises bedoeld in artikel F 6a, derde lid, onder a en b, van de wet;

Bijlage 4836.png

= de contante-waardefactor per een gulden gehuwdenaftrek op het leven van een x-jarige man en zijn y-jarige echtgenote, ingaande bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de man.

Artikel 10. Weduwenpensioen

  • 1 De wiskundige reserve van het weduwenpensioen, niet zijnde een bijzonder weduwenpensioen, bedraagt voor een x-jarige mannelijke gewezen deelgenoot die gehuwd is:

    Bijlage 4837.png

    waarin

    WP = het bedrag van het weduwenpensioen waarop recht zou bestaan, indien de gewezen deelgenoot zou zijn overleden op de datum bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid;

    Bijlage 4838.png

    = de contante-waardefactor per een gulden weduwenpensioen op het leven van een y-jarige vrouw na het overlijden van haar x-jarige echtgenoot; TWP het bedrag van de toeslag ingevolge artikel H 9a van de wet; bij de berekening van deze toeslag wordt eventueel rekening gehouden met artikel H 5, derde lid, van de wet;

    Bijlage 4839.png

    = de contante-waardefactor per een gulden toeslag op het weduwenpensioen tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

  • 2 Indien recht zou bestaan op zowel weduwenpensioen als bijzonder weduwenpensioen, wordt de wiskundige reserve van het bijzonder weduwenpensioen in mindering gebracht op de wiskundige reserve van het weduwenpensioen overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 11. Bijzonder weduwenpensioen

  • 1 De wiskundige reserve van het bijzonder weduwenpensioen bedraagt voor een x-jarige mannelijke gewezen deelgenoot:

    Bijlage 4840.png

    waarin

    WP = het bedrag van het bijzonder weduwenpensioen waarop recht zou bestaan, indien de gewezen deelgenoot zou zijn overleden op de datum bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid;

    Bijlage 4841.png

    = de contante-waardefactor per een gulden bijzonder weduwenpensioen op het leven van een y-jarige vrouw na het overlijden van haar x-jarige gescheiden man.

  • 2 Indien de gewezen deelgenoot ongehuwd is en recht zou bestaan op bijzonder weduwenpensioen, wordt de wiskundige reserve daarvan in mindering gebracht op de wiskundige reserve van het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 8.

§ 3. Overname van wiskundige reserve

Artikel 12

  • 1 De tijd bedoeld in artikel N 9, vierde lid, van de wet is gelijk aan:

    W : CWP waarin

    W = het bedrag van de door de pensioeninstantie beschikbaar gestelde wiskundige reserve;

    CWP = de contante waarde van het ouderdomspensioen per dienstjaar, vastgesteld met gebruikmaking van de tabellen bedoeld in artikel 3, vierde lid; ten aanzien van de gehuwde mannelijke deelgenoot omvat CWP bovendien de contante waarde van het weduwenpensioen per dienstjaar.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid geldt als aangepaste middelsom van berekeningsgrondslagen voor het ouderdomspensioen het inkomen als deelgenoot op de datum bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid.

§ 4. Rentestandskorting

Artikel 13

  • 1 Indien de pensioeninstantie bedoeld in artikel N 6, derde lid, van de wet bij overname van een wiskundige reserve van het fonds een rentestandskorting toepast, wordt de over te dragen wiskundige reserve vermenigvuldigd met de factor (100 - X) : 100.

  • 2 Indien de pensioeninstantie bedoeld in artikel N 9, derde lid, van de wet bij overdracht van een wiskundige reserve aan het fonds een rentestandskorting toepast, wordt voor de toepassing van artikel 12 het bedrag van de beschikbaar gestelde wiskundige reserve vermenigvuldigd met de factor 100 : (100 - X).

  • 3 Voor de toepassing van het eerste of tweede lid wordt de grootte van X bepaald aan de hand van de volgende tabel, uitgaande van het geldende rendement t, vastgesteld overeenkomstig het vierde lid.

    Rendement

    X

    t < 5%

    0

    5% t ≤ 6%

    5

    6% t ≤ 8%

    10

    8% t ≤ 10%

    15

    10% t ≤ 12%

    20

    12% ≤ t

    25

  • 4 Het geldende rendement t bedoeld in het derde lid is het gemiddelde effectieve rendement, vastgesteld overeenkomstig het vijfde lid, van alle guldens-obligatieleningen - met uitzondering van perpetuele leningen - die zijn uitgegeven door de Staat der Nederlanden en voldoen aan de volgende vereisten:

    • a. dat zij zijn opgenomen in de doorlopende notering van de Officiële Prijscourant van de Vereniging voor de Effectenhandel te Amsterdam;

    • b. dat de gemiddelde resterende looptijd, vastgesteld overeenkomstig het zesde lid, ten minste zeven jaren bedraagt;

    • c. dat het quotiënt van het couponrendement en het effectieve rendement ten minste acht tienden en ten hoogste een en een tiende bedraagt.

  • 5 Ter bepaling van het effectieve rendement van de in het vierde lid bedoelde fondsen wordt uitgegaan van de op de vijftiende dag en per ultimo van enige maand laatstbekende middenkoers van de coupures van duizend gulden. De middenkoers van enige dag is de halve som van de laagste en de hoogste koers waartegen op die dag transacties tot stand zijn gekomen volgens de Prijscourant genoemd in het vierde lid, onder a. Het effectieve rendementspercentage van elk der fondsen op bovenbedoelde tijdstippen wordt in twee decimalen nauwkeurig berekend. Van de aldus berekende percentages wordt voor elk van die tijdstippen het rekenkundig gemiddelde in twee decimalen nauwkeurig berekend. Jaarlijks wordt op 16 december het gemiddelde van de laatste zes van deze gemiddelden berekend en dat gemiddelde geldt als rendement t met ingang van 1 januari daaropvolgend.

  • 6 Ter bepaling van de gemiddelde looptijd wordt als aflossingsschema genomen:

    • a. de normale aflossing, indien de koers lager is dan de aflossingskoers;

    • b. vervroegde aflossing op de eerstmogelijke datum, indien de koers gelijk is aan of hoger dan de aflossingskoers.

    Onder aflossingskoers wordt verstaan de koers waartegen algehele aflossing kan geschieden op de eerstmogelijke datum.

§ 5. Bijzondere gevallen

Artikel 14

  • 1 Voor groepen van gevallen waarin toepassing van dit besluit tot een naar het oordeel van de directie onredelijke uitkomst leidt, is de directie bevoegd, na goedkeuring van de Raad van toezicht, ten gunste van belanghebbenden een regeling te treffen die met de strekking van dit besluit overeenkomt.

  • 2 Van de in het eerste lid bedoelde regeling wordt afschrift gezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15. Overgangsbepalingen

De tabellen bedoeld in artikel 3, vierde lid, die voor de eerste maal na de inwerkingtreding van dit besluit worden vastgesteld, werken terug tot en met het tijdstip genoemd in artikel 17.

Artikel 16

Wanneer artikel 12 toepassing vindt ten aanzien van een deelgenoot wiens deelgenootschap is aangevangen voor 1 januari 1986 wordt de middelsom bedoeld in artikel 12, tweede lid, berekend met toepassing van artikel F 5, vierde en vijfde lid, van de wet.

Artikel 17. Slotbepalingen

Dit besluit treedt in werking met ingang van de twintigste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 december 1987.

Artikel 18

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit reserve-overdracht N.S.-personeel.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in de Nederlandse Staatscourant zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en aan de Raad van toezicht en de directie van het Spoorwegpensioenfonds.

's-Gravenhage, 24 februari 1988

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. P. van Dijk

Uitgegeven de zesentwintigste april 1988

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven