Toeslagenwet

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 29-12-2005 t/m 31-12-2005

Wet van 6 november 1986, houdende verlening van toeslagen tot het relevante sociaal minimum aan uitkeringsgerechtigden op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen inzake het verlenen van toeslagen tot het relevante sociaal minimum aan uitkeringsgerechtigden op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Hoofdstuk II. De toeslag

§ 1. De voorwaarden voor het recht op toeslag

Artikel 2

  • 1 Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:

    • a. recht heeft op loondervingsuitkering, en

    • b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan het minimumloon.

  • 2 Recht op toeslag heeft een ongehuwde, die:

    • a. recht heeft op loondervingsuitkering;

    • b. een kind heeft jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (Stb. 1980, 1) kinderbijslag ontvangt dan wel zal ontvangen, en

    • c. per dag een inkomen heeft dat lager is dan 90% van het minimumloon.

  • 3 Behoudens het vierde lid heeft voorts recht op toeslag een ongehuwde, die:

    • a. recht heeft op loondervingsuitkering, en

    • b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan 70% van het minimumloon.

  • 4 Geen recht op toeslag heeft de in het derde lid bedoelde ongehuwde, die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en behoort tot het huishouden van zijn ouders of pleegouders.

  • 5 Zolang een gehuwde of ongehuwde geen recht heeft op een loondervingsuitkering omdat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft hij geen recht op toeslag.

Artikel 3

Vanaf 1990 heeft een gehuwde wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971 geen recht op toeslag, tenzij tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.

Artikel 4

Geen recht op toeslag heeft de persoon die onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of die met die persoon gehuwd is, ter hoogte van het bedrag van het verlies van inkomen uit arbeid als gevolg van het genieten van dat verlof.

Artikel 4a

  • 1 Geen recht op toeslag heeft de persoon, bedoeld in artikel 2, gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont.

  • 2 De persoon, bedoeld in artikel 2, die op grond van het eerste lid geen recht heeft op toeslag, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont recht op toeslag, indien hij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, voldoet.

Artikel 5

  • 2 Geen recht op toeslag bestaat, indien de loondervingsuitkering, het loon, de bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, bedoeld in het eerste lid, niet tot uitbetaling komt op grond van enig handelen of nalaten van betrokkene dat hem redelijkerwijs kan worden verweten.

Artikel 6

  • 1 Als inkomen wordt aangemerkt:

    • a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van hemzelf en van zijn echtgenoot;

    • b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, alsmede de periode waarop die vaststelling betrekking heeft.

Artikel 7

  • 1 In afwijking van artikel 6 wordt gedurende een periode van ten hoogste twee jaren van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:

    • a. een bedrag gelijk aan 5% van het minimumloon; alsmede

    • b. indien en voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, 30% van dat inkomen.

  • 2 Het niet in aanmerking te nemen inkomen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 15% van het minimumloon.

  • 3 Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde periode wordt een periode waarover een uitkering op grond van de Ziektewet is ontvangen, buiten beschouwing gelaten.

  • 4 De beperking tot een periode van twee jaren, als bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet terzake van werkloosheid ontstaan na het bereiken van de leeftijd van 57,5 jaar.

§ 2. De hoogte van de toeslag

Artikel 8

  • 1 Voor de persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het minimumloon en het inkomen.

  • 2 Voor de persoon bedoeld in artikel 2, tweede lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen 90% van het minimumloon en het inkomen.

  • 3 Voor de persoon bedoeld in artikel 2, derde lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen 70% van het minimumloon en het inkomen.

  • 4 De toeslag bedraagt niet meer dan het verschil tussen het dagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend en de loondervingsuitkering.

  • 5 Voor de toepassing van het vierde lid wordt de in het dagloon begrepen vakantie-uitkering niet in aanmerking genomen.

  • 6 Voor de toepassing van het vierde lid wordt bij een persoon ten aanzien waarvan artikel 47, tweede lid, van de Werkloosheidswet toepassing heeft gevonden, een loondervingsuitkering in aanmerking genomen als ware dat artikel niet van toepassing.

  • 7 Onze Minister kan bepalen dat voor de toepassing van het vierde lid ander inkomen dan de loondervingsuitkering wordt gelijkgesteld met de op het dagloon of de grondslag in mindering te brengen loondervingsuitkering.

Artikel 9

Onze Minister is bevoegd nader te bepalen welk niveau een wijziging in het inkomen moet bereiken alvorens die wijziging van invloed is op de omvang van het recht op toeslag en zonodig afwijkende regels te stellen met betrekking tot het tijdstip waarop een wijziging ingaat.

§ 3. De vakantie-uitkering

Artikel 10

  • 1 Degene die recht heeft op een toeslag heeft tevens recht op een vakantie-uitkering ter hoogte van 8% van die toeslag.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien in het dagloon waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, geen vakantietoeslag is begrepen.

  • 3 Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt gewijzigd, wordt dit gewijzigde percentage in aanmerking genomen over het bedrag van de toeslag waarop recht bestaat over de periode aanvangende met de dag waarop die wijziging ingaat. Het gewijzigde percentage treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage.

§ 4. Het geldend maken van het recht op toeslag

Artikel 11

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op toeslag bestaat. De aanvraag wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3 Op de toekenning en de beëindiging van een toeslag op een loondervingsuitkering zijn de artikelen 3:40 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing, indien:

    • a. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan de bekendmaking van de beschikking geen behoefte bestaat en

    • b. de toepasselijkheid van deze artikelen ook is uitgesloten voor de toekenning en de beëindiging van de loondervingsuitkering waarop de toeslag wordt of werd betaald.

  • 4 Verzoekt de belanghebbende binnen een redelijke termijn echter om bekendmaking van de in het derde lid bedoelde beschikking, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

  • 5 Op de herziening van de toeslag als gevolg van een wijziging van het minimumloon of als gevolg van een indexering van het dagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 7 Het recht op toeslag kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag om toeslag werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in de vorige volzin.

  • 8 In afwijking van het tweede lid wordt de aanvraag van een toeslag in aanvulling op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen indien het een aanvraag betreft tot toekenning van een toeslag in aanvulling op een uitkering waarvan de aanvraag op grond van artikel 22 van de Werkloosheidswet wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of in aanvulling op een uitkering op grond van die wet waarvan de aanvraag is of wordt behandeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat categorieën van aanvragen tot toekenning van een toeslag in aanvulling op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, in afwijking van het tweede lid, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in plaats van de Centrale organisatie werk en inkomen worden ingediend.

Artikel 11a

  • 1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:

    • a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;

    • b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.

  • 2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 12

Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.

Artikel 13

Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten behoeve van een doelmatige controle stelt.

Artikel 14

  • 2 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 5 Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 14a wordt opgelegd.

  • 6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 14a

  • 2 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Indien het niet nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5 Degene aan wie boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6 Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

Artikel 14b

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen jegens degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op verzoek van de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5 Indien de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 14c

  • 1 Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 14g zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2 Op verzoek van degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de toeslaggerechtigde, dan wel de betrokken persoon, wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 14d

  • 1 Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 14e

  • 1 Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig het bepaalde in artikel 14b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2 Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 14f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de toeslaggerechtigde wijzigen.

Artikel 14g

  • 4 Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering of toeslag toepassing van het tweede of derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.

  • 5 De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6 Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 7 Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 9 Het achtste lid geldt niet, zolang degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting bedoeld in artikel 14a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

§ 5. De betaling van de toeslag

Artikel 15

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de toeslag, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die toeslag is vastgesteld.

  • 3 De betaling van de toeslag geschiedt, voor zoveel mogelijk, in dezelfde termijnen als die waarin de betaling van de loondervingsuitkering geschiedt.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de toeslag op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:

    • a. het recht op toeslag niet of niet meer bestaat;

    • b. recht op een lagere toeslag bestaat, of

    • c. degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot dan wel de persoon aan wie of de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, een verplichting als bedoeld in de artikelen 12 en 13 niet is nagekomen.

Artikel 15a

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de toeslag op indien degene aan wie een toeslag is toegekend een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van die wet.

Artikel 15b

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de toeslag op, indien blijkt dat het door de toeslaggerechtigde verstrekte adres van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven.

  • 2 Geen opschorting vindt plaats:

    • a. indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de uitkering;

    • b. indien de toeslaggerechtigde van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de toeslaggerechtigde.

  • 4 De opschorting wordt beëindigd zodra het aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat.

Artikel 16

Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot samenloop van toeslagen.

Artikel 17

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd een voorschot te betalen op een nog niet vastgestelde toeslag.

  • 2 Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot als bedoeld in het eerste lid beschouwd als een toeslag ingevolge deze wet.

Artikel 18

De toeslag die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald.

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen ten gunste van de toeslaggerechtigde af te wijken van de in de eerste volzin genoemde drie maanden.

Artikel 19

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de vakantie-uitkering, voor zover niet reeds eerder betaald, jaarlijks in de maand mei over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de vakantie-uitkering, voor zoveel mogelijk, samen met de vakantie-uitkering over de loondervingsuitkering in één bedrag.

  • 3 Indien niet langer recht op loondervingsuitkering bestaat, wordt de nog niet betaalde vakantie-uitkering, voor zoveel mogelijk samen met de vakantie-uitkering over de loondervingsuitkering, in één bedrag betaald.

Artikel 20

  • 1 De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:

    • a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3 De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5 Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 20a.

  • 6 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 20a

  • 1 Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 20b

Artikel 22

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van een wettelijke bepaling de loondervingsuitkering geheel of gedeeltelijk in plaats van aan de toeslaggerechtigde zonder diens machtiging uitbetaalt aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet, een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen of aan een gemeente die de opnamekosten in een dergelijke inrichting betaalt, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tevens de toeslag aan die raad, inrichting of gemeente.

Artikel 23

  • 1 Na het overlijden van de toeslaggerechtigde wordt met ingang van de dag na het overlijden, de toeslag in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:

    • a. aan de langstlevende van de echtgenoten;

    • b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    • c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degene ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3 De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de toeslag over één maand, doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte van die toeslag op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van de toeslaggerechtigde.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid, wordt ervan uitgegaan dat aan de verzekerde een toeslag was toegekend.

  • 5 De overlijdensuitkering wordt op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitbetaald.

  • 6 De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens uitbetaald.

  • 7 Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan toeslag dat, over na het overlijden gelegen dagen, reeds is uitbetaald.

  • 8 De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag.

Artikel 23a

Na het overlijden van de echtgenoot van een toeslaggerechtigde wordt de toeslaggerechtigde voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen tot en met één maand na de dag van overlijden van de echtgenoot, als gehuwd aangemerkt.

Artikel 25

  • 1 De toeslag is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2 Een machtiging tot het in ontvangst nemen van de toeslag, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3 Elk beding, strijdig met het eerste of tweede lid, is nietig.

Hoofdstuk III. Financiering

Artikel 26

In de middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Toeslagenfonds wordt voorzien door het Rijk, alsmede door de met toepassing van artikel 14a verkregen boeten.

Artikel 27

  • 1 De op grond van deze wet te betalen toeslagen en de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van het Toeslagenfonds.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan regels stellen met betrekking tot het eerste lid.

Hoofdstuk IV. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Artikel 29

  • 1 In de uitvoering van deze wet wordt voorzien door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 Het recht op toeslag ingevolge deze wet bestaat tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 30

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van deze wet.

Artikel 31

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 27, eerste lid, in de vorm van een Toeslagenfonds dat deel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Hoofdstuk V. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

Artikel 36

  • 1 Indien de aanvraag om een toeslag tezamen met een aanvraag om een loondervingsuitkering wordt ingediend, wordt de beschikking over de toeslag gegeven binnen de termijn die geldt voor het geven van een beschikking inzake de loondervingsuitkering.

  • 2 Indien een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen de toepasselijke termijn gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 37

  • 1 Onverminderd artikel 36, worden de beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan.

  • 3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 37a

In afwijking van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.

Artikel 38

Artikel 39

  • 1 Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 1, derde tot en met zevende lid, en de daarop berustende bepalingen.

  • 2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

Artikel 40

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 43a

Het recht tot strafvordering vervalt indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44*

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder verordening verstaan: Verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (PbEU (L 117).

  • 2 Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, die:

    • a. op de dag voor de inwerkingtreding van de verordening recht op toeslag heeft op grond van artikel 10, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149); en

    • b. niet in Nederland woont maar wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte dan wel in Zwitserland, wordt in afwijking van artikel 4a:

      • 1°. vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening tot en met een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet waarbij dit artikel in deze wet is ingevoegd het bedrag uitbetaald waarop recht zou bestaan indien betrokkene in Nederland zou wonen;

      • 2°. gedurende het tweede jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet waarbij dit artikel in deze wet is ingevoegd twee derden van het bedrag uitbetaald waarop recht zou bestaan indien betrokkene in Nederland zou wonen; en

      • 3°. gedurende het derde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet waarbij dit artikel in deze wet is ingevoegd een derde van het bedrag uitbetaald waarop recht zou bestaan indien betrokkene in Nederland zou wonen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 695, datum inwerkingtreding 23-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-05-2005.

Dit onderdeel is nieuw toegevoegd.

Artikel 44

Op de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 1.10, onderdeel C, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht had op een toeslag op grond van deze wet blijft tenzij het recht op de uitkering eindigt, artikel 8, vierde lid, zoals dat luidde op die dag van toepassing tot een bij ministeriële regeling bepaald tijdstip dat voor verschillende groepen personen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 46

Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens wet te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 6 november 1986

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L. de Graaf

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. de Koning

Uitgegeven de achttiende november 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven