Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 november
1984, Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden, Directie Bijzondere
Vraagstukken van Arbeidsverhoudingen, nr. BVA/84/4963/M&O;, gedaan mede namens Onze
Minister van Justitie;
Gelet op artikel 31a, vijfde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 7 december 1983 (Stb. 1983, 663);
De Raad van State gehoord (advies van 12 februari 1985, No. W12.84.0727/12.5.06);
Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en
van Justitie van 25 februari 1985, Directoraat-Generaal voor Algemene Beleidsaangelegenheden,
Nr. ABA/BVA/85/785/M&O;
Hebben goedgevonden en verstaan: