Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de bescherming van het dier regelen te stellen met betrekking tot het verrichten van proeven op dieren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder dierproef of proef verstaan: het geheel van handelingen, dat ten aanzien van een levend gewerveld dier, dan wel een levend ongewerveld dier van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soort, wordt uitgevoerd met het doel:
a. sera, vaccins, diagnostica of andere medische, veterinaire of biologische zelfstandigheden te produceren of te controleren, of biologische ijkingen uit te voeren,
b. toxicologisch of farmacologisch onderzoek te verrichten,
c. zwangerschap, ziekelijke of andere lichamelijke toestanden of lichamelijke kenmerken van mensen of dieren of overeenkomstige toestanden of kenmerken van planten te herkennen of op te sporen, anders dan in de uitoefening van de diergeneeskunde op het betrokken dier,
d. kennis van het menselijke of dierlijke lichaam, of handvaardigheid in het verrichten van ingrepen daarop, te verschaffen of te ontwikkelen, of
e. een antwoord te verkrijgen op een wetenschappelijke vraag,
voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat daardoor het dier ongerief kan worden berokkend, of waarvan het beoogde of mogelijke gevolg de geboorte is van een dier dat ongerief ondergaat.
4 Voor de toepassing van het bij of krachtens de artikelen 11-14 van deze wet bepaalde wordt, met betrekking tot de inrichtingen van degene die handelingen als bedoeld in het eerste lid verricht, het aanwezig hebben van dieren met het verrichten van dierproeven gelijk gesteld, behoudens voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat de dieren om andere redenen aanwezig zijn.
5 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt voorts verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
inspecteur: de op grond van een aanwijzing krachtens artikel 20 ter plaatse bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid.
Bij uitoefening van bevoegdheden bij of krachtens deze wet wordt de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier als algemeen uitgangspunt gehanteerd.
2 De vergunning geldt, voor wat betreft het verrichten van proeven als in artikel 1, eerste lid, onder a-d bedoeld, uitsluitend voor zover de proeven, al dan niet rechtstreeks, gericht zijn op het belang van de gezondheid of de voeding van mens of dier.
3 Indien Onze Minister van oordeel is dat een gewichtig ander belang zulks wettigt, kan hij in de vergunning bepalen dat zij mede geldt voor het verrichten van dierproeven als in artikel 1, eerste lid, onder a-d bedoeld, die, al dan niet rechtstreeks, gericht zijn op dat - in de vergunning aan te geven - andere belang.
3 Van het verlenen van een vergunning wordt in de Staatscourant mededeling gedaan. Daarbij worden de hoofdzaken vermeld van hetgeen de vergunning bevat met betrekking tot het doel van de proeven en van de in de vergunning gestelde beperkingen en voorschriften. Toepassing van de vorige volzin kan achterwege blijven, voor zover daartegen op in de mededeling aan te geven gronden bezwaren bestaan.
Een vergunning kan slechts worden geweigerd indien:
a. gegronde vrees bestaat, dat de vergunninghouder krachtens deze wet voor hem geldende voorschriften niet zou naleven;
b. een eerder aan de aanvrager verleende vergunning is ingetrokken anders dan op de in artikel 7, tweede lid, onder b, genoemde grond en nog niet twee jaren zijn verstreken sedert de beslissing tot intrekking onherroepelijk is geworden.
3 In gevallen waarin de vergunning kan worden ingetrokken, kan, in plaats daarvan, een beperking aan de vergunning worden toegevoegd.
2 Indien de vergunninghouder een natuurlijke persoon is, blijft de vergunning na zijn overlijden gedurende een periode van zes maanden van kracht ten behoeve van de rechtverkrijgenden. Wanneer binnen deze periode een aanvrage om een nieuwe vergunning is ingediend, blijft eerstbedoelde vergunning verder van kracht totdat op die aanvrage onherroepelijk is beslist. Artikel 7 blijft gedurende het van kracht blijven van deze vergunning van toepassing.
Het is verboden een dierproef te verrichten indien de wijze van uitvoering van de proef niet is bepaald door een persoon die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur met het oog op de deskundigheid te stellen eisen.
4 Indien de vergunninghouder op de voet van het eerste lid, onder b, het oordeel vraagt van de Centrale commissie dierproeven, doet hij deze aanvraag vergezeld gaan van het onderzoeksplan, het advies en zijn standpunt daaromtrent.
7 Indien de voorgenomen proef de vrijlating van het betrokken dier vereist, is het advies onderscheidenlijk het oordeel op dit punt uitsluitend positief indien de dierexperimentencommissie onderscheidenlijk de Centrale commissie dierproeven de zekerheid heeft verkregen dat al het mogelijke wordt gedaan om het welzijn van het dier te waarborgen en dat vrijlating alleen plaats vindt indien de gezondheidstoestand van het dier zulks toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid en het milieu.
8 Bij het beoordelen van een voorgenomen proef die wordt verricht op grond van een wettelijke regeling op het gebied van de gezondheid of de veiligheid, erkennen de dierexperimentencommissie en de Centrale commissie dierproeven zoveel mogelijk de gegevens die het resultaat zijn van dierproeven, verricht op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie, tenzij ter vrijwaring van de volksgezondheid of de veiligheid verder onderzoek vereist is.
1 Het is, onverminderd artikel 10a, verboden een dierproef te verrichten waarbij het dier zeer ernstig ongerief kan worden berokkend, indien de proef niet van belang is voor de essentiële behoeften van mens of dier.
Het is verboden een dierproef te verrichten anders dan volgens het onderzoeksplan, bedoeld in artikel 10a, tweede lid.
Het is verboden een dierproef te verrichten voor het ontwikkelen van nieuwe danwel het testen van bestaande cosmetica waarvoor regels zijn vastgesteld op grond van de Warenwet.
Het is verboden een dierproef te verrichten waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende diersoorten:
– chimpansee (pan troglodytes)
– bonobo (pan paniscus)
– orang-oetan (pongo pygmaeus)
– gorilla (gorilla gorilla).
Het is verboden proeven te verrichten op dieren die niet:
a. in de inrichting van de betrokkene gefokt zijn, of
b. rechtstreeks afkomstig zijn van een andere inrichting waarin, uitsluitend of in hoofdzaak met het oog op dierproeven of wetenschappelijk onderzoek, dieren worden gefokt of tot zodanig doeleinde worden gebruikt.
2 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen omtrent organisatie en personeel.
De artikelen 4, eerste en tweede lid, 6 en 7 zijn van toepassing.
3 Ten aanzien van de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 12, 14 en 15 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.
1 Hij die dierproeven verricht, is, onverminderd zijn gehoudenheid de desbetreffende voorschriften, verbonden aan een voor hem geldende vergunning of ontheffing, na te leven, verplicht ervoor zorg te dragen dat de dieren behoorlijk worden verzorgd en behandeld met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te dien aanzien te stellen regelen.
2 Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat, wanneer daarbij aan het proefdier een handeling zal worden verricht waarbij het zonder verdoving ongerief zou kunnen ondergaan, het dier ter voorkoming daarvan geheel of plaatselijk wordt verdoofd. Deze verplichting geldt niet in gevallen waarin de verdoving de proef zou verijdelen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van handelingen worden aangewezen waarbij, ongeacht het bepaalde in de vorige volzin, in alle gevallen verdoving moet plaatsvinden.
4 Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat, wanneer daarbij aan het proefdier een handeling is verricht tengevolge waarvan het anders dan gedurende een korte tijd ongerief zou ondergaan indien het in het leven zou worden gelaten, het dier terstond wordt gedood. Indien zulks de proef zou verijdelen dient het dier te worden gedood zodra de proef dit toelaat.
Hij die dierproeven verricht, is verplicht, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te dien aanzien te stellen regelen een dierenarts of een andere deskundige, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te belasten met het houden van toezicht op het welzijn van de proefdieren.
Hij die dierproeven verricht is verplicht omtrent de verwerving van proefdieren en omtrent de verrichte proeven aantekening te houden en aan Onze Minister gegevens te verstrekken, een en ander overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te dien aanzien te stellen regelen.
1 Onze Minister kan voor gevallen, behorende tot bij zijn besluit aangewezen categorieën, vrijstelling verlenen van de in de artikelen 11 en 11a gestelde verboden. Een vrijstelling mag geen betrekking hebben op zwerfhonden, zwerfkatten of uit het wild gevangen dieren met uitzondering van dieren van bij ministeriële regeling aangewezen soorten.
De werking van de beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2 De commissie bestaat uit een voorzitter die tevens lid is, en ten minste vier en ten hoogste acht andere leden. Lid van de commissie zijn deskundigen op het gebied van dierproeven, van proefdieren en van dierenbescherming.
1 Onze Minister kan, gehoord de Centrale commissie dierproeven, dierexperimentencommissies erkennen, die belast zijn met de advisering omtrent dierproeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 10a.
2 Voor een erkenning komt slechts in aanmerking een dierexperimentencommissie waarvan uit het reglement blijkt:
a. dat zij bestaat uit ten minste zeven leden, waaronder de voorzitter die niet in een arbeidsverhouding staat tot de vergunninghouder aan wie advies wordt uitgebracht;
b. dat van de commissie in een evenredige getalsverhouding deel uitmaken deskundigen op het gebied van de dierproeven, van alternatieven voor dierproeven, van de proefdieren en hun bescherming, en van de ethische toetsing;
c. dat ten minste twee van de onder b bedoelde deskundigen niet zijn betrokken bij het verrichten van dierproeven;
d. dat behalve de voorzitter ten minste twee leden niet in een arbeidsverhouding staan tot de vergunninghouder aan wie advies wordt uitgebracht;
e. dat de overige leden, indien zij betrokken zijn bij het verrichten van een dierproef, niet deelnemen aan de opstelling van het advies over die proef;
f. dat bij de opstelling van het advies de door de desbetreffende vergunninghouder overeenkomstig artikel 14 aangestelde deskundige als adviseur zal worden betrokken;
en waarvan het reglement voor het overige voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.
Een dierexperimentencommissie kan in haar reglement bepalen welke categorieën van proeven niet door de commissie in haar geheel behoeven te worden getoetst.
Een krachtens artikel 18a erkende dierexperimentencommissie doet van een wijziging van haar reglement schriftelijk mededeling aan Onze Minister.
De dierexperimentencommissie brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister verslag uit van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Onze Minister stelt regelen omtrent de inhoud van het verslag.
3 Een beslissing tot intrekking van een erkenning wordt niet genomen dan nadat de Centrale commissie dierproeven is gehoord; deze stelt de dierexperimentencommissie in de gelegenheid, haar bezwaren tegen de intrekking kenbaar te maken. Van de intrekking wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de dierexperimentencommissie. Artikel 18b is van overeenkomstige toepassing.
De leden van de dierexperimentencommissies zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid is bekend geworden, voorzover zij niet in hun hoedanigheid tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.
Artikel 19
[Vervallen per 05-02-1997]
Artikel 21
[Vervallen per 01-01-1998]
Artikel 23
[Vervallen per 01-01-1998]
1 Overtreding van artikel 2, 9, 10, 10a, eerste lid, 10b, eerste lid, 10c, 10d, 10e, 11, 11a, eerste en derde lid, 12, 13, 14 en 15, of van een voorschrift, krachtens artikel 6, tweede lid, 11a, tweede lid, 16, derde lid, of 18b aan een vergunning, erkenning of ontheffing verbonden, is strafbaar.
3 De strafbare feiten die ingevolge het tweede lid misdrijven zijn, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie; de strafbare feiten die ingevolge het tweede lid overtredingen zijn, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.
Voor degene, voor wie op het tijdstip waarop artikel 2, eerste lid, in werking treedt, het verrichten van dierproeven tot het terrein van zijn werkzaamheden behoort, geldt het in dat lid gestelde verbod niet gedurende drie maanden na bedoeld tijdstip, en, indien binnen die termijn een aanvraag om een vergunning als in dat lid bedoeld is ingediend, voorts niet totdat de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist, onherroepelijk is geworden. Artikel 4, eerste lid, blijft met betrekking tot zodanige aanvraag buiten toepassing.
Artikel 28
[Vervallen per 05-02-1997]
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de dierproeven.