-
a. krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 of een dienst als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, van die wet ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel
is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen;
-
b. door een of meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van
een ondernemer van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan diens onderneming
die wat de bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen) door de
verkrijger of verkrijgers wordt voortgezet. Voor de toepassing van de vorige volzin
wordt:
-
1°. met een kind gelijkgesteld een pleegkind;
-
2°. met een broer of zuster gelijkgesteld een halfbroer, halfzuster, pleegbroer of pleegzuster;
-
c. door de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, de politie, een openbaar
lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, gevormd krachtens een door de Staat
met een of meer andere publiekrechtelijke lichamen aangegane gemeenschappelijke regeling;
-
d.
[Red: vervallen;]
-
e. krachtens inbreng van een onderneming in een vennootschap, in de volgende gevallen:
-
1°. bij inbreng in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft, mits:
-
– ter zake van de inbreng de inbrenger wordt bijgeschreven op de kapitaalrekening van
de vennootschap voor een bedrag dat ten minste 90 percent is van de waarde van het
vermogen van de ingebrachte onderneming; en
-
– de ingebrachte onderneming niet heeft behoord tot het vermogen van een rechtspersoon
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, tenzij deze rechtspersoon verschillende ondernemingen bezit of heeft bezeten en
de bezittingen van de ingebrachte onderneming niet zouden leiden tot het aanmerken
van de rechtspersoon als een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wanneer de ingebrachte onderneming de enige onderneming van de rechtspersoon zou
zijn.
Onder kapitaalrekening wordt verstaan de rekening op de balans van de vennootschap
waarop de deelgerechtigdheid van de vennoot in het vermogen van de vennootschap wordt
opgenomen;
-
2°. bij omzetting van een niet in de vorm van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming in een wel in zodanige vorm gedreven
onderneming, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel
of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van
de omgezette onderneming;
-
f. krachtens verdeling of vereffening in de volgende gevallen:
-
1°. verdeling der goederen van een maatschap of vennootschap die geen rechtspersoon is,
door de inbrenger of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van de
inbrenger een aandeel had in het hem toegedeelde goed, mits het toegedeelde goed in
de vennootschap was ingebracht met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel
e;
-
2°. vereffening van het vermogen van een rechtspersoon met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
-
g. krachtens verdeling van een gemeenschap tussen samenwoners, voor zover de gemeenschap
waarin de ene is gerechtigd voor ten minste 40 percent en de andere voor ten hoogste
60 percent, is ontstaan door een gezamenlijke verkrijging en de toedeling geschiedt
aan een van de verkrijgers of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel
van een verkrijger in het toegedeelde goed was gerechtigd;
-
h. bij fusie, splitsing, interne reorganisatie en taakoverdracht tussen verenigingen
als bedoeld in artikel 6.33, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of algemeen nut beogende instellingen;
-
i. van een zaak die is aangebracht door of in opdracht en voor rekening van de verkrijger
of zijn rechtsvoorganger onder algemene titel;
-
j. van bodembestanddelen, zoals zand, grind, veen en terpaarde, welke ingevolge beding
geacht worden niet te zijn verkregen;
-
k. bedoeld in de artikelen 49, 56, 85, tweede lid, 89, tweede lid, en 103, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 52, 58 en 101, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 3.33 en 6.13, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, de artikelen 2.13 en 16.16 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel 2.1.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede verkrijgingen waarvoor de vervreemder de in artikel 106, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 104, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 6.16, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 vereiste toestemming heeft verkregen, een en ander voorzover het verkregene voor
onderwijs is bestemd;
-
l. krachtens de Wet inrichting landelijk gebied en afdeling 12.4 en artikel 12.47 in samenhang met artikel 12.44 van de Omgevingswet;
-
m. door het bureau beheer landbouwgronden;
-
n. van woningen door een in Nederland gevestigde landelijke werkende toegelaten instelling
als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Woningwet, die geen winstoogmerk heeft en die hoofdzakelijk tot doel heeft de aankoop van woningen
van andere toegelaten instellingen die betrokken zijn bij stedelijke herstructurering
en de verkoop van deze woningen aan natuurlijke personen.
De bepaling is van toepassing voorzover de andere toegelaten instellingen de bij de
verkoop van woningen aan de landelijk werkende toegelaten instelling verkregen middelen
binnen zeven kalenderjaren na het einde van het kalenderjaar waarin de woningen zijn
verkocht, investeren ter bevordering van de stedelijke herstructurering. Bij regeling
van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst
kunnen voorwaarden worden gesteld inzake toepassing van de bepaling. Voorzover de
bedoelde investering niet uiterlijk binnen de genoemde termijn heeft plaatsgevonden,
is de belasting alsnog verschuldigd op het tijdstip van het verstrijken van die termijn;
-
o. door in Nederland gevestigde lichamen die de bevordering van stedelijke herstructurering
ten doel hebben, dan wel, indien die lichamen geen rechtspersoonlijkheid hebben, door
de vennoten van die lichamen. Deze bepaling is van toepassing in bij regeling van
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst aan te
wijzen gevallen onder daarbij te stellen voorwaarden;
-
oa. na voltooiing van een stedelijke herstructurering als bedoeld in onderdeel o, van
onroerende zaken van een lichaam als bedoeld in onderdeel o, door degenen die de onroerende
zaken met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel o, hebben ingebracht
in dat lichaam of met toepassing van onderdeel o zoals dat luidde tot en met 31 december
2002 hebben ingebracht in een samenwerkingsverband dat na die datum is aangemerkt
als een zodanig lichaam, dan wel, indien de verkrijgers behoren tot de kring van oprichters
van het lichaam, van die onroerende zaken tot het beloop van hun gerechtigdheid in
het lichaam;
-
p. van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen of van rechten van lidmaatschap
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze laatste rechten betrekking hebben op een woning, en de gelijktijdige
verkrijging van de tot die woning behorende aanhorigheden, indien:
-
1°. de verkrijger een meerderjarig natuurlijk persoon jonger dan vijfendertig jaar is;
-
2°. de verkrijger deze vrijstelling niet eerder heeft toegepast en dit overeenkomstig
artikel 15a, voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart
in een schriftelijke verklaring; en
-
3°. de verkrijger de verkregen woning of rechten waaraan deze is onderworpen na de verkrijging
anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit overeenkomstig artikel 15a, voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart
in een schriftelijke verklaring;
-
4°. het totaal van de waarde van de woning of rechten waaraan deze is onderworpen en tot
die woning behorende aanhorigheden niet uitkomt boven € 510.000;
-
q. van ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder
begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop. Onder cultuurgrond wordt mede
begrepen de ondergrond van glasopstanden. De belasting die door toepassing van deze
bepaling niet is geheven, is alsnog verschuldigd indien de exploitatie als zodanig
niet gedurende ten minste tien jaren wordt voortgezet. De vorige volzin is niet van
toepassing indien binnen de aldaar bedoelde termijn de cultuurgrond door overheidsbeleid
aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding
van natuur en landschap;
-
r. krachtens herstel als is bedoeld in artikel 19;
-
s. van natuurgrond, daaronder begrepen de rechten van erfpacht of beklemming daarop,
waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel duurzaam zijn afgestemd
op het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap. De belasting die door toepassing
van deze bepaling niet is geheven, is alsnog verschuldigd indien binnen tien jaren
na de verkrijging niet langer sprake is van natuurgrond. De vorige volzin is niet
van toepassing indien binnen de aldaar bedoelde termijn de natuurgrond wordt omgezet
in cultuurgrond als bedoeld in onderdeel q en als zodanig gedurende de rest van deze
termijn bedrijfsmatig geëxploiteerd blijft;
-
t. van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen, of van rechten van lidmaatschap
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze laatste rechten betrekking hebben op een woning mits deze, wordt
verkregen van een natuurlijk persoon, de verkrijging voortvloeit uit een verkoopregulerend
beding bij de eerdere verkrijging dat een terugkooprecht of een terugkoopverplichting
inhoudt en de verkrijger de vervreemder was bij die eerdere verkrijging. De vervreemder
bij de eerdere verkrijging kan ook een rechtsvoorganger van de verkrijger zijn;
-
u. door Staatsbosbeheer van objecten, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, niet zijnde bedrijfsondersteunende onroerende zaken;
-
v.
[Red: vervallen;]
-
w.
[Red: vervallen;]
-
x. krachtens uitoefening van een wilsrecht als bedoeld in de artikelen 19 , 20, 21 en 22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover de totale waarde van de verkrijging uit de nalatenschap niet meer bedraagt
dan het bedrag van de geldvordering, bedoeld in artikel 13, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, vermeerderd met de rentevergoeding waarmee ingevolge artikel 1, derde lid, van de Successiewet 1956 voor de heffing van erfbelasting rekening is gehouden. Voor de toepassing van de
vorige volzin blijft bij het bepalen van de waarde van een verkrijging een door de
ouder of stiefouder op grond van artikel 19, onderscheidenlijk artikel 21, van Boek
4 van het Burgerlijk Wetboek voorbehouden vruchtgebruik buiten beschouwing;
-
y. van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of
leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van
energie, of van informatie.