Premiespaarregeling Binnenlandse Veiligheidsdienst 1968

Toekomstige wijziging(en) op 01-08-1970. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-1968 t/m heden

Besluit van 29 juni 1970, houdende nadere bepalingen voor de toepassing van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 ten aanzien van belanghebbenden, die werkzaam zijn gesteld bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 27 mei 1970, nr. U 1411 Kabinet Afdeling Personeelszaken/Kabinet;

Overwegende, dat het wenselijk is gebleken nadere bepalingen vast te stellen voor de toepassing van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 ten aanzien van belanghebbenden, die werkzaam zijn gesteld bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst;

De Raad van State gehoord (advies van 10 juni 1970, nr. 11);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voornoemd van 23 juni 1970, nr. 1617, Afdeling Personeelszaken/Kabinet;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b. "dienst": de Binnenlandse Veiligheidsdienst;

  • c. "spaarregeling 1968": de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968;

  • d. "belanghebbende": de belanghebbende in de zin van de spaarregeling 1968, die werkzaam is gesteld bij de dienst;

  • e. "bijzondere spaarrekening": een bijzondere spaarrekening in de zin van de spaarregeling 1968;

  • f. "dienstspaarrekening": de spaarrekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de spaarregeling 1968, zoals dat ingevolge het bepaalde in artikel II onder A van dit besluit wordt gelezen;

  • g. "afzonderlijke rekening": de rekening als bedoeld in artikel 4, tweede lid van de spaarregeling 1968, zoals dat ingevolge het bepaalde in artikel II onder A van dit besluit wordt gelezen.

Artikel II

Voor de toepassing van de spaarregeling 1968 ten aanzien van belanghebbende wordt:

  • A. artikel 4 als volgt gelezen:

    • 1. De belanghebbende kan op zijn bezoldiging een op hele guldens afgerond bedrag doen inhouden ter storting op een van dienstwege geopende spaarrekening. De inhouding bedraagt per maand niet meer dan f 42,-.

    • 2. Bij de dienst wordt voor iedere belanghebbende, die een bedrag als bedoeld in het eerste lid doet inhouden, een afzonderlijke rekening bijgehouden.

    • 3. De inhouding of wijziging van de inhouding, daaronder begrepen beëindiging van de inhouding, gaat uiterlijk in bij de uitbetaling van de bezoldiging over de tweede maand volgende op die, waarin het verzoek tot inhouding of tot wijziging van het bedrag van de inhouding is ingediend. Een verzoek als in de vorige volzin bedoeld mag slechts eenmaal met betrekking tot hetzelfde kalender-jaar worden ingediend.

  • B. onder "bijzondere spaarrekening" verstaan: de afzonderlijke rekening;

  • C. het bepaalde in artikel 15 buiten toepassing gelaten.

Artikel III

De dienstspaarrekening wordt geopend bij een instelling, waarvan het bestuur zich bereid heeft verklaard te voldoen aan de door Onze Minister te stellen voorwaarden voor deelneming aan de uitvoering van de spaarregeling 1968.

Artikel IV

Op de afzonderlijke rekening wordt rente bijgeschreven op dezelfde rentevoet als vastgesteld voor de dienstspaarrekening.

Deze rente wordt niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 11 van de spaarregeling 1968.

Artikel V

Degene, die aan de spaarregeling 1968 deelneemt op de in artikel 4 van die regeling aangegeven wijze en bij de dienst wordt tewerkgesteld, kan het saldo van zijn bijzondere spaarrekening door tussenkomst van de dienst storten op de dienstspaarrekening. Dit saldo wordt alsdan geboekt op een afzonderlijke rekening en komt voor premietoekenning in aanmerking, als ware dit besluit gedurende de periode waarin het saldo is gespaard van toepassing geweest.

Artikel VI

Ingeval van ontslag met behoud van het recht tot voortzetting van de deelneming aan de spaarregeling 1968 wordt op verzoek van de gewezen belanghebbende van dienstwege een bijzondere spaarrekening te zijnen name geopend bij de instelling, waarbij de dienstspaarrekening is geopend. Het op de afzonderlijke rekening geboekte spaarsaldo wordt op deze bijzondere spaarrekening bijgeschreven en komt voor premietoekenning in aanmerking, als ware de spaarregeling 1968 gedurende de periode waarin het saldo is gespaard, ongewijzigd van toepassing geweest.

Artikel VII

De door Onze Minister op grond van het bepaalde in de spaarregeling 1968 vastgestelde nadere voorschriften zijn ten aanzien van belanghebbenden slechts van toepassing voor zover krachtens het volgende artikel niet anders is bepaald.

Artikel XI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 juli 1968.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 29 juni 1970

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. K. J. BEERNINK.

Uitgegeven de dertigste juli 1970.

De Minister van Justitie a.i.,

H. K. J. BEERNINK.

Naar boven