Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 september 1969, stafafdeling
Wetgeving nieuw Burgerlijk Wetboek, nr. 373/669;
Gelet op artikel 116, alsmede de artikelen 86, 90, 104, 105, 106, 110, 112, 178, 189 en 196 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
De Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 1969, nr. 41);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 21 november 1969, stafafdeling
Wetgeving nieuw Burgerlijk Wetboek, nr. 490/669;
Hebben goedgevonden en verstaan:
-
2 Van een verklaring houdende afstand van een huwelijksgemeenschap of een gemeenschap
van een geregistreerd partnerschap”
[tekstcorrectie :“partnerschap”” moet zijn “partnerschap,” ]
bedoeld in de artikelen 104 en 105 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, maakt de griffier een akte op, die degene die afstand doet in persoon of bij gevolmachtigde
ondertekent.
-
3 3. Van een verklaring van de echtgenoten dat de scheiding van tafel en bed heeft opgehouden
te bestaan, als bedoeld in artikel 176 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, maakt de griffier een akte op, die de echtgenoten in persoon of bij gevolmachtigde
ondertekenen.
Op verzoek van één of beide echtgenoten of (geregistreerde) partners wordt door de
griffier in het register aangetekend dat het verzoek of de overeenkomst, bedoeld in
artikel 99, derde lid, eerste zin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer tot het daar bedoelde gevolg kan leiden. Het verzoek, voorzien van datum
en tijdstip, is behalve door de echtgenoot of echtgenoten dan wel (geregistreerde)
partner of partners ondertekend door een advocaat of notaris.
-
1 Voor elk echtpaar of elk geregistreerd paar te wiens aanzien een inschrijving geschiedt,
wordt een kaart en zo nodig een omslag aangehouden, vermeldende de naam en voornamen
van de beide personen, alsmede plaats en datum van de huwelijksvoltrekking of het
geregistreerd partnerschap dat is aangegaan.
-
2 Op de kaart worden de inschrijvingen, met vermelding van hun dagtekening, aangebracht
en door de griffier ondertekend. Bij inschrijvingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, wordt mede het tijdstip van inschrijving vermeld.
De in artikel 1 genoemde stukken die voor een inschrijving in het huwelijksgoederenregister dienen
te worden overgelegd, maken geen deel uit van het huwelijksgoederenregister. Zij worden
ter griffie van de rechtbank op zodanige wijze bewaard, dat het verband met de op
grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd.
De griffier is verplicht aan ieder kosteloos inzage van het register te verstrekken.
Hij is voorts verplicht om - met inachtneming van het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde - aan ieder een uittreksel uit het register te verstrekken.
Ons besluit van 15 september 1956, Stb. 480, wordt ingetrokken.