§ 1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
1 Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2 Degene die op en sedert het tijdstip dat zijn verzekering een aanvang neemt, reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. De eerste zin blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.
3 Indien de bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen.
9 Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het achtste lid;
b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur door Onze Minister genomen besluit,
wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een besluit als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat vier weken na die mededeling zijn verstreken.
1 De verzekerde, die arbeidsongeschikt wordt, heeft, zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en afwijkende regels worden gesteld in verband met het voor bijzondere gevallen vaststellen van welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.
2 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het vorige lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
3 Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die na afloop van het in het eerste, tweede, en zevende lid bedoelde tijdvak niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
5 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in de vorige leden, worden steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de Ziektewet en worden niet in aanmerking genomen tijdvakken gedurende welke een uitkering wordt genoten als bedoeld in het tweede lid.
6 Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt een belanghebbende geacht aanspraak te hebben op ziekengeld krachtens de Ziektewet, indien hem in verband met de artikelen 19a, 19b, 29, 30, 31, 44 en 45 van de Ziektewet geen ziekengeld wordt uitgekeerd.
7 De wachttijd, bedoeld in het eerste lid, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verlengd op gezamenlijk verzoek van de verzekerde en de werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij artikel 29 of artikel 29a, eerste of vierde lid, van de Ziektewet van toepassing is dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a van de Ziektewet, tenzij onderdeel a van artikel 76c van die wet van toepassing is, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. De verlengde wachttijd eindigt op de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangegeven datum. De verlengde wachttijd kan op verzoek van de werkgever of de verzekerde worden verkort of wordt op hun gezamenlijk verzoek verder verlengd tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt bij verkorting van de verlengde wachttijd een nieuwe datum vast waarop de verlengde wachttijd eindigt, met dien verstande dat de wachttijd niet eerder eindigt dan vijftien weken na dat verzoek tenzij de werkgever voor het verstrijken van het tijdvak van die vijftien weken geen loon meer verschuldigd is, omdat de dienstbetrekking is geëindigd. Bij de bekendmaking van de beschikking maakt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen melding van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor de toekenning van de uitkering alsmede van de termijn binnen welke die aanvraag wordt gedaan. Het tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit lid.
1 De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
2 De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft alsmede de persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is, maar op grond van artikel 19b van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a zijn niet van toepassing, behoudens voorzover het betreft de op de dag voorafgaande aan de eerste dag dat die persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid.
4 De persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt vanaf de dag dat hij in vrijheid is gesteld weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.
1 De verzekerde, bedoeld in artikel 19, heeft geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat hij niet in Nederland woont.
3 De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft alsmede de persoon die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt is, maar op grond van artikel 19a van de Ziektewet geen recht heeft op ziekengeld, wordt vanaf de dag:
a. dat hij in Nederland woont; of
b. dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan;
weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 18, tweede tot en met vierde lid, en 30, eerste lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing.
4 De persoon, bedoeld in het derde lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, wordt vanaf die dag weer als verzekerde aangemerkt en heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 19, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 30, eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing.
1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet bestaat achtereenvolgens uit een loondervingsuitkering, waarvoor het dagloon als maatstaf geldt en een vervolguitkering, waarvoor het vervolgdagloon als maatstaf geldt.
De duur van de loondervingsuitkering is voor degene, die op de datum met ingang waarvan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend:
58 jaar of ouder is zes jaar;
53 jaar of ouder is drie jaar;
48 jaar of ouder is twee jaar;
43 jaar of ouder is anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is één jaar;
33 jaar of ouder is een half jaar, en
jonger is dan 33 jaar nihil.
5 Voor de toepassing van artikel 21a en het derde lid wordt voor degene ten aanzien van wie artikel 35, tweede lid, wordt toegepast als datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aanmerking genomen de datum waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn toegekend als dat lid niet was toegepast.
Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, verkeert, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon verhoogd. Het bepaalde in de vorige volzin vindt geen toepassing, indien de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, zo vaak hij dat nodig oordeelt de persoon die aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, oproepen of doen oproepen en op een door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen in verband met de aanspraak op of het genot van een arbeidsongeschiktheidsuitkering of de toekenning dan wel verstrekking van een reïntegratie-instrument als bedoeld in hoofdstuk IIB.
3 De daartoe door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen deskundige kan, ook zonder opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, onderzoeken, doen oproepen, doen ondervragen en doen onderzoeken door een of meer door hem daartoe aangewezen deskundigen.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in het kader van de uitvoering van het eerste lid voorschrijven dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zich laat registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
1 Indien een persoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, na tijdig opgeroepen te zijn, niet verscheen of weigerde:
a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige;
b. zich te laten onderzoeken door de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daartoe aangewezen deskundige; of
c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting,
weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond.
Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 25:
a. indien de belanghebbende de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige krachtens artikel 24 in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid en tot registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen gegeven voorschriften zonder deugdelijke grond niet opvolgt;
b. indien de belanghebbende zich niet, zolang als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige te kennen heeft gegeven dit noodzakelijk te achten, onder geneeskundige behandeling stelt of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
c. indien de belanghebbende zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mede te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;
d. indien de belanghebbende de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 27, of de verplichting bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting bedoeld in artikel 80 niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
e. indien de belanghebbende zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt;
f. indien belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid, artikel 34a, eerste lid, of artikel 34a, vierde lid;
g. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een scholing of opleiding die door zijn werkgever of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit hoofde van de uitoefening van hun taak op grond van artikel 658a, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;
h. indien de belanghebbende zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de belanghebbende in staat te stellen passende arbeid te verrichten dan wel indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en bij de beoordeling als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, blijkt dat de belanghebbende zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder werkgever mede verstaan de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet;
i. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan het opstellen van de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet;
j. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of in het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet, niet of niet behoorlijk is nagekomen;
k. indien de belanghebbende die bij deelname aan een reïntegratietraject zijn reïntegratieverplichtingen niet naleeft, de reden daarvan niet onmiddellijk aan het reïntegratiebedrijf heeft medegedeeld.
2 Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien de belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid of artikel 34a, eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
2 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een uitvoeringsinstelling jegens de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3 Op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
5 Indien de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
1 De beschikking waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop de beschikking bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 29g zal worden tenuitvoergelegd.
2 Op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de in het eerste lid bedoelde beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
1 Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 29b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.
4 Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde lid niet mogelijk is, wordt de beschikking waarbij de boete is opgelegd bij gebreke aan tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend tenuitvoergelegd.
5 De tenuitvoerlegging van een beschikking waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.
9 Het achtste lid geldt niet, zolang de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde de uitkering op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een boete heeft opgelegd, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in arbeid verricht, van die beschikking in kennis voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf.
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.
3 De in het eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, welke binnen een half jaar na de aanvang van de verzekering is ingetreden.
4 Het bepaalde in het eerste lid, onder b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.
Zolang het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge het bepaalde in de artikelen 25, 28 en 30 arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat, vindt artikel 18, tweede lid, overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de betrokkene aan deze wet nog te ontlenen aanspraken, met dien verstande, dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip, met ingang waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat.
Artikel 32
[Vervallen per 01-01-1994]
1 Met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken wordt buiten aanmerking gelaten arbeidsongeschiktheid, welke is ingetreden tijdens een periode, gedurende welke de verzekerde op grond van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen ontheffing was verleend van verplichtingen op grond van deze wet.
§ 2. Toekenning, ingang, herziening, intrekking, heropening en betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de belanghebbende van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden vóór de datum waarop de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verstrijkt.
3 De belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van de uitkering, dient zijn aanvraag te doen binnen 21 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid. Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt de aanvraag voor de toekenning van de uitkering, in afwijking van de eerste zin, uiterlijk 13 weken voor het verstrijken van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde verlengde wachttijd gedaan.
4 Onverminderd het in deze wet terzake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde wordt ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het tijdstip kan voor verschillende groepen van personen verschillend worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de eerste zin niet van toepassing is op bepaalde groepen van personen.
5 Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.
7 Indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verlengd op grond van het zevende lid van dat artikel, besluit het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aanvraag, bedoeld in het derde lid, niet te behandelen, indien deze is ingediend vóór het verzoek tot de verlenging.
1 De aanvraag voor de toekenning van de uitkering gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 71a. De eerste volzin is niet van toepassing voorzover artikel 71b, eerste lid, toepassing vindt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie- inspanningen, die zijn verricht.
3 Bij de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in het tweede lid, maakt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen melding van de mogelijkheid tot het doen van een nieuwe aanvraag voor de toekenning van de uitkering alsmede van de termijn binnen welke die aanvraag wordt gedaan.
1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
a. ter uitvoering van een beschikking als bedoeld in artikel 30;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
3 Een beschikking tot toekenning van loonsuppletie als bedoeld in artikel 65c, van inkomenssuppletie als bedoeld in artikel 65d of van een voorziening als bedoeld in artikel 65e wordt ingetrokken of herzien indien onderscheidenlijk de loonsuppletie, de inkomenssuppletie of de voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
1 De intrekking of verlaging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.
1 Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
2 De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond artikel 7b als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
3 Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van 104 weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
1 Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 39, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, doch minder dan 80%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, doch binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering is herzien, de arbeidsongeschiktheid weer toeneemt, is het eerste lid van toepassing, onder afwijking van artikel 37.
3 Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk eerder wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, met toepassing van artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geldt met betrekking tot het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, als dag met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend onderscheidenlijk herzien de dag, met ingang van welke die uitkering zou zijn toegekend onderscheidenlijk herzien, indien artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geen toepassing zou hebben gevonden.
3 Onze Minister is bevoegd regels te stellen voor gevallen waarbij direct herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt. Ingevolge deze regels kan bedoelde herziening slechts plaatsvinden ten behoeve van degene die bij hervatting van de arbeid inkomsten uit arbeid geniet, die minder bedragen dan evenredig is aan zijn nog bestaande arbeidsgeschiktheid.
1 Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
2 Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
1 Indien terzake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering alsmede toekenning van ziekengeld krachtens de Ziektewet heeft plaatsgevonden dan wel loondoorbetaling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of betaling van bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, wordt met ingang van de dag na beëindiging van het ziekengeld op grond van artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet dan wel na afloop van het in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet bedoelde tijdvak van 104 weken het dagloon opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14, mits dat leidt tot een hoger dagloon, dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt in artikel 14, eerste lid, in plaats van de woorden «voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden» gelezen: voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is toegenomen.
3 Ingeval van herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid tijdens het ontvangen van een vervolguitkering wordt, met inachtneming van de tweede tot en met vierde volzin van dit lid, met ingang van de dag waarop het recht op die herziening bestaat, een loondervingsuitkering toegekend. Voor de duur van die loondervingsuitkering is, in afwijking van artikel 21a, de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepalend. Toekenning van een loondervingsuitkering is slechts mogelijk indien de betrokkene bij de toeneming van de arbeidsongeschiktheid terzake van het verrichten van werkzaamheden op grond van deze wet verzekerd was en de duur van die uitkering langer is dan de duur van de loondervingsuitkering, waarop recht bestond onmiddellijk voorafgaande aan de datum van ingang van de vervolguitkering. De duur van de toe te kennen loondervingsuitkering wordt verminderd met de duur van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering. Tijdens de duur van die loondervingsuitkering bestaat geen recht op vervolguitkering.
4 Na afloop van de in het derde lid bedoelde loondervingsuitkering geldt voor de berekening van het vervolgdagloon, in afwijking van artikel 21b, derde lid, een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2 Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, is het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
3 De herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van afneming van de arbeidsongeschiktheid gaat in op de dag, welke in de beschikking wordt genoemd als de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid was afgenomen.
4 Indien herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze herziening niet eerder in dan één jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de belanghebbende eerder inkomsten uit arbeid verwerft is artikel 44, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.
3 Indien intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide opleiding of scholing, is artikel 42, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
4 De arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die deelneemt aan een opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet ingetrokken of herzien in verband met een daaruit voortvloeiende afname van de arbeidsongeschiktheid. Indien de belanghebbende tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 44, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
5 De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.
1 Indien degene
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
2 Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van de eerstgenoemde periode van vier weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
3 In de gevallen, waarin artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geen toepassing vindt omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan 108/100 maal de grondslag die voor de berekening van de laatstelijk ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in aanmerking werd genomen, dan wel 108/100 maal de grondslag die in aanmerking zou zijn genomen, indien na het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, recht zou hebben bestaan op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een laatstbedoelde wet, zoals die sinds de beëindiging van die uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 7 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zou zijn herzien.
In de gevallen waarin artikel 43a toepassing vindt, alsmede in de gevallen waarin dat artikel niet van toepassing is omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering in aanmerking werd genomen, dan wel het dagloon dat in aanmerking zou zijn genomen indien na het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd recht zou hebben bestaan op een loondervingsuitkering, zoals dat sinds de beëindiging van de uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 15 zou zijn herzien.
De arbeidsongeschiktheidsuitkering, onderscheidenlijk de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in geval van herziening van die uitkering op grond van de artikelen 37, 38, 39 en 39a, wordt niet uitbetaald gedurende het verlengde tijdvak waarin recht bestaat op ziekengeld op grond van artikel 29, negende lid, van de Ziektewet, op loon op grond van artikel 629, elfde, onderdelen a en e, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op bezoldiging op grond van artikel 76a, zesde lid, van de Ziektewet.
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
1 Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, wordt,
zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt die uitkering:
a. niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15% of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
2 De toepassing van het bepaalde in het eerste lid vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten termijn van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid bedoeld in dat lid worden genoten.
Deze termijn:
a. wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten;
b. wordt, indien gedurende perioden van vier weken of langer geen inkomsten uit arbeid worden genoten, onderbroken, met dien verstande dat het van de drie jaren resterende tijdvak aanvangt vanaf het moment waarop opnieuw inkomsten uit arbeid worden genoten.
Na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn wordt de in het eerste lid bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
3 Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, die bestaan uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening vindt het tweede lid geen toepassing.
4 Maandelijks wordt, wat betreft onderdeel b in afwijking van paragraaf 5.3 van de Zorgverzekeringswet, aan ’s Rijks kas afgedragen het geraamde bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die op grond van het derde lid niet worden uitbetaald wegens het genieten van dat loon, alsmede van de dientengevolge niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met:
a. het bedrag aan premies dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling op grond van enige wet over dat bedrag verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, en
b. de op grond van artikel 46 van de Zorgverzekeringswet vergoede inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van die wet, over dat bedrag.
7 Gedurende een aaneengesloten termijn van zes maanden, aanvangende op de eerste dag waarover inkomsten uit arbeid als bedoeld in het eerste lid worden genoten, wordt geacht geen sprake te zijn van arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid. Deze termijn wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten.
Terugwerkende kracht
Artikel 44a
[Vervallen per 01-03-1992]
Artikel 45
[Vervallen per 01-08-1993]
Artikel 46
[Vervallen per 01-04-2002]
Artikel 46a
[Vervallen per 01-01-1998]
1 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, heeft, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
2 Het bepaalde in het vorige lid is mede van toepassing met betrekking tot degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, indien hij weer arbeidsongeschikt wordt binnen 4 weken na de dag, met ingang van welke die uitkering, welke voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45 %, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.
3 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken met ingang van een dag, die gelegen is binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering werd toegekend of wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, heeft, indien hij binnen die periode van vier weken weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4 Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45 %, in verband met het bepaalde in artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, heeft, onverminderd het bepaalde in het tweede en het derde lid, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, niet kennelijk uit een andere oorzaak dan die, waaruit de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, is voortgekomen, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43b, eerste lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag:
a. dat hij in Nederland woont; of
b. waarop een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden in het land waar betrokkene woont, op grond waarvan recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan;
met inachtneming van de bepalingen van de wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
1 De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, vijfde lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
2 Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
2 De heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beschouwd als een voortzetting van de ingetrokken uitkering. Voor de toepassing van de artikelen 38, derde lid, 39, eerste lid, onderdeel c, en 39a wordt daarbij met herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid gelijk gesteld intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
3 Voor de berekening van de heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt als dagloon of vervolgdagloon beschouwd het dagloon of vervolgdagloon, waarnaar de ingetrokken uitkering op de dag van ingang van de heropende uitkering zou zijn berekend, indien de uitkering niet was ingetrokken, tenzij hernieuwde vaststelling van een dagloon overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14 en met inachtneming van artikel 15 tot een hoger dagloon of vervolgdagloon leidt, in welk geval de heropende uitkering aan de hand van dit dagloon of vervolgdagloon wordt berekend.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan een uitkering als bedoeld in het eerste lid, over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.
3 Onverminderd het tweede lid, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 25, 28 of 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
5 Wanneer degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, een ander machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangende na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk intrekking der machtiging.
7 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, onder door hem te stellen voorwaarden, op verzoek van de in het vorige lid bedoelde organen, gelijktijdig met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, invaliditeitsuitkeringen of pensioenen, verschuldigd door die organen, betaalbaar te stellen.
9 Indien een reïntegratiebedrijf aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon aan wie een uitkering op grond van deze wet is toegekend, onvoldoende medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een beschikking omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de betaling van de uitkering aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht weken.
Voor zover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en het verlenen van kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 52
[Vervallen per 01-01-1998]
1 Na het overlijden van degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:
a. aan de langstlevende van de echtgenoten;
b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;
c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
2 Met degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, degene wiens overlijden heeft plaats gevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend ingevolge artikel 49, over de dag van zijn overlijden geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering had.
3 De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering over één maand, doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden, van degene aan wie die arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.
4 In verband met het overlijden van degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, is artikel 49, eerste lid, niet van toepassing.
1 Indien de degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene aan wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
2 Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.
3 Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen wordt uitbetaald.
Artikel 55
[Vervallen per 01-01-1997]
De termijnen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.
1 De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, en de voorziening of de kosten van de voorziening, bedoeld in artikel 65e, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
5 De beschikking tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat de beschikking bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 57a.
7 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
2
Artikel 29g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.
Artikel 58
[Vervallen per 01-01-1998]
Artikel 59
[Vervallen per 01-01-1995]
Degene, die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een vakantie-uitkering.
2 Indien artikel 44 is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het eerste lid verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat artikel 44 is toegepast.
4 Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, wordt het percentage van de in het eerste lid bedoelde vakantie-uitkering, alsmede de noemer van de in de artikelen 21, tweede lid en 22, bedoelde breuk dienovereenkomstig aangepast. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over de periode aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat. Het aldus gewijzigde percentage en de aldus gewijzigde noemer treden in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage onderscheidenlijk de in de artikelen 21, tweede lid en 22, genoemde noemer.
Onze Minister kan nadere, zo nodig van het bepaalde in artikel 59b, eerste lid, afwijkende regelen stellen ter berekening van de vakantie-uitkering van degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 65 niet of niet ten volle wordt uitbetaald en die naast de uitkering ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid eveneens recht heeft op een vakantie-uitkering ingevolge die wetgeving.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 50, 53, 54, 56, 57 en 80 vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vakantie-uitkering voor zover bij of krachtens deze paragraaf niet anders is bepaald.
Onze Minister kan met betrekking tot het bepaalde in deze paragraaf nadere regelen stellen. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 59b, derde lid.