Stb. 2005, 709, datum inwerkingtreding 29-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-06-2005.
1 De eigen risicodrager draagt gedurende de periode van vier jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die
is toegekend:
-
a. aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigen risicodrager in
dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 104 weken,
bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt;
-
b. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering
toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, is ingetrokken op grond van artikel
43, eerste lid;
-
c. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, aan de werknemer, bedoeld
in onderdeel a, die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten
van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering
omdat hij niet arbeidsongeschikt was;
-
d. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, ten aanzien van wie op grond van artikel
43a, vierde lid, onderdeel b, geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 43a,
eerste lid, als bedoeld in de onderdelen b en c.
2 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel
43a, eerste lid, of aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, vangt
de in het eerste lid bedoelde periode van vier jaar aan na het verstrijken van de
wachttijd van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3 Het eerste lid is niet van toepassing indien:
-
a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een werknemer, die uit de dienstbetrekking
waaruit de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan recht had op ziekengeld op
grond van artikel 29b van de Ziektewet;
-
b. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft, toegekend aan een werknemer, wiens
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op
grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten toegekende uitkering.
4 De eigen risicodrager betaalt, met inachtneming van artikel 71, de door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid. Indien de eigen
risicodrager de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet betaalt, betaalt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen de arbeidsongeschiktheidsuitkering en verhaalt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze
uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden
gebracht, op de eigen risicodrager.
5 Indien de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering
geheel of ten dele niet aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid, wordt betaald
wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, wordt na afloop
van een kalenderkwartaal het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
en de niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies
dat de eigen risicodrager bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd
zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, door de eigen
risicodrager aan ’s Rijks kas afgedragen.
6 Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend direct aansluitend op een
wachttijd die op grond van artikel 19, zevende lid, is verlengd, wordt de duur van
de verlenging van de wachttijd in mindering gebracht op de periode van vier jaar bedoeld
in het eerste lid.
7 Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering, respectievelijk een verhoging daarvan,
niet wordt uitbetaald op grond van artikel 43d wordt de periode van vier jaar, bedoeld
in het eerste lid, verlengd met het verlengde tijdvak waarin recht bestaat op ziekengeld
op grond van artikel 29, negende lid, van de Ziektewet, op loon op grond van artikel
629, elfde lid, onderdelen a en c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel op
bezoldiging op grond van artikel 76a, zesde lid, van de Ziektewet.