Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de topsporter die op grond van het met instemming van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde reglement van de stichting Fonds voor de Topsporter een periodieke uitkering als tegemoetkoming in de kosten van zijn levensonderhoud geniet of een kostenvergoeding geniet.
Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die door tussenkomst van degene tot wie de arbeidsverhouding bestaat, persoonlijk arbeid verricht ten behoeve van een derde, met uitzondering van de arbeidsverhouding van degene die:
a. doorgaans op minder dan drie dagen per week werkzaam is voor een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden, tenzij loon wordt verstrekt door degene door wiens tussenkomst de arbeid wordt verricht;
b. bij wijze van arbeidstherapie werkzaam is.
1 Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de thuiswerker of van de hulp van de thuiswerker, die persoonlijk arbeid verricht tegen een bruto-inkomen, dat doorgaans over een maand ten minste zal bedragen 2/5 maal het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, dan wel, voor degene, die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt en wiens bruto-inkomen uitsluitend in verband met zijn leeftijd op een lager bedrag is vastgesteld, 2/5 maal het krachtens genoemde wet voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldende bedrag.
3 Indien binnen een maand na het einde van een arbeidsverhouding met dezelfde opdrachtgever een nieuwe arbeidsverhouding wordt aangegaan, geldt het bepaalde in het tweede lid niet ten aanzien van die nieuwe arbeidsverhouding, tenzij de tijdvakken voor welke die arbeidsverhoudingen zijn aangegaan te zamen korter zijn dan een maand.
1 Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die persoonlijk arbeid verricht op doorgaans ten minste 2 dagen per week tegen een bruto-inkomen dat doorgaans over een week ten minste zal bedragen 2/5 maal het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, dan wel, voor degene, die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt en wiens bruto-inkomen uitsluitend in verband met zijn leeftijd op een lager bedrag is vastgesteld, 2/5 maal het krachtens genoemde wet voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldende bedrag.
3 Indien binnen een maand na het einde van een arbeidsverhouding met dezelfde opdrachtgever een nieuwe arbeidsverhouding wordt aangegaan, geldt het bepaalde in het tweede lid niet ten aanzien van die nieuwe arbeidsverhouding, tenzij de tijdvakken voor welke die arbeidsverhoudingen zijn aangegaan te zamen korter zijn dan een maand.
2
Artikel 2b, eerste lid, en artikel 2c, eerste lid, zijn niet van toepassing met betrekking tot de arbeidsverhouding van degene, die:
a. arbeid verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep;
b. het verrichten van de arbeid rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden;
c. arbeid van overwegend geestelijke aard verricht;
d. werkzaam is in een arbeidsverhouding, die in overwegende mate beheerst wordt door een familieverhouding;
e. anders dan bij wijze van beroep, als auteur of redactiemedewerker werkzaam is voor een uitgever.
3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt degene die melkvervoer verricht krachtens een vervoersovereenkomst en die daarvoor een eigen vervoermiddel pleegt te gebruiken, geacht dit vervoer te verrichten in de uitoefening van een bedrijf.
Indien een arbeidsverhouding, beoordeeld uitsluitend aan de hand van de eerste leden van de artikelen 2 tot en met 2c, op grond van meer dan één van die leden als dienstbetrekking wordt beschouwd, vindt alleen dat artikel toepassing in het eerste lid waarvan zulks voor de eerste maal geschiedt.
1 Als dienstbetrekking wordt voorts beschouwd, zo nodig in afwijking van artikel 5 van de wet, de arbeidsverhouding welke niet reeds op grond van de wet of de artikelen 2 tot en met 2c, in samenhang met artikel 2e, als dienstbetrekking wordt beschouwd, mits:
a. de werkzaamheden van degene die de arbeid verricht, geen belastbare winst in zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 genereren;
b. degene die de arbeid verricht, door middel van een gezamenlijke verklaring van hemzelf en de beoogde inhoudingsplichtige voor de eerste beoogde inhouding van loonbelasting aan de inspecteur meldt dat zijn arbeidsverhouding als dienstbetrekking moet worden beschouwd.
2 Zodra niet meer aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt voldaan, meldt degene die de arbeid verricht, dit aan de inspecteur.
Als dienstbetrekking wordt voorts beschouwd de arbeidsverhouding van degene die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 ingeval die arbeidsverhouding niet reeds op grond van de wet of de artikelen 2 tot en met 2c, in samenhang met artikel 2e of artikel 2g, als dienstbetrekking wordt beschouwd.
Als degene tot wie de dienstbetrekking bestaat, wordt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2a, 2c en 2g, beschouwd degene op wie de verplichting rust het loon te betalen.
Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of, indien krachtens artikel 8, van de wet een ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - wordt geacht aan de werknemer het loon te verstrekken, dat deze uit hoofde van zijn dienstbetrekking geniet van een niet-inhoudingsplichtige.
Als loon van een uitvoerder van aangenomen werk, en van een thuiswerker wordt aangemerkt het gehele door de aanbesteder, onderscheidenlijk de opdrachtgever verstrekte loon, verminderd met het loon van de hulpen. Deze vermindering is slechts van toepassing voor zover de uitvoerder van aangenomen werk en de thuiswerker aan de aanbesteder, onderscheidenlijk de opdrachtgever een door hem en zijn hulpen ondertekende verklaring doet toekomen waaruit het loon van ieder van de hulpen blijkt.
Artikel 6
[Vervallen per 01-01-2001]
2 De belasting naar het belastbare loon dat wordt genoten door de in het eerste lid bedoelde werknemers, bedraagt het in de voor hen geldende loonbelastingtabel aangewezen percentage van het tabelloon, met dien verstande dat dit percentage wordt verhoogd tot 52 ingeval de werknemer zijn naam, adres of woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt dan wel, ingeval de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, zijn identiteit niet is vastgesteld overeenkomstig artikel 28, onderdeel e, van de wet, alsmede ingeval de werknemer ter zake onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.
5 Voor gevallen waarin artikel 27b, eerste lid, van de wet toepassing vindt, worden de in het eerste lid bedoelde tabellen zodanig vastgesteld dat telkens de belasting en de premie voor de volksverzekeringen in één percentage worden opgenomen.
Hoofdstuk 3. Vrije vergoedingen en verstrekkingen (Hoofdstuk IIA van de wet); extraterritoriale werknemers
2 Verstaan wordt onder:
a. extraterritoriale werknemers: ingekomen werknemers en uitgezonden werknemers;
b. ingekomen werknemer: door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de wet, met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is;
c. uitgezonden werknemer: werknemer in de zin van artikel 2 van de wet, door een inhoudingsplichtige naar het buitenland gezonden met het oog op:
1°. plaatsing als ambtenaar bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in het buitenland (post);
2°. tewerkstelling als ambtenaar, rechterlijk ambtenaar of militair op de Nederlandse Antillen of Aruba;
3°. tewerkstelling als militair buiten het Koninkrijk der Nederlanden;
4°. tewerkstelling in een bij ministeriële regeling, in overeenstemming met Onze Minister van Ontwikkelingssamenwerking, aangewezen regio;
5°. het beoefenen van wetenschap of het geven van onderwijs.
d. looptijd: de periode gedurende welke dit hoofdstuk voor een werknemer van toepassing is.
3 Een werknemer wordt slechts als uitgezonden aangemerkt indien hij in een periode van twaalf maanden ten minste 45 dagen ten behoeve van zijn werkzaamheden verblijft in een of meer plaatsen waarnaar hij is gezonden. Bij de bepaling of aan deze voorwaarde is voldaan worden verblijfsperioden van minder dan 15 dagen niet in aanmerking genomen en worden dagen waarop de werknemer zonder onderbreking naar de desbetreffende plaatsen en terug reist – of zou reizen bij gebruikmaking van het voor werknemers in het algemeen meest gebruikelijke vervoermiddel – als dagen van verblijf in die plaatsen aangemerkt. Indien aan de voorwaarde is voldaan, kan de werknemer tevens als uitgezonden worden beschouwd gedurende alle overige dienstreizen van ten minste 10 dagen naar de desbetreffende plaatsen.
6 Schoolgelden zijn uitgaven voor het door kinderen van de extraterritoriale werknemer volgen van basisonderwijs of voortgezet onderwijs aan internationale scholen en internationale afdelingen van niet-internationale scholen, tot de bedragen die door de school overeenkomstig haar tarieven voor onderwijs in rekening worden gebracht, met uitzondering van kosten van kost en inwoning maar met inbegrip van vervoerskosten.
1 Vergoedingen en verstrekkingen aan extraterritoriale werknemers van kosten, respectievelijk ter voorkoming van kosten van verblijf buiten het land van herkomst worden, ten aanzien van ingekomen werknemers op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de inhoudingsplichtige, in elk geval beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot (bewijsregel):
a. 30% van de grondslag, waarbij de grondslag is de som van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst voorzover de ingekomen of uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting, en de vergoeding voor extraterritoriale kosten;
b. het bedrag van de schoolgelden.
1 Bij de beoordeling of een ingekomen werknemer specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, wordt in onderlinge samenhang rekening gehouden met de volgende factoren, voorzover relevant:
a. het niveau van de door de werknemer gevolgde opleiding;
b. de voor de functie relevante ervaring van de werknemer;
c. het beloningsniveau van de onderhavige functie in Nederland in verhouding tot het beloningsniveau in het land van herkomst van de werknemer.
2 Een werknemer van het middenkader of hoger kader van een internationaal concern met ten minste twee en een half jaar ervaring in dat concern die in het kader van roulatie wordt uitgezonden naar Nederland, wordt geacht specifieke deskundigheid te bezitten die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is.
1 Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een andere inhoudingsplichtige krijgt, blijft op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.
1 Indien de ingekomen werknemer niet langer specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, wordt de looptijd verminderd tot op het moment waarop deze situatie zich gaat voordoen, maar tot op niet minder dan vijf jaar.
1 Indien de ingekomen werknemer voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling als ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige, in Nederland is tewerkgesteld of is verbleven, wordt de looptijd verminderd met de perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf.
3 Perioden van eerdere tewerkstelling en eerder verblijf die meer dan tien jaar maar minder dan vijftien jaar voorafgaand aan de tewerkstelling zijn geëindigd, worden niet in aanmerking genomen indien de ingekomen werknemer in de periode van tien jaar niet in Nederland is tewerkgesteld of is verbleven.
5 Voor de toepassing van het derde lid is de ingekomen werknemer niet in Nederland verbleven indien hij in elk kalenderjaar van de periode van tien jaar in totaal niet langer dan zes weken in Nederland is verbleven wegens vakantie, familiebezoek of andere persoonlijke omstandigheden, waarbij in de periode van tien jaar eenmalig een periode van maximaal drie aaneengesloten maanden in Nederland wegens vakantie, familiebezoek of andere persoonlijke omstandigheden niet in aanmerking wordt genomen.
Indien een verzoek om toepassing van de bewijsregel als bedoeld in artikel 9h niet is gedaan binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling als ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige, wordt de looptijd verminderd met de periode tussen het tijdstip waarop de ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige is tewerkgesteld en het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 9h, voor het eerst van toepassing is.
Bij vermindering van de looptijd volgens dit hoofdstuk wordt een periode waarmee de looptijd wordt verminderd naar boven afgerond op gehele kalendermaanden.
2 Indien het verzoek is gedaan binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer door de inhoudingsplichtige, werkt de beschikking terug tot en met de aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer. Indien het verzoek later is gedaan, is de beschikking van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan.
De inhoudingsplichtige wordt voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk ten aanzien van een ingekomen werknemer geacht dezelfde inhoudingsplichtige te zijn als de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtigen van de werknemer mits:
a. de inhoudingsplichtige en de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtige behoren tot een zelfde samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van de wet, en
b. aannemelijk is dat de werknemer opnieuw zou worden aangemerkt als ingekomen werknemer indien artikel 9c zou worden toegepast.
1 Ten aanzien van de werknemers aan wie kosten verband houdende met het vervoer als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden vergoed, is het toegestaan dat deze vergoedingen slechts als loon in aanmerking worden genomen voor zover zij in totaal meer hebben bedragen dan het aantal in het kalenderjaar voor vergoeding in aanmerking gekomen kilometers vermenigvuldigd met het in de genoemde bepaling bedoelde bedrag per kilometer.
4 Ten aanzien van de werknemers aan wie kosten verband houdende met het vervoer als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden vergoed, is het, indien het eerste lid geen toepassing vindt, toegestaan dat het ter zake van die vergoedingen als loon van de maand december van het kalenderjaar in aanmerking te nemen bedrag wordt geacht niet te behoren tot het loon van die maand doch wordt geacht te behoren tot het loon van de maand januari van het volgende kalenderjaar en te zijn betaald op de laatste werkdag van deze maand.
1 Ten aanzien van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind dat behoort tot het huishouden van die ouder en niet verzekerd is ingevolge enige andere sociale verzekering dan een volksverzekering in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen of de zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet, kan de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden toestaan dat de belasting wordt ingehouden op de eerste werkdag van het volgende kalenderjaar, met toepassing van de loonbelastingtabellen voor het kalenderjaar waarin het loon is verstrekt. Alsdan wordt het in dat kalenderjaar verstrekte loon geacht in gelijke delen te zijn verstrekt over de kalenderkwartalen waarin het kind werkzaam is geweest, en vinden artikel 26 van de wet en de krachtens dat artikel vastgestelde loonbelastingtabellen voor bijzondere beloningen geen toepassing.
Ten aanzien van de werknemer die niet in Nederland woont en die werkzaamheden verricht of heeft verricht in de in artikel 2, derde lid, van de wet genoemde dienstbetrekkingen, zijn de in artikel 28 en 29 van de wet opgenomen verplichtingen niet van toepassing, indien het heffingsrecht over het loon uit die dienstbetrekking op grond van een belastingverdrag niet aan Nederland is toegewezen en de werknemer niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
Ten aanzien van de in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, bedoelde werknemers, met uitzondering van degenen die een uitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, herrekent de inhoudingsplichtige bij het einde van het kalenderjaar volgens bij ministeriële regeling te stellen regels de op de voet van de in die bepaling bedoelde tabel geheven belasting zodanig dat uiteindelijk de belasting zoveel mogelijk wordt geheven als hadden de werknemers loon uit vroegere arbeid genoten ander dan uitkeringen ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij de in de vorige volzin bedoelde herrekening wordt het bedrag van de in aanmerking te nemen heffingskorting, in afwijking in zoverre van artikel 23 van de wet, verminderd met het volgens bij ministeriële regeling te stellen regels te bepalen bedrag aan heffingskorting voor de loonbelasting, met uitzondering van de arbeidskorting, waarmee ten aanzien van de werknemer reeds rekening is gehouden bij de inhouding van belasting op ander loon.
Indien ten aanzien van de ingekomen werknemer over het jaar 2000 belasting is geheven met toepassing van het besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, of van een van de in onderdeel 1.9.2. van dat besluit genoemde besluiten, behoeft geen verzoek te worden gedaan voor de aansluitende toepassing van hoofdstuk 3 per 1 januari 2001. In dat geval wordt de in hoofdstuk 3 bedoelde looptijd verminderd met de periode gedurende welke dat besluit ten aanzien van hem is toegepast, geldt voor de toepassing van hoofdstuk 3 als tijdstip waarop de ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige is tewerkgesteld, de datum van 1 januari 2001, blijven toegepaste kortingen op de looptijd van toepassing en wordt op dat moment geacht te zijn voldaan aan de voorwaarde van specifieke deskundigheid en schaarste op de arbeidsmarkt.
2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een collectieve regeling verstaan een regeling of een gedeelte van een regeling waaraan de werknemer verplicht deelnam, voorzover de regeling of het gedeelte van de regeling voor de werknemer geen keuzemogelijkheid bood met betrekking tot de hoogte van het op te bouwen pensioen.