Wet op het voortgezet onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022.]
Geraadpleegd op 12-10-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m 31-12-2014

Wet van 14 februari 1963, tot regeling van het voortgezet onderwijs

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter verkrijging van een samenhangend geheel van onderwijsvoorzieningen het voortgezet onderwijs in een wet te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Deze wet verstaat onder:

«Onze Minister»: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Economische Zaken.

«de inspectie»: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

«voortgezet onderwijs»: het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 2

«school»: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

«openbare school»:

  • a. een school in stand gehouden door een gemeente, dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;

  • b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a in stand gehouden school;

  • c. een door een stichting als bedoeld in artikel 42b of artikel 53c in stand gehouden school;

«bijzondere school»: een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 42b, in stand gehouden school;

«openbare rechtspersoon»: een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 42a;

«het bevoegd gezag» : voor wat betreft:

  • a. een openbare school:

    • 1°. het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

    • 2°. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

    • 3°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 42a; dan wel

    • 4°. de stichting, bedoeld in artikel 42b of artikel 53c;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 49, eerste lid;

  • c. een samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 53d: het bestuur van de samenwerkingsschool, bedoeld in dat artikel;

«regionaal opleidingencentrum»: een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«agrarisch opleidingscentrum»: een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«persoonsgebonden nummer»: het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, dan wel het door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 27b, vierde lid;

«contractactiviteiten»: activiteiten als bedoeld in artikel 20, tweede lid;

«personeel»:

  • a. de benoemde rector, directeur, conrector, adjunct-directeur of leraar, en overig personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 24e1, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een akte van aanstelling;

  • b. het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft de toepassing van de artikelen 38a tot en met 39a, 40a, 43a, eerste en tweede lid, 51, eerste tot en met derde lid, 52, 52a, 53, 53b en 96o, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende wettelijke bepalingen;

«nascholing»: een vorm van scholing, gegeven aan leden van het personeel om hun kennis, inzicht, vaardigheden en beroepshoudingen direct verband houdend met de uitoefening van hun beroep, voortbouwend op de in de initiële opleiding verworven aanvangsbekwaamheid te verdiepen en uit te breiden;

«kerndoelen»: de op grond van artikel 11b vastgestelde na te streven inhoudelijke doelstellingen voor het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren, bedoeld in artikel 11c, gericht op het verwerven door leerlingen van kennis, inzicht en vaardigheden;

maatschappelijke stage: stage gericht op het verwerven van vaardigheden ten behoeve van het functioneren in de maatschappij, bestaande uit onbezoldigde vrijwilligersactiviteiten, niet zijnde de stage bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel b;

meldingsregister relatief verzuim: meldingsregister relatief verzuim als bedoeld in artikel 24h van de Wet op het onderwijstoezicht;

«College voor toetsen en examens»: het College voor toetsen en examens, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor toetsen en examens;

«basisregister onderwijs»: het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht;

«schoolondersteuningsprofiel»: een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven;

«samenwerkingsverband»: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, tenzij het tegendeel blijkt.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het voortgezet onderwijs, bedoeld in deze wet, omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en na het speciaal onderwijs. Het omvat niet het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.

Artikel 2a. Bevoegdheid schoolonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Voortgezet onderwijs mag slechts worden gegeven door degene die daartoe ingevolge deze wet bevoegd is.

Artikel 3. Verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Indien het bevoegd gezag op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht jegens een minderjarige leerling van de school, treedt het bevoegd gezag onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht.

  • 2 Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een minderjarige leerling van de school, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en stelt het bevoegd gezag de vertrouwensinspecteur daarvan onverwijld in kennis. Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, stelt het de ouders van de betrokken leerling, onderscheidenlijk de betreffende ten behoeve van de school met taken belaste persoon, hiervan op de hoogte.

  • 3 Indien een personeelslid op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een minderjarige leerling van de school, stelt het personeelslid het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3a. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 4 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.

Artikel 4. Kosten van leerlingenvervoer

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

  • 2 De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

  • 3 De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling berustende keuze van een school.

  • 4 De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.

  • 5 De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders, voogden of verzorgers onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen.

  • 6 De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van bekostiging in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.

  • 7 De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, ten gunste van de leerling van de inhoud van de regeling af te wijken.

Titel II. Het onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het voortgezet onderwijs wordt onderscheiden in:

  • a. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

  • b. hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

  • c. voorbereidend beroepsonderwijs;

  • d. praktijkonderwijs;

  • e. andere vormen van voortgezet onderwijs.

Afdeling I. Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

De bepalingen van de hoofdstukken I en II van deze afdeling regelen het openbaar schoolonderwijs; de bepalingen van de hoofdstukken I en III zijn voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs.

Hoofdstuk I. Regelen voor het openbaar schoolonderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

§ 1. Scholen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Artikel 6a. Taal

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd:

  • a. wanneer het onderwijs met betrekking tot die taal betreft, of

  • b. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de deelnemers daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgestelde gedragscode.

Artikel 6b. Onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven dan wel zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten.

Artikel 6c. Bestrijding (taal)achterstand

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.

Artikel 6d. Onderwijs in lichamelijke opvoeding

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Onderwijs in lichamelijke opvoeding, bestaande uit praktische bewegingsactiviteiten, wordt gespreid verzorgd over alle leerjaren van het voortgezet onderwijs. Dit onderwijs vindt plaats gespreid over de schoolweken, en in zodanige substantiële omvang en schooltijd dat wordt voldaan aan de eisen op het gebied van kwaliteit, intensiteit en variëteit van de bewegingsactiviteiten neergelegd in kerndoelen en examenprogramma’s. Daarbij wordt uitgegaan van de situatie zoals die op 1 augustus 2005 voor het bewegingsonderwijs gold. In afwijking van de tweede volzin geldt voor het laatste leerjaar het voorschrift, dat het onderwijs in het eindexamenvak lichamelijke opvoeding niet eerder mag worden afgesloten dan in de maand december.

Artikel 6e. Beschikbaarstelling lesmateriaal aan leerlingen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt elk leerjaar om niet aan een leerling lesmateriaal ter beschikking.

  • 2 Onder lesmateriaal wordt verstaan: lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.

Artikel 6f. Maatschappelijke stage

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Een onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan mede een maatschappelijke stage omvatten.

  • 2 Indien het onderwijsprogramma van een school tevens een maatschappelijke stage omvat, sluit het bevoegd gezag voor deze stage met de leerling en de stagebieder tezamen een schriftelijke stageovereenkomst.

  • 3 Voor vermelding op de cijferlijst bij het diploma, bedoeld in artikel 29, derde lid, of op het getuigschrift, bedoeld in artikel 29a, omvat de maatschappelijke stage tenminste 30 uren.

Artikel 6g. Onderwijstijd

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma als bedoeld in de artikelen 10, tweede lid, 10b, tweede lid, 10d, tweede lid, 11c, eerste lid, en 12, vijfde lid, tweede volzin, omvat voor iedere leerling in elk leerjaar ten minste 1000 uren, met dien verstande dat het programma in de eerste twee leerjaren per leerjaar ten minste 1040 uren omvat en in het laatste leerjaar ten minste 700 uren omvat. Tot de uren, bedoeld in de eerste volzin, worden tevens gerekend ten hoogste 60 uren, die alleen voor een specifieke groep leerlingen verplicht zijn en worden ingevuld met onderwijsactiviteiten gericht op excellentie, achterstand of ander maatwerk.

  • 2 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de gegevens omtrent de invulling van de uren en de in een onderwijsprogramma verzorgde activiteiten.

  • 4 Ten behoeve van het verrichten van andere taken dan het verzorgen van onderwijs stelt het bevoegd gezag jaarlijks de data vast van ten hoogste negen werkdagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd, waarvan ten hoogste zes werkdagen onmiddellijk aansluitend en ten hoogste vijf werkdagen niet onmiddellijk aansluitend voor of na de voor de school op grond van artikel 22, tweede lid, vastgestelde zomervakantie.

Artikel 6h. Meetellen onderwijstijd

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.

Artikel 7. Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend wetenschappelijk onderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Deze worden onderscheiden in gymnasia en athenea, elk met een cursusduur van zes jaren.

  • 2 Aan de gymnasia wordt in elk geval onderwijs verzorgd in Latijnse taal en literatuur en Griekse taal en literatuur.

Artikel 8. Hoger algemeen voortgezet onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Hoger algemeen voortgezet onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend hoger beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Het hoger algemeen voortgezet onderwijs wordt gegeven:

  • a. aan scholen met een cursusduur van vijf jaren;

  • b. aan afdelingen van scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. Deze hebben een cursusduur van twee jaren en vangen aan na vier jaren middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

Artikel 9. Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs dan wel op hoger algemeen voortgezet onderwijs, en dat mede algemene vorming omvat. Het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt gegeven aan scholen met een cursusduur van vier jaren.

Artikel 10. Theoretische leerweg en sectoren m.a.v.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Aan scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt onderwijs in de theoretische leerweg gegeven.

  • 2 De theoretische leerweg omvat een door het bevoegd gezag in te richten in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma. Het programma is gericht op:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming,

    • b. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs, en

    • c. een voorbereiding op het hoger algemeen voortgezet onderwijs.

  • 3 Het onderwijs in de theoretische leerweg wordt met ingang van het derde leerjaar gegeven in de volgende sectoren:

    • a. techniek,

    • b. zorg en welzijn,

    • c. economie, en

    • d. landbouw.

  • 4 Het onderwijs in de theoretische leerweg bestaat voor elke sector uit:

    • a. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle sectoren gelijk is,

    • b. een sectordeel, dat kenmerkend is voor die sector, en

    • c. een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.

  • 5 Het gemeenschappelijk deel van de theoretische leerweg omvat Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.

  • 6 Het sectordeel van de theoretische leerweg omvat wat betreft:

    • a. de sector techniek: wiskunde en natuur- en scheikunde I,

    • b. de sector zorg en welzijn: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,

    • c. de sector economie: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,

    • d. de sector landbouw: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I.

  • 7 Het vrije deel van de theoretische leerweg:

    • a. omvat door de leerling te kiezen vakken, genoemd in het zesde lid,

    • b. kan omvatten natuur- en scheikunde II, Spaanse taal, Turkse taal, Arabische taal, vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama, Friese taal en cultuur en lichamelijke opvoeding, door de leerling te kiezen, en

    • c. kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.

  • 8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c, en welke vakken, genoemd in het zevende lid, onderdeel b, worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel c, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.

  • 9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken, genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid, onderdeel b, de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel. Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.

  • 11 De in het tiende lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 10a. Voorbereidend beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Voorbereidend beroepsonderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Het voorbereidend beroepsonderwijs wordt gegeven aan scholen met een cursusduur van vier jaren.

Artikel 10b. Beroepsgerichte leerweg en sectoren v.b.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt, in elke afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg gegeven.

  • 2 De beroepsgerichte leerwegen omvatten een door het bevoegd gezag in te richten in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma. Het programma is gericht op:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en

    • b. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs.

  • 3 Het onderwijs in de beroepsgerichte leerwegen wordt met ingang van het derde leerjaar gegeven in een of meer van de volgende sectoren:

    • a. techniek,

    • b. zorg en welzijn,

    • c. economie, en

    • d. landbouw.

  • 4 Het onderwijs in de beroepsgerichte leerwegen bestaat voor elke sector uit:

    • a. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle sectoren gelijk is,

    • b. een sectordeel, dat kenmerkend is voor die sector, en

    • c. een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen afdelingsvakken, intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.

  • 5 Het gemeenschappelijk deel van de beroepsgerichte leerwegen omvat Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.

  • 6 Het sectordeel van de basisberoepsgerichte leerweg omvat wat betreft:

    • a. de sector techniek: wiskunde en natuur- en scheikunde I,

    • b. de sector zorg en welzijn: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,

    • c. de sector economie: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,

    • d. de sector landbouw: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I.

    De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de kaderberoepsgerichte leerweg.

  • 7 Het vrije deel van de beroepsgerichte leerwegen:

    • a. omvat door de leerling te kiezen bij de sector behorende afdelingsvakken, intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s,

    • b. kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.

  • 8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c, en welke vakken, genoemd in het zevende lid, onderdeel a, worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.

  • 9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen:

    • a. in plaats van de vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in het vijfde en zesde lid, en de vakken die in de plaats komen van een tweede moderne vreemde taal, de overeenkomstige vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg of de overeenkomstige vakken, genoemd in de artikelen 10 en 10d of de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen,

    • b. in plaats van de vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg, genoemd in het vijfde en zesde lid, en de vakken die in de plaats komen van een tweede moderne vreemde taal, de overeenkomstige vakken, genoemd in de artikelen 10 en 10d of de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen,

    • c. in plaats van de vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in het zevende lid, onderdeel a, de overeenkomstige vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg te volgen,

    • d. een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen extra vakken te volgen.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld:

    • a. de afdelingsvakken, intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a,

    • b. voorschriften met betrekking tot intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s, met inbegrip van voorschriften waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder kan worden afgeweken van het eerste lid alsmede de voorwaarden waaronder aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs binnen het kader van regionale samenwerking als bedoeld in artikel 72 een intersectoraal programma kan worden verzorgd, en

    • c. voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel.

    Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.

  • 11 De in het tiende lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 10b1. Leer-werktraject in basisberoepsgerichte leerweg

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag kan de basisberoepsgerichte leerweg mede inrichten als leer-werktraject. Een leer-werktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg met een buitenschools praktijkgedeelte dat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar en welk traject specifiek is gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat ten minste binnenschools onderricht.

  • 2 Een leer-werktraject omvat in elk geval:

    • a. Nederlandse taal, en

    • b. een beroepsgericht programma.

  • 3 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger, beslissen dat het leer-werktraject voor die leerling eveneens een of meer andere vakken van de basisberoepsgerichte leerweg omvat.

  • 4 Een leer-werktraject kan een maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f, omvatten, indien het onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma.

Artikel 10b2. Inrichting buitenschools praktijkgedeelte

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het bevoegd gezag stelt bij de inrichting van het leer-werktraject in elk geval vast:

  • a. de organisatie van de leerlingbegeleiding vanwege het bevoegd gezag zowel binnen de school als bij het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt, alsmede

  • b. de invulling van het buitenschoolse praktijkgedeelte en waarborgt daarbij dat niet uitsluitend eenzijdige productiearbeid wordt verricht.

Artikel 10b3. Leer-werkovereenkomst

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het buitenschoolse praktijkgedeelte wordt verzorgd door een bedrijf of organisatie, op grondslag van een leer-werkovereenkomst, gesloten door het bevoegd gezag, de betrokken leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger, dat bedrijf of die organisatie, en het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, dat daarmee verklaart:

    • a. dat het een bedrijf of organisatie betreft dat respectievelijk die voldoet aan de kwaliteitscriteria, genoemd in artikel 10b6, en

    • b. voor zover van toepassing, dat de gronden voor dat kwaliteitsoordeel nog steeds aanwezig zijn.

  • 2 De leer-werkovereenkomst regelt de rechten en plichten van partijen en omvat ten minste bepalingen over:

    • a. inhoud, leerdoelen, duur, periode van en beoordelingsmaatstaven voor het buitenschoolse praktijkgedeelte,

    • b. de begeleiding van de leerling, en

    • c. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.

Artikel 10b4. Beoordeling kwaliteit leerbedrijven

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse gedeelte verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de leerlingen binnen het bedrijf respectievelijk de organisatie.

  • 2 De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven dragen zorg voor een regelmatige beoordeling van bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen, aan de hand van de eisen in artikel 10b6. De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven dragen gezamenlijk zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling op grond van de eerste volzin. Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling op grond van die volzin.

  • 3 Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de leer-werkovereenkomst vaststelt dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat het buitenschoolse praktijkgedeelte niet naar behoren zal kunnen worden verzorgd, bevordert het bevoegd gezag, na overleg met het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 10b5. Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven voor taken leer-werktrajecten

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven hebben ten behoeve van hun in artikel 10b4 geregelde taken aanspraak op bekostiging uit 's Rijks kas.

  • 2 De rijksbijdrage waarop de in het eerste lid bedoelde aanspraak betrekking heeft, wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, per kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven berekend aan de hand van maatstaven, neergelegd in een berekeningswijze die is vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. De maatstaven hebben in elk geval betrekking op het aantal leer-werkovereenkomsten waarbij het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven partij is.

Artikel 10b6. Kwaliteitseisen leerbedrijven

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd bedrijven en organisaties ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a. op de leer-werkplek of combinatie van leer-werkplekken kunnen de door het bevoegd gezag vastgestelde praktijkopdrachten daadwerkelijk worden uitgevoerd;

    • b. elke praktijkopdracht als zodanig kan in één bedrijf of organisatie worden uitgevoerd;

    • c. in het bedrijf of de organisatie is een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester aanwezig, die in staat is om kennis, inzicht en vaardigheden van de leerling te beoordelen, alsmede vorderingen daarin, en de leerling zowel werkinhoudelijk als pedagogisch-didactisch te begeleiden;

    • d. het bedrijf of de organisatie is bereid met de in het tweede lid bedoelde mentor of docentbegeleider contact te onderhouden;

    • e. de mogelijkheid om binnen hetzelfde bedrijf of dezelfde organisatie, dezelfde moederorganisatie of dezelfde branche de leerdoelen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en de eindtermen van de entreeopleiding of basisberoepsopleiding, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs te behalen, zonder grote overgangsdrempels voor de leerling;

    • f. het bedrijf of de organisatie waarborgt dat een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester is gekoppeld aan een leerling, en dat deze leermeester ervoor zorgt dat de leerling voldoende hulp en tijd krijgt om de praktijkopdrachten uit te voeren;

    • g. het productie- of dienstverleningsproces is technisch en organisatorisch voldoende gevarieerd en kan leerlingen goed praktijkmateriaal bieden en hen gedegen opleiden;

    • h. de leer-werkplek past binnen de dagelijkse bedrijfsvoering;

    • i. het bedrijf of de organisatie is bereid de leerling de vereiste praktijkopdrachten uit te laten voeren en het werk en het stageverslag te bespreken en te beoordelen;

    • j. het bedrijf of de organisatie is geschikt voor de betrokken leeftijdsgroep waar het gaat om onder meer ruimte om te leren of fouten te maken, erkenning van jong zijn;

    • k. het bedrijf of de organisatie respecteert, voor zover van toepassing, het multiculturele karakter van de leerlingenpopulatie.

  • 2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor beschikbaarheid van een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider die de voortgang op de leer-werkplek alsmede de integratie tussen het binnenschools en buitenschools programma bewaakt.

Artikel 10b7. Samenwerkingsovereenkomst met roc of aoc

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Leer-werktrajecten worden verzorgd op grondslag van een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van een regionaal opleidingencentrum of een agrarisch opleidingscentrum voor zover aan die instelling een basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt verzorgd.

Artikel 10b8. Entreeopleiding in het vmbo

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 2 De entreeopleiding stemt overeen met het programma-aanbod van de beroepsgerichte programma’s van de basisberoepsgerichte leerweg die aan de school wordt verzorgd.

  • 3 Het bevoegd gezag is niet gehouden, leerlingen die een entreeopleiding volgen als bedoeld in het eerste lid, gelegenheid te geven om aan de school een eindexamen in de basisberoepsgerichte leerweg af te leggen als bedoeld in artikel 29, eerste lid.

  • 4 Leerlingen die een entreeopleiding volgen als bedoeld in het eerste lid, worden aangemerkt als leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg waarvoor de entreeopleiding geheel of gedeeltelijk in de plaats treedt.

  • 5 Ten aanzien van bij de school ingeschreven leerlingen jonger dan 16 jaar wordt de entreeopleiding verzorgd met inachtneming van de volgende vereisten:

    • a. de beroepspraktijkvorming, bedoeld in de artikelen 7.2.8 en 7.2.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, omvat uitsluitend het verrichten van lichte arbeid van geschikte aard,

    • b. in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg wordt geheel of gedeeltelijk zowel binnenschools als buitenschools onderricht in de praktijk van het beroep verzorgd,

    • c. een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider bewaakt de voortgang van het onderricht in de praktijk van het beroep, en

    • d. het binnenschools en buitenschools onderricht in de praktijk van het beroep worden geïntegreerd verzorgd.

Artikel 10b9. Samenwerkingsovereenkomst entreeopleiding in het vmbo

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 2 Een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid voorziet in elk geval in afspraken over:

    • a. de entreeopleiding die geheel of gedeeltelijk in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg zal worden verzorgd,

    • b. de inschrijving van leerlingen als examendeelnemer bij de instelling,

    • c. de examinering en diplomering door de instelling,

    • d. de invulling van de betrokkenheid van het bevoegd gezag bij de beroepspraktijkvorming, bedoeld in de artikelen 7.2.8 en 7.2.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met dien verstande dat het bevoegd gezag de in dat artikel 7.2.9 bedoelde overeenkomst mede ondertekent,

    • e. de toepassing van artikel 10b8, tweede lid,

    • f. de rechtsbescherming van de leerling, en

    • g. de doorstroom van de leerlingen na het met goed gevolg afsluiten van de entreeopleiding.

Artikel 10c. Afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

De sectoren, genoemd in artikel 10b, derde lid, omvatten elk een of meer afdelingen, onderscheiden als volgt:

  • a. de sector techniek:

    • 1. bouwtechniek,

    • 2. metaaltechniek,

    • 3. elektrotechniek,

    • 4. voertuigentechniek,

    • 5. installatietechniek,

    • 6. grafimedia,

    • 7. transport en logistiek,

    • 8. afdelingen, aangewezen ingevolge artikel 24, vijfde lid,

  • b. de sector zorg en welzijn:

    • 1. verzorging,

    • 2. uiterlijke verzorging,

  • c. de sector economie:

    • 1. administratie,

    • 2. handel en verkoop,

    • 3. mode en commercie,

    • 4. consumptief,

  • d. de sector landbouw:

    landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 10d. Gemengde leerweg en sectoren scholengemeenschap m.a.v.o.–v.b.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Naast het onderwijs in de leerwegen, genoemd in de artikelen 10 en 10b, kan onderwijs in de gemengde leerweg worden gegeven aan:

    • a. een scholengemeenschap met in elk geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of

    • b. een vestiging van een agrarisch opleidingscentrum wat het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs betreft, indien:

      • 1°. het agrarisch opleidingscentrum onderdeel uitmaakt van een scholengemeenschap waarvan tevens een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs onderdeel uitmaakt, en

      • 2°. het voorbereidend beroepsonderwijs op de desbetreffende vestiging deels leerlingen betrekt uit hetzelfde gebied als de desbetreffende school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

  • 2 De gemengde leerweg omvat een door het bevoegd gezag in te richten in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma. Het programma is gericht op:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en

    • b. een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs.

  • 3 Het onderwijs in de gemengde leerweg wordt met ingang van het derde leerjaar gegeven in een of meer van de volgende sectoren:

    • a. techniek,

    • b. zorg en welzijn,

    • c. economie, en

    • d. landbouw.

  • 4 Het onderwijs in de gemengde leerweg bestaat voor elke sector uit:

    • a. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle sectoren gelijk is,

    • b. een sectordeel, dat kenmerkend is voor die sector, en

    • c. een vrij deel, dat bestaat uit een door de leerling te kiezen afdelingsvak, intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.

  • 5 Het gemeenschappelijk deel van de gemengde leerweg omvat Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.

  • 6 Het sectordeel van de gemengde leerweg omvat wat betreft:

    • a. de sector techniek: wiskunde en natuur- en scheikunde I,

    • b. de sector zorg en welzijn: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,

    • c. de sector economie: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,

    • d. de sector landbouw: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I.

  • 7 Het vrije deel van de gemengde leerweg:

    • a. omvat door de leerling te kiezen vakken, genoemd in het zesde lid,

    • b. omvat door de leerling te kiezen bij de sector behorende afdelingsvakken, intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s,

    • c. kan omvatten natuur- en scheikunde II, Spaanse taal, Turkse taal, Arabische taal, vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama, Friese taal en cultuur en lichamelijke opvoeding, door de leerling te kiezen, en

    • d. kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.

  • 8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c, en welke vakken, genoemd in het zevende lid, onderdelen b en c, worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel d, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.

  • 9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken, genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid, onderdeel c, de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld:

    • a. de afdelingsvakken, intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b,

    • b. voorschriften met betrekking tot intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s, met inbegrip van voorschriften waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs binnen het kader van regionale samenwerking als bedoeld in artikel 72 een intersectoraal programma kan worden verzorgd, en

    • c. voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel.

    Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.

  • 11 De in het tiende lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 10e. Leerwegondersteunend onderwijs; regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het volgen van onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze leerwegen. Leerwegondersteunend onderwijs wordt zodanig in het onderwijs geïntegreerd en ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces, gericht op het afsluiten als bedoeld in de eerste volzin, kan volgen.

  • 2 Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd, indien de leerling met behulp van de voorzieningen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, tweede volzin, niet een ononderbroken ontwikkelingsproces als bedoeld in het eerste lid, kan volgen.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist na overleg met de ouders van de leerling of aan de leerling leerwegondersteunend onderwijs wordt aangeboden.

  • 5 In afwijking van artikel 10g, zevende lid, eerste volzin, kan de regionale verwijzingscommissie tegelijk met de beslissing dat een leerling niet is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs, beslissen dat die leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. Alvorens daartoe te beslissen, hoort de regionale verwijzingscommissie de ouders van de leerling en het bevoegd gezag van de betrokken school voor praktijkonderwijs.

  • 6 Artikel 10g, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de leerling die op basis van een beschikking van de regionale verwijzingscommissie is toegelaten.

Artikel 10f. Praktijkonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Praktijkonderwijs wordt gegeven aan scholen voor praktijkonderwijs.

  • 2 Praktijkonderwijs is onderwijs voor leerlingen voor wie vaststaat dat

    • a. overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, en

    • b. het volgen van het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, al dan niet in combinatie met het volgen van leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, niet leidt tot het behalen van een diploma of een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 29.

  • 3a In afwijking van artikel 6g, eerste lid, wordt het praktijkonderwijs zodanig ingericht dat de leerlingen per schooljaar ten minste 1000 klokuren praktijkonderwijs ontvangen. De leerlingen ontvangen per dag ten hoogste 5,5 uren praktijkonderwijs, voor zover het betreft aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden.

  • 4 Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs kan, met inachtneming van de tweede volzin van het derde lid en van lid 3a, indien dat ten behoeve van de leerling noodzakelijk is, bij het aanbieden van dat onderwijs afwijken van de voorschriften, gegeven bij of krachtens de artikelen 11a tot en met 11c, 22 en 29.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de vakken die het praktijkonderwijs omvat, alsmede met betrekking tot het aantal uren dat het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep gedurende een schoolweek ten hoogste omvat.

  • 6 De in het vijfde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 10g. Toelating praktijkonderwijs; regionale verwijzingscommissie

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Aan de ouders van een leerling van wie het bevoegd gezag van de school waar de leerling zich aanmeldt dan wel van de school waaraan de leerling is ingeschreven, redelijkerwijs kan aannemen dat deze niet in staat is het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, al dan niet in combinatie met leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, met een diploma of getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 29, derde lid, af te sluiten, kan het bevoegd gezag voorstellen deze leerling in plaats daarvan praktijkonderwijs te doen volgen.

  • 2 Het bevoegd gezag van de school voor praktijkonderwijs beslist, in overeenstemming met de andere bevoegde gezagsorganen in het in artikel 1 bedoelde samenwerkingsverband en na overleg met de ouders van de in het eerste lid bedoelde leerling, over de toelating van de leerling tot het praktijkonderwijs. Het bevoegd gezag kan een leerling toelaten tot het praktijkonderwijs mits voor 1 oktober van het desbetreffende schooljaar een aanvraag bij een door Onze minister erkende regionale verwijzingscommissie is ingediend om vast te stellen of de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. De aanvraag gaat vergezeld van een op de desbetreffende leerling betrekking hebbend onderwijskundig rapport en de op schrift gestelde zienswijze van de ouders. Indien de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs, kan de desbetreffende leerling de toelating tot een school voor praktijkonderwijs binnen het samenwerkingsverband niet worden geweigerd.

  • 3 Een aanvraag bij een regionale verwijzingscommissie als bedoeld in het tweede lid kan worden ingediend voor een leerling die:

  • 4 In afwijking van het derde lid kan een aanvraag slechts worden ingediend na dat schooljaar, indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in artikel 27, lid 1a, onderdeel b of c, die op 1 oktober van het schooljaar waarin hij voor het eerst wordt meegeteld als leerling in het voortgezet onderwijs korter dan een jaar in Nederland is.

  • 5 In afwijking van het derde lid kan tevens een aanvraag tot indicatiestelling voor praktijkonderwijs bij een regionale verwijzingscommissie als bedoeld in het tweede lid worden ingediend door het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs voor een leerling die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen criteria, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het zorg- en onderwijsaanbod van het praktijkonderwijs het beste aansluit bij de behoeften van deze leerling. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven voor de procedure voor indiening van aanvragen.

  • 6 Het ontwikkelingsperspectief dat het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs op grond van artikel 26 vaststelt, bevat een omschrijving van de wijze waarop voor de desbetreffende leerling het praktijkonderwijs met inachtneming van artikel 10f, derde lid, wordt verzorgd.

  • 7 Indien de regionale verwijzingscommissie bepaalt dat de leerling niet tot het praktijkonderwijs toelaatbaar is, brengt zij advies uit aan het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag, over de wijze waarop de leerling op de school waar hij is ingeschreven, naar het oordeel van de verwijzingscommissie zou moeten worden begeleid. In afwijking van de eerste volzin kan de regionale verwijzingscommissie tegelijk met de beslissing dat een leerling niet toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs, beslissen dat die leerling is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

  • 8 Een beschikking van een regionale verwijzingscommissie omtrent de toelaatbaarheid van een leerling is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht. De ouders van de desbetreffende leerling kunnen een beschikking van de regionale verwijzingscommissie voorleggen aan een andere regionale verwijzingscommissie met het verzoek daarover een deskundigheidsadvies uit te brengen. Indien toepassing wordt gegeven aan de tweede volzin, worden de termijnen van bezwaar en beroep opgeschort.

  • 9 De regionale verwijzingscommissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 10 Een regionale verwijzingscommissie die door Onze Minister is erkend, kan worden verbonden aan rechtspersonen die voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en die daartoe door Onze minister zijn aangewezen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze, beoordelingscriteria en subsidie van de regionale verwijzingscommissies, de aan de regionale verwijzingscommissies te leveren gegevens en de wijze waarop de ouders worden geïnformeerd over de aanvragen bij en de beschikkingen en adviezen van de regionale verwijzingscommissies.

  • 11 De in het tiende lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 10h. Aansluiting bij samenwerkingsverband; permanente commissie leerlingenzorg

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 11. Nadere voorschriften samenwerkingsverbanden

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 11a. Algemene voorschriften eerste twee leerjaren

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het onderwijs in de eerste twee leerjaren wordt zodanig ingericht dat met behoud van keuzevrijheid de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar een van de sectoren, bedoeld in de artikelen 10, 10b of 10d of naar het derde leerjaar voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en hoger algemeen voortgezet onderwijs en vervolgens naar de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12.

Artikel 11b. Kerndoelen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden kerndoelen vastgesteld, waarbij aandacht wordt besteed aan aspecten van:

    • a. Nederlandse taal,

    • b. Engelse taal,

    • c. geschiedenis en staatsinrichting,

    • d. aardrijkskunde,

    • e. economie,

    • f. wiskunde,

    • g. natuur- en scheikunde,

    • h. biologie,

    • i. verzorging,

    • j. informatiekunde,

    • k. techniek,

    • l. lichamelijke opvoeding, en

    • m. beeldende vorming, muziek, drama en dans.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Een maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken.

Artikel 11c. Onderwijsprogramma eerste twee leerjaren

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag richt voor de eerste twee leerjaren een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma in. Dit programma voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. het bevoegd gezag werkt de kerndoelen uit voor de verschillende schoolsoorten en verschillende groepen leerlingen, onverminderd de doorstroombevordering met behoud van keuzevrijheid van leerlingen, bedoeld in artikel 11a, en

    • b. in de eerste twee leerjaren worden gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs verzorgd op basis van de kerndoelen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven voor het verzorgen van onderwijs in de eerste twee leerjaren naast het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Een maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken.

  • 4 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

Artikel 11d. Ontheffingen delen onderwijsprogramma; bijzondere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onderdeel a. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend.

  • 2 Het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan voor leerlingen die daarvoor in aanmerking komen, bij de inrichting van het onderwijs afwijken van een of meer programmaonderdelen of van de voorschriften bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onderdeel a. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in aanmerking komen voor deze afwijkingen.

  • 3 Voor leerlingen:

    • a. die leerwegondersteunend onderwijs volgen als bedoeld in artikel 10e, of

    • b. voor wie het bevoegd gezag het volgen van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1 het meest geschikt acht, verzorgt het bevoegd gezag in de eerste twee leerjaren gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs op basis van kerndoelen.

Artikel 11e. Fries

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Op de scholen in de provincie Fryslân wordt met inachtneming van de daarvoor vastgestelde kerndoelen tevens onderwijs gegeven in de Friese taal en cultuur, tenzij gedeputeerde staten op verzoek van het bevoegd gezag gedeeltelijke of volledige ontheffing van deze verplichting hebben verleend. Gedeputeerde staten stellen in een beleidsregel criteria vast voor die gedeeltelijke en volledige ontheffing. De vaststelling van deze criteria geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese voortgezet onderwijs.

  • 2 Provinciale staten van Fryslân stellen de kerndoelen Friese taal en cultuur, bedoeld in het eerste lid, bij verordening vast. De vaststelling geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese voortgezet onderwijs. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister voornemens is goedkeuring te onthouden, verzoekt hij de Onderwijsraad een advies uit te brengen. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen zes weken uitgebracht aan Onze Minister en wordt bekend gemaakt. Onze Minister informeert beide Kamers der Staten-Generaal over zijn voornemen om al dan niet goed te keuren. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Onze Minister kan goedkeuring in ieder geval onthouden indien aan de volgende voorwaarden, waarvoor gedeputeerde staten gegevens aandragen, niet wordt voldaan:

    • a. het bestaan van voldoende draagvlak in het Friese voortgezet onderwijs voor de voorgelegde kerndoelen Friese taal en cultuur;

    • b. dat de kerndoelen Friese taal en cultuur niet meer inspanningen vergen van het Friese voortgezet onderwijs dan het aandeel van het onderwijs in de Friese taal en cultuur binnen het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, rechtvaardigt.

  • 4 Onze Minister kan goedkeuring in ieder geval onthouden indien de kerndoelen Friese taal en cultuur geen aandacht schenken aan:

    • a. het zich mondeling uitdrukken in het Fries en het verstaan van de Fries gesproken taal,

    • b. het zich schriftelijk uitdrukken in het Fries en het verwerven van informatie uit in het Fries gestelde teksten,

    • c. bevordering van het begrip van de Friese taal en cultuur, en

    • d. het ontwikkelen van een positieve houding ten aanzien van het gebruik van het Fries.

Artikel 11f. Voorschriften derde leerjaar v.w.o. en h.a.v.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Op het onderwijs in het derde leerjaar aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger algemeen voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing:

Artikel 11g. Tijdelijke afwijking bepalingen basisvorming: keuze bij kerndoelen; minimum urenverplichting; uitbreiding vrijstellingen

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 12. Periode van voorbereidend hoger onderwijs v.w.o. en h.a.v.o.; profielen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en aan scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat met ingang van het vierde leerjaar een periode van voorbereidend hoger onderwijs.

  • 2 De periode van voorbereidend hoger onderwijs is ingericht volgens profielen. Een profiel is een samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:

    • a. een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming,

    • b. een algemene voorbereiding op het hoger onderwijs, en

    • c. een bijzondere voorbereiding op groepen van naar inhoud verwante opleidingen in het hoger onderwijs.

  • 3 De school verzorgt alle profielen. De profielen zijn:

    • a. het profiel natuur en techniek;

    • b. het profiel natuur en gezondheid;

    • c. het profiel economie en maatschappij;

    • d. het profiel cultuur en maatschappij.

  • 4 Elk profiel bestaat uit:

    • a. een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen van de desbetreffende schoolsoort gelijk is,

    • b. een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en

    • c. een vrij deel.

  • 5 Het bevoegd gezag richt het onderwijs in de periode van voorbereidend hoger onderwijs in op de grondslag van een normatieve studielast voor de leerling van 1600 uren per leerjaar, uitgaande van 40 weken met elk een normatieve studielast van 40 uren. Het bevoegd gezag richt daarbij een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma in.

Artikel 13. Vakken en andere programma-onderdelen periode van voorbereidend hoger onderwijs: v.w.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het atheneum omvat:

    • a. Nederlandse taal en literatuur,

    • b. Engelse taal en literatuur,

    • c. een andere moderne vreemde taal en literatuur, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, of Friese taal en cultuur, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt,

    • d. maatschappijleer,

    • e. algemene natuurwetenschappen,

    • [e]. culturele en kunstzinnige vorming, en

    • g. lichamelijke opvoeding.

  • 2 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het gymnasium omvat:

    • a. Nederlandse taal en literatuur,

    • b. Engelse taal en literatuur,

    • c. Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, ter keuze van de leerling uit deze beide door het bevoegd gezag aan te bieden vakken,

    • d. maatschappijleer,

    • e. algemene natuurwetenschappen,

    • f. [Red: vervallen,]

    • g. lichamelijke opvoeding.

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het gymnasium en atheneum omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. natuurkunde,

    • c. scheikunde, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 4 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het gymnasium en atheneum omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. biologie,

    • c. scheikunde, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 5 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. economie,

    • c. geschiedenis, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 6 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. geschiedenis,

    • c. een vak ter keuze van de leerling uit culturele vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit maatschappelijke vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het gymnasium en atheneum omvat ten minste één vak uit het geheel van:

    • a. vakken, genoemd in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, die de leerling niet op grond van het eerste tot en met zesde lid heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,

    • b. vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het derde tot en met zesde lid, die de leerling niet op grond van het eerste tot en met zesde lid heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,

    • c. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, voor zover het bevoegd gezag deze aanbiedt, en

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

  • 8 Het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken en andere programma-onderdelen door alle leerlingen worden gevolgd.

Terugwerkende kracht

Stb. 2015, 291, datum inwerkingtreding 15-07-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2014.

De terugwerkende kracht betreft het eerste lid, onderdeel e.

  • [e]. culturele en kunstzinnige vorming, met dien verstande dat indien Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel, de leerling is vrijgesteld van het volgen van het vak culturele en kunstzinnige vorming, en

Stb. 2015, 291, datum inwerkingtreding 15-07-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2014.

De terugwerkende kracht betreft het eerste lid, onderdeel e.

  • [e]. culturele en kunstzinnige vorming, met dien verstande dat indien Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel, de leerling is vrijgesteld van het volgen van het vak culturele en kunstzinnige vorming, en

Artikel 14. Vakken en andere programma-onderdelen periode van voorbereidend hoger onderwijs: h.a.v.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:

    • a. Nederlandse taal en literatuur,

    • b. Engelse taal en literatuur,

    • c. maatschappijleer,

    • d. culturele en kunstzinnige vorming, en

    • e. lichamelijke opvoeding.

  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. natuurkunde,

    • c. scheikunde, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. biologie,

    • c. scheikunde, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:

    • a. wiskunde,

    • b. economie,

    • c. geschiedenis, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:

    • a. geschiedenis,

    • b. een andere moderne vreemde taal en literatuur, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, of Friese taal en cultuur, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt,

    • c. een vak ter keuze van de leerling uit culturele vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, en

    • d. een vak ter keuze van de leerling uit maatschappelijke vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.

  • 6 Het vrije deel van elk profiel in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat ten minste één vak uit het geheel van:

    • a. vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het tweede tot en met vijfde lid, die de leerling niet op grond van die leden heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,

    • b. andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, voor zover het bevoegd gezag deze aanbiedt, en

    • c. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

  • 7 Het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken en andere programma-onderdelen door alle leerlingen worden gevolgd.

  • 8 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het eerste tot en met zesde lid, de overeenkomstige vakken van artikel 13 te volgen.

Artikel 15. Nadere inrichting profielen v.w.o. en h.a.v.o.

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt met betrekking tot de profielen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, vastgesteld:

    • a. het relatieve gewicht van elk van de vakken binnen het geheel van de vakken van het eindexamen, uitgedrukt in een normatieve studielast per vak,

    • b. de nadere ordening van de vakken, genoemd in de artikelen 13 en 14, met het oog op hun plaats in het gemeenschappelijk deel, het profieldeel of het vrije deel,

    • c. voorschriften over vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in artikel 13, zevende lid, en artikel 14, zesde lid, die het bevoegd gezag aanwijst, behalve godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan bijzondere scholen, en

    • d. voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van de artikelen 13 en 14.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 16. Scholengemeenschap; nevenvestiging; tijdelijke nevenvestiging

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Een scholengemeenschap omvat een school of inrichting in de zin van deze wet, en een of meer andere al dan niet in deze wet bedoelde scholen, inrichtingen of instellingen, die niet zijn instellingen voor hoger onderwijs.

  • 2 Aan een school of scholengemeenschap kan, naast een hoofdvestiging als bedoeld in artikel 65, derde lid, een nevenvestiging of een tijdelijke nevenvestiging zijn verbonden.

  • 3 Een tijdelijke nevenvestiging voorziet in de tijdelijke huisvestingsbehoefte van een hoofdvestiging of nevenvestiging en is gelegen op een hemelsbreed gemeten afstand van minder dan drie kilometer van de desbetreffende hoofdvestiging of nevenvestiging.

  • 5 Op een nevenvestiging kan in elk geval onderwijs worden verzorgd

    • a. in de eerste drie leerjaren aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, of aan een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8, en

    • b. in de eerste twee leerjaren aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 10, of aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a.

  • 6 Op een tijdelijke nevenvestiging kan onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten als bedoeld in artikel 5, in dezelfde afdelingen als bedoeld in artikel 10c, en in dezelfde leerjaren als op de hoofdvestiging of nevenvestiging, bedoeld in het derde lid.

Artikel 17. Onderwijs in een pluriforme samenleving; burgerschap; sociale integratie

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het onderwijs:

  • a. gaat er mede van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving,

  • b. is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en

  • c. is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten.

Artikel 17a. Samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het zestiende lid.

  • 2 Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.

  • 3a Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.

  • 4 De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.

  • 5 Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.

  • 6 Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:

    • a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,

    • b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,

    • c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven,

    • d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en

    • e. het in stand houden van een permanente commissie leerlingenzorg

  • 7 Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.

  • 8 Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:

    • a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn,

    • b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting,

    • c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,

    • d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,

    • e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,

    • f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,

    • g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 85d, zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 85d, eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en

    • h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging in een situatie als bedoeld in artikel 85d, derde lid.

  • 9 Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.

  • 10 Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.

  • 10a Het samenwerkingsverband kan een of meer voorzieningen in het samenwerkingsverband aanduiden als «orthopedagogisch-didactisch centrum», met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid.

  • 11 De permanente commissie leerlingenzorg adviseert bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband over het aanbod en de invulling van leerwegondersteunend onderwijs en over het aanbieden van dat onderwijs aan leerlingen voor wie de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat zij toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs.

  • 12 Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.

  • 13 Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs.

  • 14 Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het twaalfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:

    • a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het voortgezet speciaal onderwijs,

    • b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of

    • c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.

  • 15 Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het veertiende lid, afschrift aan de ouders.

  • 16 Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met vijftiende lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zeventiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op basis van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband plaatsvindt.

  • 17 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.

Artikel 17b. Begeleiding van leerlingen die extra ondersteuning behoeven

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 2 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een schoolondersteuningsprofiel vast.

Artikel 18. Ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft, kan het bevoegd gezag van een school worden ondersteund.

  • 3 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid kan in overeenstemming tussen de educatieve voorziening dan wel de schoolbegeleidingsdienst en de school waarbij de leerling is ingeschreven, mede het geven van onderwijs aan de leerling betreffen.

  • 4 Het Rijk verstrekt aan schoolbegeleidingsdiensten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bekostiging voor activiteiten die worden verricht met betrekking tot de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bekostiging, bedoeld in de vorige volzin.

Artikel 19. Voorbereidend beroepsonderwijs in AOC

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

De bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften ten aanzien van het voorbereidend beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd in agrarische opleidingscentra, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald dat dit niet of gedeeltelijk niet het geval is.

Artikel 20. Dagscholen; contractactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 De scholen voor voortgezet onderwijs zijn dagscholen.

  • 2 Aan een school kunnen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit cursussen waarvan de kosten niet ten laste van 's Rijks kas komen, en uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden, voor zover deze cursussen en werkzaamheden verband houden met het onderwijs aan de desbetreffende school en voor zover het belang van het onderwijs aan de school door deze cursussen en werkzaamheden niet wordt geschaad.

Artikel 21. Aanduiding onderwijsaanbod in maatschappelijk verkeer

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 De naam van de school duidt aan, tot welke van de soorten van scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10a en 10f, de school behoort. Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of een scholengemeenschap waarvan in ieder geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, kan voor die school de aanduiding «voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs» hanteren. Bij verschil van mening tussen het bevoegd gezag en Onze minister, tot welke van de soorten zij behoort, beslist Onze minister.

  • 2 In het maatschappelijk verkeer brengt het bevoegd gezag ondubbelzinnig tot uitdrukking:

    • a. welk bij of krachtens deze wet geregeld, uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs de leerlingen volgen en aankomende leerlingen kunnen gaan volgen,

    • b. van welke richting dit onderwijs uitgaat, en

    • c. in voorkomend geval welk onderwijs de school verzorgt met toepassing van artikel 20, tweede lid.

Artikel 22. Overige voorschriften inrichting onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs voorschriften vastgesteld omtrent de inrichting van het onderwijs. Deze voorschriften kunnen per schoolsoort verschillen. Voor de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a, kunnen afzonderlijke voorschriften worden gegeven. De bij deze algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften zijn niet van toepassing op scholen en afdelingen voor voorbereidend beroepsonderwijs waarvoor artikel 24, vijfde lid, wordt toegepast. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste volzin, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd. Bij ministeriële regeling kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid kan, naast het bepaalde in het tweede lid, slechts voorschriften inhouden omtrent:

    • a. de buitenschoolse praktijkcomponent van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1, en

    • b. de stage in de leerwegen genoemd in de artikelen 10b en 10d.

Artikel 23a. Kwaliteit onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan: de zorg voor het personeelsbeleid, voor zover het betreft de duurzame borging van de kwaliteit van het onderwijspersoneel, en het uitvoeren van het in het schoolplan, bedoeld in artikel 24, beschreven beleid op een zodanige wijze dat de wettelijke opdrachten voor het onderwijs en de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs, worden gerealiseerd.

Artikel 23a1. Ernstig of langdurig tekortschieten leerresultaten

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdrachten voor het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, indien de leerresultaten van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs, het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische leerweg en de gemengde leerweg, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg dan wel het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte leerweg ernstig of langdurig tekortschieten.

  • 2 Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien:

    • a. in de schoolsoort dan wel de leerweg, bedoeld in het eerste lid, de gemiddelde eindexamenresultaten en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder de normering die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van dezelfde schoolsoorten of dezelfde leerwegen met een vergelijkbaar leerlingenbestand; dan wel

    • b. geen leerresultaten van de schoolsoort of de leerweg, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden aangetoond.

  • 3 Er is sprake van ernstig of langdurig tekortschieten van de leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien de inspectie op grond van artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht Onze Minister meedeelt dat uit het onderzoek naar de kwaliteitsverbeteringen, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat sprake is van onvoldoende verbeteringen dan wel het bevoegd gezag niet bereid is afspraken te maken over kwaliteitsverbeteringen naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten en, indien zij niet gemeten kunnen worden of indien er onvoldoende gegevens zijn voor een betrouwbaar oordeel over de meting van de leerresultaten, op welke andere wijze zij worden aangetoond. Voorts wordt de normering, bedoeld in het tweede lid, bepaald en de aard en het aantal van de gegevens die ten minste beschikbaar moeten zijn.

  • 5 De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 23b. Rapportage vorderingen van leerlingen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam zijn.

Artikel 23c. Informeren ouders bij zeer zwakke school

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Indien de inspectie op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht, in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van genoemde wet, tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een zeer zwakke school, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover door middel van in ieder geval de toezending van de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport welke samenvatting gelijktijdig met het inspectierapport ter beschikking is gesteld van het bevoegd gezag. De toezending, bedoeld in de eerste volzin, geschiedt binnen vier weken na de vaststelling van het inspectierapport.

  • 2 Indien het bevoegd gezag niet of niet tijdig voldoet aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, zendt Onze Minister de samenvatting van het inspectierapport, bedoeld in het eerste lid, in de vijfde week na vaststelling van het inspectie rapport aan de ouders van de leerlingen.

Artikel 24. Schoolplan

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het schoolplan omvat mede het beleid ten aanzien van de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen, indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd. In het schoolplan wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool. Het schoolplan kan op een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en een of meer scholen voor ander onderwijs van hetzelfde bevoegd gezag betrekking hebben.

  • 2 Het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor het onderwijs en van de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs in een onderwijsprogramma. Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.

  • 3 Het personeelsbeleid, voor zover dat in het schoolplan tot uitdrukking wordt gebracht, omvat in elk geval maatregelen met betrekking tot het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijskundig beleid alsmede het document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding, bedoeld in artikel 32d van de wet.

  • 4 Het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs omvat in elk geval:

    • a. de wijze waarop het bevoegd gezag bewaakt dat die kwaliteit wordt gerealiseerd,

    • b. de wijze waarop het bevoegd gezag vaststelt welke maatregelen ter verbetering van de kwaliteit nodig zijn, en

    • c. maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.

  • 5 Onze Minister kan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs of afdelingen daarvan aanwijzen, waarvan de schoolplannen met zijn toestemming mogen afwijken van de in dit artikel gestelde eisen.

Artikel 24a. Schoolgids

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 De schoolgids bevat voor ouders, voogden, verzorgers en leerlingen informatie over de werkwijze van de school en bevat in elk geval informatie over:

    • a. de doelen van het onderwijs en de resultaten die met het onderwijsleerproces worden bereikt, waaronder, in ieder geval met betrekking tot het schooljaar voorafgaande aan het schooljaar waarin de schoolgids wordt vastgesteld en onderscheiden naar soort onderwijs, voor elk leerjaar

      • 1°. het percentage leerlingen dat doorstroomt naar een hoger leerjaar of een ander soort onderwijs,

      • 2°. het percentage leerlingen dat de school zonder diploma verlaat en het percentage leerlingen dat voor het eindexamen slaagt,

    • b. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,

    • c.

      • 1°. het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, wordt geprogrammeerd, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,

      • 2°. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij,

      • 3°. de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f,

    • d. de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 27, tweede lid, waarbij wordt vermeld dat deze vrijwillig is,

    • e. de rechten en plichten van de ouders, de voogden, de verzorgers, de leerlingen en het bevoegd gezag, waaronder de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 24b, waarbij wat betreft de leerlingen kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten opgenomen in het leerlingenstatuut, bedoeld in artikel 24g,

    • f. de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met de in artikel 24, eerste lid, omschreven bijdragen,

    • g. het beleid met betrekking tot de veiligheid,

    • h. het verzuimbeleid,

    • h. de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool, en

    • i. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop

    • a. de resultaten worden beschreven die met het onderwijs worden bereikt, en

    • b. de context wordt vermeld waarin de onder a bedoelde resultaten dienen te worden geplaatst.

  • 3 Het bevoegd gezag reikt de schoolgids uit aan de ouders, voogden, verzorgers dan wel de meerderjarige en handelingsbekwame leerling bij de inschrijving en jaarlijks na de vaststelling van de schoolgids.

  • 4 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 24b. Klachtenregeling

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Ouders, voogden, verzorgers dan wel leerlingen, en personeelsleden kunnen bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een klacht indienen over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag of het personeel.

  • 2 Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten. Deze regeling vermeldt in ieder geval:

    • a. de instelling van een klachtencommissie, die klachten behandelt,

    • b. de wijze waarop de klachtencommissie haar werkzaamheden verricht,

    • c. de termijn waarbinnen de klager een klacht kan indienen en

    • d. de termijn waarbinnen mededeling plaatsvindt van het oordeel, bedoeld in het zesde lid, en hoe bij noodzakelijke afwijking van deze termijn wordt gehandeld.

  • 3 Deze regeling strekt ter vervanging van klachtenregelingen op grond van andere voorschriften dan dit artikel en strekt niet ter vervanging van een andere voorziening die op grond van een wettelijke regeling, niet zijnde een klachtenregeling, voor de klager openstaat of heeft opengestaan.

  • 4 Deze regeling

    • a. voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die geen deel uitmaakt van het bevoegd gezag en niet werkzaam is voor of bij het bevoegd gezag, en

    • b. waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.

  • 5 De klager en degene over wie is geklaagd krijgen de gelegenheid:

    • a. hun zienswijze mondeling of schriftelijk toe te lichten en

    • b. zich bij de behandeling van de klacht te laten bijstaan.

  • 6 De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en deelt dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan de klager, degene over wie is geklaagd en het bevoegd gezag.

  • 7 Het bevoegd gezag deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen 4 weken na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij het oordeel over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin bedoelde termijn, doet het bevoegd gezag daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie onder vermelding van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag zijn standpunt bekend zal maken.

  • 8 Degene die betrokken is bij de uitvoering van dit artikel en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 9 Gegevens die betrekking hebben op een klacht worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de leden van de klachtencommissie en het bevoegd gezag.

Artikel 24c. Vaststelling schoolplan en schoolgids

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar.

  • 3 Het bevoegd gezag zendt het schoolplan dan wel de wijzigingen daarvan en de schoolgids onmiddellijk na de vaststelling aan de inspecteur.

Artikel 24d. Scheiding toezicht en bestuur

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 23a, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, en met een rechtmatig bestuur en beheer.

  • 2 De benoeming in de functies van het toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht van het samenwerkingsverband wordt de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.

  • 3 Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 24e. Intern toezicht

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.

  • 2 Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.

  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 24e1. Inhoud intern toezicht

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

    • a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

    • b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 103, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

    • c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;

    • d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en

    • e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.

  • 2 De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.

  • 3 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van de artikelen 38a, 39, 39a, 40a, 43a, 51, 52 en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 24f. Toezending programma's en beschrijvingen contractactiviteiten aan inspectie

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

De programma's dan wel beschrijvingen van de contractactiviteiten worden ter kennisneming toegezonden aan de inspectie.

Artikel 24g

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag van een school legt elke twee jaar in een reglement, leerlingenstatuut genaamd, de rechten en plichten van de leerlingen vast.

  • 2 In het leerlingenstatuut worden in elk geval voorschriften opgenomen, strekkende tot handhaving van de goede gang van zaken binnen de instelling en, de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de bescherming van gegevens uit de persoonlijke levenssfeer.

  • 3 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een exemplaar van het leerlingenstatuut in het gebouw van de instelling ter inzage wordt gelegd op een voor de leerlingen toegankelijke plaats.

Artikel 25. Bijzondere inrichting school

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan Onze minister toestaan dat van de artikelen 6g, 7 tot en met 11f, 12 tot en met 15, en van de voorschriften, bedoeld in artikel 22, wordt afgeweken. Onze minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 25a. Samenwerking tussen VO-scholen onderling en met BVE-instellingen ter bevordering van doelmatig en doeltreffend onderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag kan leerlingen in de gelegenheid stellen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven:

  • 2 Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing met het doel:

    • a. leerlingen met bijzondere kenmerken beter in staat te stellen een diploma als bedoeld in deze wet te behalen,

    • b. leerlingen meer kansen te geven om vervolgonderwijs met gunstig resultaat te volgen, of

    • c. onderwijsvoorzieningen doelmatiger te gebruiken.

  • 3 Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de in het eerste lid bedoelde andere school of instelling. De samenwerkingsovereenkomst omvat in elk geval:

    • a. het doel van de samenwerking,

    • b. de doelgroep,

    • c. de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt,

    • d. het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven,

    • e. in geval van overdracht van een deel van de bekostiging met toepassing van artikel 99, achtste lid, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen, en

    • f. een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering van de overeenkomst.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur:

    • a. wordt nader geregeld voor welke leerlingen en onder welke voorwaarden het eerste lid toepassing kan vinden,

    • b. kan bij toepassing van het eerste lid voor doelen als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, worden geregeld van welke bij of krachtens de artikelen 10, 10b, 10d, 13 tot en met 15, 22, 29, 33 tot en met 36 en 60 vastgestelde voorschriften kan worden afgeweken, alsmede welke voorschriften in plaats daarvan zullen gelden, en

    • c. kan worden bepaald dat een in het eerste lid bedoelde leerling voor de toepassing van daarbij aan te wijzen wettelijke voorschriften wordt aangemerkt of mede wordt aangemerkt als deelnemer in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 5 Indien het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, leerlingen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven, ook onderwijs wil kunnen laten volgen dat een andere school voor voortgezet onderwijs van datzelfde bevoegd gezag verzorgt, zijn het eerste, tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing en regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen van het derde lid, onder a tot en met e.

Artikel 26. Ontwikkelingsperspectief

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast:

    • a. voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven, voor zover het betreft leerlingen die voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar of hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs volgen;

    • b. voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen.

  • 2 Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 27, lid 2f, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.

  • 3 Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd.

  • 4 Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.

  • 5 Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 17b. Indien voor leerlingen als bedoeld in het eerste lid, onder a, bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.

Artikel 27. Toelating, verwijdering, voorwaardelijke bevordering; verblijfsduur praktijkonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.

  • 1a Voor het volgen van een vorm van onderwijs als onderscheiden in artikel 5 aan een school wordt uitsluitend als leerling toegelaten degene waarvan de ouders, voogden of verzorgers aantonen, dan wel, indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam is, degene die aantoont dat hij:

    • a. de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld,

    • b. vreemdeling is en jonger is dan 18 jaar op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst,

    • c. vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst en op die dag rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, of

    • d. vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b of c, en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen voor een vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 is toegelaten tot een school, welke vorm van voortgezet onderwijs nog steeds wordt gevolgd en nog niet is voltooid.

  • 1b Indien na de toelating tot de school blijkt dat deze op welke grond dan ook niet in overeenstemming met lid 1a heeft plaatsgevonden, wordt de leerling onmiddellijk verwijderd.

  • 2 De toelating wordt niet afhankelijk gesteld van een andere dan een bij of krachtens de wet geregelde bijdrage.

  • 2a De aanmelding van leerlingen voor toelating geschiedt schriftelijk. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.

  • 2b Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een leerling betreft die extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van de leerling of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.

  • 2c Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.

  • 2d De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing:

    • a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of

    • b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren, of

    • c. indien de leerling niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating gesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid.

  • 2e Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.

  • 2f Indien de aanmelding een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt de leerling met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.

  • 2g Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders dan wel de leerling bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders dan wel de leerling uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3 Een leerling mag geen praktijkonderwijs meer volgen aan een school voor praktijkonderwijs na afloop van het schooljaar waarin hij de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. Op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, gedaan in het in de eerste volzin bedoelde schooljaar, kan de inspectie toestaan dat de leerling het daaropvolgende schooljaar praktijkonderwijs kan blijven volgen, indien zij van mening is dat zonder het volgen van dit schooljaar de leerling niet voldoende is voorbereid op de functies, bedoeld in artikel 10f, derde lid, eerste volzin. De inspectie kan de tweede volzin op overeenkomstige wijze toepassen in het schooljaar waarin de leerling de leeftijd van 19 jaren heeft bereikt.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, in afwijking van de artikelen 7:10 en 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht, kortere termijnen dan in de artikelen vermeld, worden bepaald voor het op een bezwaar- of beroepschrift te nemen besluit van het bevoegd gezag van een openbare school ter zake van de toelating en verwijdering van leerlingen.

Artikel 27a. Controle op langdurige afwezigheid

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt van iedere aan de school ingeschreven leerling die valt onder de werking van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, vast, of deze leerling gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van voortgezet onderwijs de in die volzin bedoelde vaststelling wordt gedaan indien een ingeschreven studerende in een of meer vakken of andere programma-onderdelen niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Onder afwezigheid met geldige reden wordt verstaan afwezigheid wegens ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, en afwezigheid wegens bijzondere familie-omstandigheden.

  • 2 Het bevoegd gezag meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van vier weken aan de leerling dat daarvan in de administratie van de school aantekening is gemaakt en verzoekt de leerling om opgaaf van de reden van de afwezigheid. Het bevoegd gezag doet daarbij mededeling van de opgave van de gegevens van de deelnemer, bedoeld in artikel 28a, eerste lid.

  • 3 Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bevoegd gezag vast:

    • a. of de reden die de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of

    • b. dat de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de leerling voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.

  • 5 Het bevoegd gezag meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan Onze Minister de leerling die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt het indien die leerling voor het einde van de periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen de datum ervan.

  • 6 De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.

  • 7 Het bevoegd gezag stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokken leerling aan Onze Minister zijn verstrekt aan deze betrokkene. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten van betrokkene op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene tegen de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, open staat.

Artikel 27b. Te verstrekken gegevens bij toelating

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 27 slechts plaats nadat door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling zijn overgelegd. Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document dan wel een door een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

  • 3 Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan Onze Minister de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats en, indien aanwezig, het leerlingadministratienummer.

  • 4 Onze Minister verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het burgerservicenummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een burgerservicenummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door Onze Minister uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.

  • 5 Het bevoegd gezag neemt de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school.

  • 6 Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna de beschikking krijgt over zijn burgerservicenummer, neemt het bevoegd gezag dit burgerservicenummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan Onze Minister onder opgave van het burgerservicenummer en het onderwijsnummer van de leerling.

Artikel 27c. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 3 De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.

  • 4 Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie.

Artikel 28. Melding verwijdering niet-leerplichtigen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag doet onverwijld opgave aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft van de gegevens van degene

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 28a. Melding verzuim niet-leerplichtigen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag doet onverwijld opgave aan Onze Minister van de gegevens van degene die voldoet aan artikel 28, eerste lid, onderdelen a en b, en die het onderwijs aan de school gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vier weken of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige reden niet meer volgt.

  • 2 Onze Minister neemt de op grond van dit artikel door het bevoegd gezag verstrekte gegevens op in het meldingsregister relatief verzuim.

  • 3 Onze Minister bericht burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft onverwijld na ontvangst van de opgave, bedoeld in het eerste lid, dat een zodanige opgave heeft plaatsgevonden.

  • 4 Onze Minister verstrekt uit het meldingsregister relatief verzuim aan het betrokken bevoegd gezag en aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft de ter zake van die betrokkene geregistreerde gegevens.

  • 5 Burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft melden aan Onze Minister telkens de status van de behandeling van de ter zake van de betrokkene gedane opgave, bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Onze Minister neemt de op grond van dit artikel door burgemeester en wethouders verstrekte gegevens op in het meldingsregister relatief verzuim.

  • 7 Het betrokken bevoegd gezag en burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken leerling woon- of verblijfplaats heeft, zijn bevoegd het meldingsregister relatief verzuim te raadplegen voor zover het betreft de ter zake van die leerling geregistreerde gegevens.

  • 8 Het bevoegd gezag kan de gegevens, bedoeld in het eerste lid, verstrekken aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft.

  • 9 Bij de verwerking van gegevens, bedoeld in dit artikel, wordt het persoonsgebonden nummer van de betrokkene gebruikt.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van de verstrekking van gegevens op grond van het eerste en vijfde lid en wordt een nadere specificatie gegeven van de gegevens die op grond van het eerste en vijfde lid worden verstrekt.

  • 11 De gegevens die worden verstrekt op grond van het eerste lid kunnen persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens omvatten, met uitzondering van gegevens over ras, politieke gezindheid, seksueel leven of het lidmaatschap van een vakvereniging, voor zover deze persoonsgegevens noodzakelijk zijn met het oog op de informatieverstrekking over de achtergronden van het verzuim.

  • 12 Op verzoek van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft, komen hun rechten en verplichtingen als bedoeld in dit artikel toe aan burgemeester en wethouders van de contactgemeente, bedoeld in artikel 118h, derde lid.

§ 2. Toetsen en eindexamens

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Artikel 28b. Diagnostische toetsen Nederlandse taal en rekenen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat aan de leerlingen van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger algemeen voortgezet onderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs gelegenheid wordt gegeven diagnostische toetsen Nederlandse taal en rekenen af te leggen. Indien toepassing wordt gegeven aan de vorige volzin, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften omtrent deze toetsen vastgesteld. Deze voorschriften hebben in elk geval betrekking op het moment of de momenten waarop de toetsen kunnen worden afgelegd.

Artikel 29. Eindexamens en diploma

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Aan de leerlingen van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt gelegenheid gegeven aan deze scholen een eindexamen af te leggen, tenzij in de plaats daarvan de gelegenheid bestaat tot het afleggen van een eindexamen, dat niet vanwege de school wordt afgenomen en het bevoegd gezag in verband hiermede een eindexamen aan de school niet nodig oordeelt. Het eindexamen kan voor elk vak, intrasectoraal of intersectoraal programma of ander programma- onderdeel bestaan uit een schoolexamen, uit een centraal examen dan wel beide.

  • 1a Indien ten aanzien van een schoolsoort of leerweg het gemiddelde verschil tussen de cijfers van het centraal examen en het schoolexamen over een periode van drie jaren meer dan een half punt bedraagt, kan Onze Minister in afwijking van het eerste lid besluiten dat het bevoegd gezag voor een periode van twee jaren leerlingen niet in de gelegenheid stelt een eindexamen af te leggen in de desbetreffende schoolsoort of leerweg.

  • 1b Onze Minister besluit of toepassing wordt gegeven aan lid 1a nadat het bevoegd gezag van de school gedurende een periode van tenminste drie jaar de gelegenheid heeft gehad, het gemiddelde verschil, bedoeld in lid 1a, ongedaan te maken voor zover dat verschil meer dan een half punt bedraagt.

  • 2 Het eindexamen wordt afgenomen door de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur of een of meer leden van de centrale directie en leraren van de school. Het eindexamen staat onder toezicht van een of meer gecommitteerden behoudens voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen examens en examenonderdelen.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald door wie en op welke wijze de gecommitteerden worden aangewezen. Het eindexamen kan mede worden afgenomen door deskundigen. Het bevoegd gezag wijst de deskundigen aan.

  • 3 Zij die het eindexamen met goed gevolg hebben afgelegd, ontvangen een diploma. Leerlingen van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg, die met goed gevolg een gedeelte van het examenprogramma hebben afgelegd, ontvangen een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en leerlingen die een leer-werktraject met goed gevolg afsluiten, ontvangen een diploma basisberoepsgerichte leerweg/leer-werktraject. Onze minister stelt de modellen van diploma's en getuigschriften vast.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in dit artikel bedoelde eindexamens, alsmede omtrent programma-onderdelen, die niet voor alle leerlingen van een school dezelfde vakken en andere programma-onderdelen behoeven te omvatten. Bij deze algemene maatregel van bestuur worden tevens de eindexamenprogramma's vastgesteld. Bij de vaststelling van de eindexamenprogramma’s Nederlandse taal respectievelijk Nederlandse taal en literatuur worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten of voor dan wel binnen leerwegen zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de eerste en tweede volzin, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

  • 6 Voor examens, die niet vanwege de school worden afgenomen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven.

  • 7 Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan Onze minister toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens dit artikel. Onze minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 29a. Getuigschrift en schooldiploma praktijkonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Leerlingen die een school voor praktijkonderwijs verlaten, ontvangen een getuigschrift praktijkonderwijs, met dien verstande dat het bevoegd gezag aan leerlingen die de opleiding hebben afgerond en daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen, een schooldiploma praktijkonderwijs kan uitreiken. Onze minister stelt het model van het getuigschrift vast.

Artikel 30. Extraneï-examens

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Een diploma als bedoeld in artikel 29, derde lid, kan ook worden uitgereikt aan degenen die niet als leerlingen van een school zijn ingeschreven, maar tot het eindexamen van die school zijn toegelaten en dit met gunstig gevolg hebben afgelegd.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde toelating tot het eindexamen. Daarbij wordt vastgesteld in welke gevallen een bedrag aan het bevoegd gezag verschuldigd is, alsmede de hoogte daarvan.

Artikel 30a. Afwijking termijn Algemene wet bestuursrecht

[Vervallen per 04-07-2013]

Artikel 31. Verklaring

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 De leerling die de school verlaat en aan wie geen diploma kan worden uitgereikt, ontvangt een verklaring waarin in ieder geval worden vermeld het tijdstip waarop hij de school verlaat en het leerjaar waartoe hij laatstelijk onvoorwaardelijk was bevorderd alsmede voor welke vormen van vervolgonderwijs en voor welke leerjaren daarvan hij geschikt wordt geacht. De verklaring wordt door het bevoegd gezag of namens het bevoegd gezag door de rector, de directeur, dan wel een of meer leden van de centrale directie, ondertekend.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Onze minister stelt het model van de verklaring vast.

§ 3. Personeel

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Artikel 32. Personeelscategorieën; formatiebeleid; taken en functies personeel

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs en praktijkonderwijs zijn een of meer leraren verbonden.

  • 2 Aan het hoofd van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs staat een rector, aan het hoofd van een school voor algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs en praktijkonderwijs een directeur.

  • 3 De conrectoren en de adjunct-directeuren hebben tot taak de rector onderscheidenlijk de directeur bij te staan en bij afwezigheid te vervangen.

  • 4 Het overige personeel heeft tot taak het onderwijs te ondersteunen.

  • 5 Een of meer leden van het personeel worden belast met de taak van schooldecaan.

  • 6 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de leden van de centrale directie, bedoeld in artikel 32a, eerste lid.

  • 7 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de school. Het bevoegd gezag bepaalt, zoveel mogelijk tegelijk met de vaststelling van het in de eerste volzin bedoelde beleid met betrekking tot de formatie, functies en taken van het personeel van de school, met inachtneming van de daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur te geven nadere voorschriften.

  • 8 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder «vakken» tevens verstaan, programma-onderdelen als bedoeld in de artikelen 13 en 14.

Artikel 32a. Mogelijkheid centrale directie grote of complexe school

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Aan het hoofd van een school die aan bij algemene maatregel van bestuur te vermelden voorwaarden voldoet, kan het bevoegd gezag een centrale directie plaatsen bestaande uit ten hoogste vijf leden, waarvan er een door hem wordt benoemd tot voorzitter dan wel zonder benoeming tewerkgesteld als voorzitter. De formatie van de centrale directie omvat ten hoogste drie volledige formatieplaatsen.

  • 2 De centrale directie heeft in naam van het bevoegd gezag de leiding van de voorbereiding en de uitvoering van het beleid van de school, alsmede de coördinatie van de dagelijkse gang van zaken en van het beheer van de school. Indien toepassing is gegeven aan artikel 32b, is de centrale directie tevens met de daar bedoelde taken en bevoegdheden belast.

Artikel 32b. Uitoefening taken en bevoegdheden bevoegd gezag door centrale directie grote of complexe school

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, kan bepalen dat hem bij wettelijk voorschrift toekomende taken en bevoegdheden in naam van het bevoegd gezag worden uitgeoefend door de centrale directie.

Artikel 32b1. Overdracht taken en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de centrale directie, de rector of de directeur van de school.

  • 2 De centrale directie, de rector of de directeur van de school kunnen hen bij wettelijk voorschrift opgedragen of door het bevoegd gezag overgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur.

Artikel 32c. Vaststelling managementstatuut

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt na overleg met de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a met de centrale directie, een managementstatuut vast. In het managementstatuut is ten minste een regeling opgenomen betreffende de bevoegdheden van de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a van de bevoegdheden van de centrale directie, met betrekking tot de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging.

  • 2 Het managementstatuut bevat tevens de aanduiding van de andere aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende taken en bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur of de centrale directie van de school deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen. Het managementstatuut bevat voorts instructies ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.

  • 3 In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:

    • a. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de centrale directie, de rector en de directeur van de school, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, eerste lid;

    • b. de taken en bevoegdheden die de centrale directie, de rector en de directeur van de school hebben overgedragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, tweede lid; en

    • c. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.

  • 4 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een exemplaar van het managementstatuut in het gebouw van de school ter inzage beschikbaar is op een voor een ieder toegankelijke plaats. Het bevoegd gezag zendt een exemplaar van het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling ter kennisneming aan de inspectie.

Artikel 32d. Document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt ten behoeve van de directie van elk van zijn scholen, indien daaraan van een ondervertegenwoordiging van vrouwen in de directie sprake is, eenmaal in de 4 jaar een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding vast.

  • 2 Het document bevat streefcijfers, met inbegrip van een bepaald tijdvak waarbinnen deze streefcijfers worden gerealiseerd, aan de hand waarvan door het bevoegd gezag een beleid inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding wordt gevoerd, opdat in de directie van elke school van het bevoegd gezag vrouwen en mannen naar evenredigheid werkzaam zullen zijn. Voor de evenredige vertegenwoordiging wordt uitgegaan van de verhouding mannen en vrouwen voor wat betreft het onderwijzend personeel dat werkzaam is in het door de school verzorgde onderwijs, zoals die blijkt uit de daarover jaarlijks door Onze minister gepubliceerde cijfers. Het document vermeldt tevens de maatregelen die het bevoegd gezag heeft genomen en zal nemen teneinde de in de eerste volzin bedoelde streefcijfers te realiseren en geeft een overzicht van de beoogde en bereikte resultaten van het beleid inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding gedurende de periode waarvoor het document geldt, onderscheidenlijk de periode waarvoor het vorige document gold.

  • 3 Indien door het bevoegd gezag aan het hoofd van de school een centrale directie wordt geplaatst en vrouwen daarin zijn ondervertegenwoordigd, stelt het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid tevens een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding ten behoeve van de centrale directie vast.

  • 4 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een exemplaar van het document, bedoeld in het eerste en derde lid, in het gebouw van de school ter inzage wordt gelegd op een voor het personeel, de ouders en de leerlingen toegankelijke plaats, alsmede dat een exemplaar wordt bewaard bij de administratie van de school.

Artikel 33. Vereisten benoeming of tewerkstelling leraren

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming. Om tot leraar te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming dient de betrokkene:

    De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak of ander programmaonderdeel dat door het bevoegd gezag is vastgesteld, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

  • 1a Indien het bevoegd gezag een leraar benoemt of tewerkstelt zonder benoeming voor uitsluitend het geven van middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of het geven van onderwijs in de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs of van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, is het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, niet van toepassing en volstaat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, het bezit van het getuigschrift van een bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat:

  • 1c Bij ministeriële regeling wordt:

    • a. bepaald op grond van het getuigschrift van welke bacheloropleidingen als bedoeld in lid 1a onderwijs verzorgd kan worden in daarbij aan te wijzen vakken;

    • b. ten aanzien van algemeen gebruikelijke vakken of programmaonderdelen, waarvoor op grond van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, niet rechtstreeks kan of kon worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voor die vakken of programmaonderdelen geldende bekwaamheidseisen, een overzicht gegeven van getuigschriften waarmee wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die gelden voor het geven van voortgezet onderwijs in die vakken of programmaonderdelen. In het overzicht kunnen eisen worden opgenomen omtrent bij- of nascholing.

  • 2 In bijzondere gevallen kan Onze minister aan personen, die in een bepaald vak of onderdeel van een vak door buitengewone bekwaamheid uitmunten, ten aanzien van dit vak of dit onderdeel ontheffing verlenen van de in het eerste lid onder b gestelde eisen.

  • 3 Bij tijdelijke afwezigheid van een leraar kan ten aanzien van degene die hem vervangt voor ten hoogste twaalf maanden worden afgeweken van de eisen, gesteld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de periode van twaalf maanden is verstreken vanaf de dag dat perioden van vervanging als bedoeld in dit lid elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van twaalf maanden, deze tussenpozen inbegrepen, is overschreden. Indien in een vacature niet terstond kan worden voorzien door de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van een leraar die aan de genoemde eisen voldoet, is het bepaalde in de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Deze termijn van een jaar kan met ten hoogste twee jaren worden verlengd indien het bevoegd gezag en de betrokkene schriftelijk verklaren dat betrokkene verplicht is zich in te spannen binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de eisen gesteld in het eerste lid, onderdeel b. Het bevoegd gezag kan onder de voorwaarden, genoemd in de vorige volzin, een verlenging van nog eens twee jaren geven indien het dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs op de school.

  • 4 Degene die benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming is voor enig vak, mag, onverminderd het vijfde lid, door het bevoegd gezag gedurende ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als leraar waarvoor hij niet voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag kan de in de eerste volzin bedoelde termijn verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs aan de school. De tweede volzin is in dat geval van overeenkomstige toepassing. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat in de eerste twee leerjaren wordt afgeweken van de eis, bedoeld in de tweede volzin.

  • 5 Indien in het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen, kan in de eerste twee leerjaren worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma voor die vakoverstijgende programmaonderdelen voorzover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. leraren die deel uitmaken van een team voldoen ieder aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, waarbij de leraren in het team als geheel beschikken over de bekwaamheidseisen voor de vakken die zijn betrokken bij het vakoverstijgende programmaonderdeel,

    • b. leraren die deel uitmaken van een team zijn ieder verantwoordelijk voor de kwaliteit van het deel van het onderwijs van het desbetreffende vakoverstijgende programmaonderdeel waarvoor zij voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, en

    • c. het onderwijs in het desbetreffende vakoverstijgende programmaonderdeel kan worden verzorgd door:

      • 1°. leden van het team, en

      • 2°. andere leraren die daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag geschikt zijn. Daarbij stelt het bevoegd gezag, de opvattingen van de leden van het team in aanmerking nemend, vast of de inhoudelijke of didactische kennis en vaardigheden van deze leraren voldoende zijn. Indien dat niet het geval is, wordt eveneens vastgesteld hoe hierin alsnog wordt voorzien. Het bevoegd gezag legt dit vast in de geordende gegevens, bedoeld in artikel 37a.

  • 5a Bij toepassing van het vijfde lid is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de toepassing van het derde lid, de eerste volzin van het vierde lid, het vijfde lid en lid 5a.

  • 7 Het eerste lid is niet van toepassing op een leraar, in zoverre deze belast is met het verrichten van werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van leraren die in vaste dienst zijn verbonden aan een school, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10a en 10f, regelen gesteld omtrent de gronden waarop en de procedure volgens welke kan worden afgeweken van het eerste lid, onderdeel b.

  • 9 Onverminderd het derde, vierde en vijfde lid, lid 5a en het achtste lid en artikel 35a kan ten aanzien van studenten die:

    tot leraar voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van het onderwijs waarvoor de desbetreffende opleiding opleidt tot het daarvoor vereiste getuigschrift, worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.

  • 10 [Red: Vervallen.]

  • 11 [Red: Vervallen.]

  • 12 Het negende lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten van een universitaire lerarenopleiding, met dien verstande dat afwijking bij de voltijdse vorm van die opleiding mogelijk is voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt gegeven, en bij de deeltijdse vorm van die opleiding voor ten hoogste twee jaren.

  • 13 Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere programma-onderdelen, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan het eerste lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 14 In geval van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode, al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.

  • 15 Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid, onder b, ten aanzien van degene die gelet op specifieke kennis en bekwaamheden, samenhangend met ervaringen en werkzaamheden in andere sectoren van de samenleving en het bedrijfsleven, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende bekwaam is om onder verantwoordelijkheid van een daartoe door het bevoegd gezag aan te wijzen leraar voor een beperkte betrekkingsomvang te worden belast met een uitsluitend lesgevende taak voor vakken waar die specifieke kennis en bekwaamheden in het bijzonder betrekking op hebben. De betrekkingsomvang is voor het totaal van de in de eerste volzin bedoelde lesgevende taken ten hoogste een aantal van op jaarbasis gemiddeld 4 klokuren per week.

  • 16 Onze Minister kan met betrekking tot een vak of ander programmaonderdeel waarvoor niet met een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, en waarvoor de bekwaamheid evenmin blijkt uit de regeling bedoeld in lid 1c, onderdeel b, verklaren dat een leraar wordt geacht bij benoeming of tewerkstelling zonder benoeming te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet onderwijs in dat vak of dat andere programmaonderdeel.

Artikel 33a. Bekwaamheid o.g.v. buitenlands getuigschrift

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Onze Minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Unie behaald bewijsstuk als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, de bevoegdheid verlenen tot het geven van voortgezet onderwijs. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

Artikel 33b. Verzorgen onderwijs met geschiktheidsverklaring op grond van Wet educatie en beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

In afwijking van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, kan met het verzorgen van onderwijs in de entreeopleiding, bedoeld in artikel 10b8, ook worden belast degene die in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.2.4, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor tot die entreeopleiding behorend onderwijs, met dien verstande dat betrokkene tevens in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 7a.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 34. Benoembaarheid leidinggevend personeel

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de leden van de centrale directie van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid.

  • 3 Het bevoegd gezag van een school aan het hoofd waarvan geen centrale directie is geplaatst, kan voor ten hoogste de helft van het aantal, bestaande uit de rector of de directeur en de aan de school verbonden conrectoren of adjunct-directeuren, afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 35. Benoembaarheid onderwijsondersteunende functionarissen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.

  • 3 De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 36, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de eerste volzin.

Artikel 35a. Afwijking benoemingvereisten leraren

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Volgens regelen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, kunnen in bijzondere gevallen, in afwijking van de eisen van benoembaarheid, gesteld in artikel 33, eerste lid onder b, leraren die voldoen aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, niet zijnde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, tot een bepaald aantal lessen tijdelijk tevens onderwijs geven in het desbetreffende vak of de desbetreffende combinatie van vakken aan de scholen of leerjaren van scholen waarvoor moet worden voldaan aan laatstgenoemde bekwaamheidseisen. In de gevallen, bedoeld in de eerste volzin, is melding aan de inspectie vereist.

Artikel 36. Bekwaamheidseisen

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of onderwijskundige leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

    • a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

    • b. vakbekwaamheid.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen kunnen worden onderscheiden naar schoolsoort en naar samenhangende leerjaren, met dien verstande dat zij in elk geval specifiek worden vastgesteld voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 6 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

  • 7 Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste en derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld. Onze Minister stelt deze organisatie vervolgens in elk geval eenmaal in de zes jaar in de gelegenheid, hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de bekwaamheidseisen voor zover vastgesteld. Uit een voorstel als bedoeld in de eerste of tweede volzin blijkt tevens, in hoeverre dat voorstel mede steun geniet van een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen, van ouders en van leerlingen.

Artikel 37. Inclusieve bevoegdheid

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Degene die voor een bepaald vak voldoet aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, is daarmee tevens bekwaam voor dat vak voor zover dat wordt verzorgd in het voortgezet onderwijs niet zijnde de periode van voorbereidend hoger onderwijs.

Artikel 37a. Bekwaamheidsdossier

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Het bevoegd gezag beschikt ten aanzien van elk personeelslid dat een functie of werkzaamheden verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, over geordende gegevens met betrekking tot de bekwaamheid en het onderhouden van de bekwaamheid. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid en herkenbaarheid van de gegevens kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld over de inrichting en wijze van ordening van deze gegevens.

Artikel 37f. Nadere regeling scholengemeenschap

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

Ten behoeve van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 16, worden bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de artikelen 32 tot en met 37.

Artikel 38. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

[Regeling vervallen per 01-08-2022]

  • 1 Degene die beschikt over een in artikel 118k bedoelde geschiktheidsverklaring, het bevoegd gezag dat benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, en het bestuur van een instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118p, eerste lid, onder a, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming van de beoordeling, bedoeld in artikel 118l, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende voorziening.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.

  • 3 Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

  • 4 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 38a. Rechtspositieregeling personeel