Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-10-2021 t/m heden

Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 7 van de Wet op de kansspelbelasting (Stb. 1961, 313), artikel 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en artikel 1 van de Wet van 24 december 1927 (Stb. 416);

Besluit:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij deze regeling bepaalde wordt verstaan onder:

a. wet:

Wet op de kansspelbelasting;

b. belasting:

kansspelbelasting.

Artikel 1a

Het tijdstip waarop de belasting, bedoeld in artikel 6 van de wet, in het kalenderjaar is verschuldigd, is:

  • a. de laatste dag van de kalendermaand waarin de prijs ter beschikking is gesteld, indien:

  • b. de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de prijs ter beschikking is gesteld, indien:

    • 1°. de afgedragen belasting, bedoeld in artikel 6 van de wet, in de aan het kalenderjaar voorafgaande twee kalenderjaren per kwartaal gemiddeld niet meer heeft bedragen dan € 15.000; en

    • 2°. aan de inhoudingsplichtige in de aan het kalenderjaar voorafgaande twee kalenderjaren niet meer dan twee naheffingaanslagen zijn opgelegd ter zake van de belasting, bedoeld in artikel 6 van de wet.

Artikel 4

De aanslagbiljetten van de naheffingsaanslagen worden in afwijking van artikel 8 van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) verzonden door de inspecteur.

Artikel 5

  • 1 Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbeschikking kansspelbelasting.

  • 2 Zij treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

's-Gravenhage, 30 oktober 1961

De

Staatssecretaris

van Financiën,
Voor deze:
De

directeur-generaal voor fiscale zaken in algemene dienst

,

C. P. Tuk

Naar boven