Besluit tot verhoging van de uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht met een toeslag

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 24-04-1952 t/m heden

Besluit van 24 maart 1951, tot verhoging van de uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht met een toeslag

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Oorlog en van Marine van 15 Februari 1951, Directoraat Personeel, Afdeling B 4, no. 187319;

Overwegende:

dat het wenselijk is de uitkeringen, verleend en te verlenen krachtens de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht (Staatsblad 1948, No. I 543), met een toeslag te verhogen;

De Raad van State gehoord (advies van 27 Februari 1951, No. 27);

Gezien het nader gemeenschappelijk rapport van Onze voornoemde Ministers van 21 Maart 1951, Directoraat Personeel, Afdeling B 4, No. 195574;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 De uitkeringen, welke zijn of worden verleend krachtens de Regeling uitkeringen niet-pensioengerechtigden van land- en zeemacht, Staatsblad 1948 I 543, worden:

    • a. voor zover het recht op de uitkering op 1 Januari 1950 niet is vervallen en behoudens het bepaalde in artikel 2, eerste lid, over het tijdvak 1 Januari 1950 of van het later tijdstip in dat jaar, waarop zij zijn ingegaan of zullen ingaan, tot en met 31 December 1950 ambtshalve verhoogd met een toeslag van f 50,- per jaar;

    • b. voor zover het recht op de uitkering op 1 Januari 1951 niet is vervallen en behoudens het bepaalde bij artikel 2, tweede en derde lid, te rekenen van 1 Januari 1951 of van het later tijdstip, waarop zij zijn ingegaan of zullen ingaan, ambtshalve verhoogd met een toeslag, overeenkomstig het bepaalde bij het tweede lid.

  • 2 De in het eerste lid onder b bedoelde toeslag bedraagt per jaar, voor uitkeringen:

    • a. tot f 251,- per jaar, 30 % van het bedrag der uitkering;

    • b. van f 251,- tot f 376,- per jaar, f 75,-;

    • c. van f 376,- tot f 751,- per jaar, 20 % van het bedrag der uitkering;

    • d. van f 751,- tot f 1500,- per jaar, f 150,-.

  • 3 De toeslag, bedoeld in het tweede lid, onder a en c, wordt naar boven afgerond tot volle guldens.

Artikel 2

  • 1 Indien over het jaar 1950 of over een deel van dat jaar een bijzondere toeslag is of wordt ontvangen krachtens de wet van 9 November 1950, Staatsblad K 502, tot verhoging van pensioenen met een bijzondere toeslag, bestaat over dat jaar of over dat deel van dat jaar slechts aanspraak op de toeslag indien en voor zover deze meer bedraagt dan de bijzondere toeslag.

  • 2 In de gevallen, dat aanspraak bestaat op een bijzondere toeslag krachtens de wet van 9 November 1950, Staatsblad K 502, tot verhoging van pensioenen met een bijzondere toeslag, zoals deze luidt na de daarin bij de wet van 16 Augustus 1951, Staatsblad 389, aangebrachte wijzigingen, wordt de uitkering, welke is of wordt verleend krachtens de in artikel 1 genoemde regeling, - voor zover het recht op de uitkering op 1 Januari 1951 niet is vervallen - te rekenen van 1 Januari 1951 of van het later tijdstip, waarop zij is ingegaan of zal ingaan, ambtshalve verhoogd met een toeslag, gelijk aan het verschil tussen:

    het bedrag aan bijzondere toeslag, waarop krachtens genoemde wetten aanspraak zou bestaan, indien instede van de vorenbedoelde uitkering een pensioen tot een gelijk bedrag zou worden genoten en

    de bijzondere toeslag, waarop krachtens genoemde wetten aanspraak bestaat.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde toeslag wordt naar boven afgerond tot volle guldens en mag niet meer bedragen dan die, welke zou zijn toegekend, indien geen aanspraak op bijzondere toeslag had bestaan.

Artikel 4

De toeslag wordt toegekend door Onze Minister van Oorlog of van Marine, al naar gelang de betrokken militair, mindere geëmployeerde, werkman of bediende heeft behoord tot of werkzaam is geweest bij een inrichting van de Koninklijke landmacht of de zeemacht.

Artikel 5

Uitkering en toeslag worden als een eenheid beschouwd, waarop de artikelen 10 en 11 van de in artikel 1 genoemde regeling van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5a

  • 1 Degene, die een uitkering geniet krachtens de in artikel 1 genoemde regeling, heeft, te rekenen van 1 Januari 1950 of van het later tijdstip, waarop de uitkering is ingegaan of zal ingaan, recht op een extra-toeslag, tot het bedrag van de kindertoelage, waarop hij recht zou hebben krachtens de Kindertoelagewet voor gepensionneerden, indien hij instede van de vorenbedoelde uitkering een pensioen tot een gelijk bedrag zou genieten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bestaat voor degene, die een uitkering geniet krachtens de in artikel 1 genoemde regeling en voor wie aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Kinderbijslagwet, slechts recht op de in het eerste lid bedoelde extra-toeslag voor zoveel deze meer bedraagt dan evengenoemde kinderbijslag.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die der dagtekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.

Onze Ministers van Oorlog en van Marine zijn belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 24 Maart 1951

JULIANA.

De Minister van Oorlog,

C. STAF.

De Minister van Marine,

C. STAF.

Uitgegeven de zeventiende april 1951.

De Minister van Justitie,

H. MULDERIJE.

Naar boven