Beschikking overdracht en aflossing Grootboek 1946

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-11-1950 t/m heden

Beschikking Overdracht en Aflossing Grootboek 1946

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 3, lid 2, van het Koninklijk besluit van 14 November 1945 (Staatsblad no. F 268);

Gelet op de artikelen 2, lid 2, 4, lid 2, en 8a van het Koninklijk besluit van 8 januari 1946 (Staatsblad no. G 9), zoals dit is gewijzigd en aangevuld bij het Koninklijk besluit van 9 februari 1949 (Staatsblad no. J 64);

Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen:

Artikel 1

  • 1 Degene, op wie een inschrijving of een deel van een inschrijving in het Grootboek 1946 in eigendom overgaat, kan daarbij op de wijze en binnen de termijn, te bepalen door de Directeur van de Grootboeken der Nationale Schuld, hierna te noemen Directeur, verzoeken:

    • a. bijschrijving van het verkregen bedrag op een bestaande rekening in het Grootboek 1946;

    • b. opening van een nieuwe rekening, waarop het verkregen bedrag wordt bijgeschreven, mits na de bijschrijving, of na alle op één dag uit te voeren bijschrijvingen en omzettingen, als bedoeld in artikel 6, een bedrag van ten minste f 100 000 is ingeschreven;

    • c. overboeking van het verkregen bedrag ten gunste van een ontvanger der belastingen ter voldoening van zekerheidstellingen en aanslagen in de vermogensaanwasbelasting en de vermogensheffing ineens.

  • 2 Een verzoek, ingediend op een tijdstip, waarop bijschrijving op de aangewezen rekening niet kan plaats vinden, of met een onjuist ingevuld formulier, kan als niet voor inwilliging vatbaar worden aangemerkt.

  • 3 In bijzondere gevallen, ter beoordeling van de Directeur, is deze bevoegd een nieuwe rekening te openen, alhoewel het verzoek niet voldoet aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, sub b.

Artikel 2

De rente van de in het Grootboek 1946 ingeschreven kapitalen wordt halfjaarlijks op 1 Mei en 1 November uitbetaald.

Artikel 3

  • 1 Aan de rechthebbende op een inschrijving of een deel van een inschrijving in het Grootboek 1946, die geen verzoek, als bedoeld in artikel 1, heeft ingediend of wiens zodanig verzoek niet voor inwilliging vatbaar is, worden schuldbewijzen aan toonder afgegeven; voorzien van alle nog niet verschenen coupons.

Artikel 4

  • 1 De schuldbewijzen aan toonder worden uitgegeven in coupures van f 1000, f 500 en f 100. Zij zijn voorzien van halfjaarcoupons per 1 Met en 1 November; de eerste coupon is voor 8 maanden rente en vervalt per 1 November 1949.

  • 2 De schuldbewijzen aan toonder kunnen voor de nominale waarde in betaling worden gegeven voor de voldoening van zekerheidstellingen en aanslagen in de vermogensaanwasbelasting en de vermogensheffing ineens.

Artikel 5

De schuldbewijzen worden, onverminderd het bepaalde bij de Beschikking Beursverkeer van 27 maart 1947 (Staatsblad no. H 105), ter beschikking van de rechthebbende gesteld ten kantore van de Agent van het Ministerie van Financiën te Amsterdam.

Artikel 6

De schuldbewijzen aan toonder, bedoeld in artikel 4, kunnen aan de Directeur worden aangeboden ter omzetting in een inschrijving in het Grootboek 1946, indien:

  • a. het omgezette bedrag wordt bijgeschreven op een bestaande rekening in het Grootboek 1946, waarop, na de omzetting of na alle op één dag te verrichten omzettingen en bijschrijvingen, als bedoeld in artikel 1, sub a, een bedrag van ten minste f 10 000 is ingeschreven, of

  • b. een nieuwe rekening wordt geopend waarop het om te zetten bedrag wordt bijgeschreven, mits na de omzetting of na alle op één dag te verrichten omzettingen en bijschrijvingen, als bedoeld in artikel 1, sub b, een bedrag van ten minste f 100 000 is ingeschreven.

Artikel 7

Ten behoeve van de aflossing worden onderscheiden:

  • a. rekeningen in het Grootboek 1946, welke aan het begin van de dienst op de 1ste October van het jaar, waarin de aflossing geschiedt, een saldo aanwijzen van ten minste f 100 000;

  • b. rekeningen in het Grootboek 1946, welke aan het begin van de dienst op de 1ste October van het jaar, waarin de aflossing geschiedt, een saldo aanwijzen van minder dan f 100 000;

  • c. schuldbewijzen aan toonder.

Artikel 8

  • 1 De jaarlijkse aflossing zal geschieden op 1 November, voor de eerste maal op 1 November 1949, telkens naar de stand aan het begin van de dienst op 1 October daaraan voorafgaande, en wel in:

1949

4/133

1960

4/89

1971

4/45

1950

4/129

1961

4/85

1972

4/41

1951

4/125

1962

4/81

1973

4/37

1952

4/121

1963

4/77

1974

4/33

1953

4/117

1964

4/73

1975

4/29

1954

4/113

1965

4/69

1976

4/25

1955

4/109

1966

4/65

1977

4/21

1956

4/105

1967

4/61

1978

4/17

1957

4/101

1968

4/57

1979

4/13

1958

4/ 97

1969

4/53

1980

4/ 9

1959

4/ 93

1970

4/49

1981

4/ 5

1982

het restant,

met dien verstande, dat op de aflossing op 1 November 1949 in mindering wordt gebracht het bedrag der tussen 1 Maart en 30 September 1949 voor zekerheidstellingen en heffingen in betaling gegeven schuld en op de aflossing op 1 November 1950 hetgeen uit dezen hoofde in betaling is gegeven tussen 1 October 1949 en 30 September 1950.

  • 2 Indien in enig jaar het af te lossen bedrag, als in lid 1 aangegeven, verhoogd met de schuld, die in het aan de aflossing voorafgaande tijdvak van 1 October tot 30 September wegens betaling van zekerheidstellingen en heffingen is gedelgd, lager zou zijn dan 1/47ste deel van het op 1 maart 1949 uitstaande restant der schuld, zal het dermate worden verhoogd, dat, met inbegrip van de delging door belastingbetaling, ten minste genoemd 1/47ste deel wordt gedelgd. De bevoegdheid tot versterkte delging blijft gehandhaafd.

Artikel 9

Het op elk der in artikel 7, sub a, bedoelde rekeningen af te lossen bedrag wordt gesteld op de uit artikel 8 voortvloeiende delen van het op elke rekening uitstaande bedrag. Het op elke rekening af te lossen bedrag wordt afgerond op f 100 en wel naar boven, indien het bedrag eindigt op f 50 of meer, anders naar beneden.

Artikel 10

Het voor de aflossing op de in artikel 7, sub b, bedoelde rekeningen beschikbare bedrag wordt gesteld op de uit artikel 8 voortvloeiende delen van het totaal der saldi dezer rekeningen. De af te lossen rekeningen worden door loting aangewezen.

Artikel 11

Het voor aflossing op de schuldbewijzen aan toonder beschikbare bedrag wordt gesteld op de uit artikel 8 voortvloeiende delen van het totaalbedrag der uitstaande schuldbewijzen, of zoveel meer of minder als uit het systeem van uitloting voortvloeit.

Artikel 12

Op naam van een lid van de Vereeniging voor den Effectenhandel (Bedrijfsgroep Effectenhandel) kan ten hoogste één commissionnairsrekening worden geopend.

In afwijking van het bepaalde bij artikel 1, sub b, en artikel 6 gelden voor deze commissionnairsrekeningen geen beperkende bepalingen ten aanzien van de grootte der inschrijvingen.

De aflossing van bedragen, ingeschreven op commissionnairsrekeningen, geschiedt op de wijze, als bepaald in artikel 9.

Artikel 13

Voor het aanvragen van verrichtingen bij het Grootboek 1946 moet gebruik worden gemaakt van de door de Directeur voorgeschreven formulieren.

Artikel 14

Deze beschikking, die in de Nederlandse Staatscourant zal worden geplaatst, kan worden aangehaald als Beschikking overdracht en aflossing Grootboek 1946. Zij treedt in werking met ingang van 1 maart 1949.

's-Gravenhage, 9 februari 1949

De

Minister

van Financiën,

P. Lieftinck

Naar boven