Mobilisatie-vrijstellings-besluit

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 17-10-1997 t/m heden

Besluit van 18 April 1939, betreffende vrijstelling en voorloopige vrijstelling van werkelijken dienst in geval van buitengewone omstandigheden

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Defensie van 22 Februari 1939, VIIde afdeeling, nr. 698 H;

Overwegende, dat herziening noodig is gebleken van het Mobilisatie-vrijstellings-besluit (Staatsblad 1923, nr. 119);

Gelet op art. 32, derde lid, der Dienstplichtwet (Staatsblad 1938, nr. 501);

Den Raad van State gehoord (advies van 14 Maart 1939, nr. 22);

Gezien het nader rapport van Onzen genoemden Minister van 15 April 1939, VIIde afdeeling, nr. 302 H;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 Wanneer in geval van buitengewone omstandigheden krachtens artikel 19 van de Kaderwet dienstplicht dienstplichtigen in werkelijke dienst worden opgeroepen, komen niet of voorlopig niet krachtens die oproeping in werkelijke dienst de personen behorend tot de groepen, onderscheidenlijk vermeld in de bij dit besluit behorende lijsten A en B.

  • 2 Ten aanzien van elken persoon, die behoort tot een der groepen, welke in geval van buitengewone omstandigheden niet of voorloopig niet in werkelijken dienst komen, gaat de vrijstelling van opkomst in met ingang van een door Onze Minister van Defensie te bepalen datum.

Artikel 2

  • 1 De voorloopige vrijstelling van opkomst, in art. 1, eerste lid, bedoeld, van hen, die behooren tot een der in lijst B vermelde groepen, wordt, naar gelang Onze Minister van Defensie daartoe termen aanwezig acht, verleend òf voor onbepaalden tijd òf voor een door dien Minister te bepalen maximum-duur.

  • 2 Voor zoover dit genoemden Minister noodig blijkt, worden reeds verleende voorloopige vrijstellingen herzien met toepassing van den regel, in het eerste lid vervat.

Artikel 3

Onze Minister van Defensie is bevoegd om in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen, die blijken of komen te behooren tot een der in lijst A of lijst B vermelde groepen, op dien grond huiswaarts te doen zenden.

Artikel 4

  • 1 Houdt een dienstplichtige op tot een der in lijst A of lijst B vermelde groepen te behooren, of kan hij in zijn in lijst B bedoelden werkkring zonder overwegend bezwaar worden gemist of vervangen, dan is hij verplicht, zoodra dit geval zich voordoet, den werkelijken dienst te vervullen, waartoe hij dan nog verplicht zou zijn, indien hij niet tot een dezer groepen had behoord.

  • 2 Onze Minister van Defensie kan in bijzondere gevallen bepalen, dat het eerste lid niet wordt toegepast.

Artikel 7

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.

  • 2 Alsdan vervalt Ons besluit van 3 April 1923 (Staatsblad nr. 119).

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

's-Gravenhage, den 18den April 1939

WILHELMINA.

De Minister van Defensie,

VAN DIJK.

Uitgegeven den acht en twintigsten April 1939.

De Minister van Justitie,

C. GOSELING.

Lijst A. Groepen van dienstplichtigen, die in geval van buitengewone omstandigheden niet in werkelijke dienst behoeven te komen.

Algemeene Rekenkamer.

  • 1. Leden van de Algemeene Rekenkamer.

Departementen.

  • 2. Hoofden van Departementen van algemeen bestuur.

Diplomatieke en consulaire dienst.

  • 3. Ambtenaren in Nederlandschen diplomatieken of consulairen dienst.

  • 4. Personen, werkzaam bij of verbonden aan een Nederlandsch gezantschap of consulaat of werkzaam bij het secretariaat van den Volkenbond.

Gemeenten.

  • 5. Gemeentesecretarissen.

  • 6. Wethouders.

Kabinet der Koningin.

  • 7. Directeur van het Kabinet der Koningin.

Provinciën.

  • 8. Commissarissen der Koningin.

  • 9. Leden van Gedeputeerde Staten.

Raad van State.

  • 10. Leden van den Raad van State.

Rechterlijke macht.

  • 11. Leden van de rechterlijke macht.

Rijksveldwacht.

  • 12. De ambtenaren van het korps bezoldigde rijksveldwacht.

Staten-Generaal.

  • 13. Leden van de Staten-Generaal.

  • 14. Personen, niet vermeld onder 1-13, te wier aanzien de dienst van den Staat, de provincie of de gemeente of een ander openbaar belang naar het oordeel van den Minister van Defensie vordert, dat zij aan hun gewonen werkkring niet worden onttrokken, of wier opkomst in werkelijken dienst om eenige andere bijzondere reden door dezen Minister niet wenschelijk wordt geacht.

Lijst B. Groepen van dienstplichtigen, die in geval van buitengewone omstandigheden voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen.

Financiën

  • 1. Thesaurier-generaal bij het Departement van Financiën.

  • 2. Agent van het Ministerie van Financiën, directeur van de grootboeken der nationale schuld.

  • 3. Het personeel van de administratie der belastingen, voor zooveel het niet behoort tot een der jongste 7 lichtingen gewone dienstplichtigen en niet werkzaam is op arbeidsovereenkomst.

Gemeentepolitie

  • 4. De hoofdambtenaren, ambtenaren en bezoldigde beambten bij de gemeentelijke politie, wier werkkring uitsluitend tot het politiewezen beperkt is.

Rijksmunt.

  • 5. Muntmeester van 's rijks munt.

Spoorwegen.

  • 6. Bestuurders, beambten en bedienden eener spoorwegonderneming, voor zoover in vasten dienst der onderneming.

Waterstaat.

  • 7. Ingenieurs van den waterstaat, havenmeesters, haven- en sluispersoneel, voor zoover als zoodanig in vasten dienst van het rijk.

  • 8. Personen, niet vermeld onder 1-7, te wier aanzien de dienst van den Staat, de provincie of de gemeente of een ander openbaar belang naar het oordeel van den Minister van Defensie vordert, dat zij aan hun gewonen werkkring voorloopig niet worden onttrokken, of wier opkomst in werkelijken dienst om eenige andere bijzondere reden door dezen Minister voorloopig niet wenschelijk wordt geacht.

Naar boven