Algemeen Rijksambtenarenreglement

[Regeling vervallen per 01-01-2020.]
Geraadpleegd op 01-12-2024.
Geldend van 01-07-2019 t/m 31-12-2019

Besluit van 12 juni 1931, tot vaststelling van het Algemeen Rijksambtenarenreglement

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van 20 Februari 1931, n°. 974, 2de Afdeeling A;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid en 133, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;

Den Raad van State gehoord (advies van 31 Maart 1931, n°. 22);

Gezien het nader rapport van Onzen Minister voornoemd van 9 Juni 1931, n°. 918, 2 A;

Hebben goedgevonden en verstaan:

vast te stellen de navolgende bepalingen.

Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Ambtenaar in de zin van dit besluit is degene, die door het Rijk is aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit worden niet als ambtenaren beschouwd:

    • a. ministers en staatssecretarissen;

    • b. Commissarissen des Konings;

    • c. krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren;

    • d. de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen;

    • e. burgemeesters;

    • f. de voorzitter en de leden van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid;

    • g. de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters van de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

  • 2 De hoofdstukken III, IV en V zijn niet van toepassing op ambtenaren met gedeeltelijke dag-, week- of jaartaken, die niet regelmatig dienst doen. Ten aanzien van de in die hoofdstukken geregelde onderwerpen worden voor hen voor elk betrokken dienstvak de nodige bepalingen vastgesteld.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De bepalingen van dit besluit vinden slechts toepassing, voor zoover niet bij of krachtens eene wet anders is of wordt bepaald.

  • 2 De bepalingen van dit besluit of sommige daarvan vinden niet toepassing op ambtenaren of groepen van ambtenaren, ten aanzien van wie een algemeene maatregel van bestuur of een uit kracht daarvan gegeven voorschrift, om bijzondere redenen hare toepasselijkheid uitsluit.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: het hoofd van het betrokken ministerie;

    • b. hoofd van dienst: de door Ons of door Onze Minister als zodanig aangewezen autoriteit;

    • c. volledige arbeidsduur: een arbeidsduur welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat;

    • d. arbeidsduurfactor: een breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36;

    • e. sector Rijk: de ambtelijke diensten van:

      • elk ministerie, met uitzondering van het Ministerie van Defensie;

      • de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

      • de Raad van State;

      • de Algemene Rekenkamer;

      • de Nationale ombudsman;

      • de Hoge Raad van Adel;

      • het Kabinet van de Koning;

      • de Kanselarij der Nederlandse Orden;

      • het secretariaat van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

      • 10° de Raad voor de rechtspraak, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van beroep voor het bedrijfsleven, de niet rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak en van de besturen van voornoemde gerechten daaronder begrepen, en de gemeenschappelijke diensten die twee of meer van de in dit onderdeel genoemde organisaties in stand houden;

      • 11° het secretariaat van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden;

    • f. bevoegd gezag:

      • het tot aanstelling bevoegd gezag, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid;

      • Onze Minister, indien aanstelling bij koninklijk besluit als bedoeld in artikel 7, derde lid geschiedt, of

      • de vicepresident van de Raad van State, het college van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of de voorzitter van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden, voor zover de aanstelling bij koninklijk besluit geschiedt en betrekking heeft op een functie bij de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, respectievelijk de toetsingscommissie inzet bevoegdheden.

  • 2 Tenzij anders is bepaald wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder salaris onderscheidenlijk bezoldiging, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering, hetgeen daaronder wordt verstaan in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3 Ingeval de bezoldiging van de ambtenaar is geregeld krachtens een andere bezoldigingsregeling dan die bedoeld in het tweede lid, wordt voor de toepassing van dit besluit onder salaris, onderscheidenlijk bezoldiging verstaan, het bedrag dat op overeenkomstige wijze is vastgesteld als in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 4 In dit besluit wordt onder echtgenoot of echtgenote mede verstaan de levenspartner met wie de niet gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding alsmede de geregistreerde partner. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede verstaan de achtergebleven levenspartner of de achtergebleven geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als echtgenoot of echtgenote dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Onder gezinslid wordt in voorkomend geval mede verstaan de geregistreerde partner of de levenspartner.

    Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract is gesloten.

Hoofdstuk Ia. Elektronische berichtgeving

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 4.a1

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Berichten inzake het maandelijkse in geld vastgestelde loon en de jaaropgave aan de ambtenaar behoeven uitsluitend elektronisch te worden verzonden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde berichten worden niet uitsluitend elektronisch verzonden:

    • a. indien de ambtenaar geen mogelijkheid heeft om kennis te nemen van een elektronisch verzonden bericht;

    • b. bij ontslag of overlijden van de ambtenaar;

    • c. op verzoek van de ambtenaar in het geval deze een zwaarwegend belang heeft bij incidentele verzending op andere wijze.

  • 3 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen over de wijze waarop de elektronische verzending geschiedt.

Hoofdstuk II. Aanstelling en loopbaanvorming

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

§ 1. De aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt regels ten aanzien van de werving en selectie van ambtenaren.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst.

  • 2 De aanstelling geschiedt in vaste dienst, tenzij er grond is een aanstelling in tijdelijke dienst te verlenen.

  • 3 De niet-Nederlander kan uitsluitend worden aangesteld indien hij in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en het bevoegd gezag voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

Artikel 5a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De aanstelling in vaste dienst geschiedt in algemene dienst van het rijk.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt verleend voor:

    • a. een kalenderperiode, of

    • b. een andere objectief bepaalbare periode.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst kan plaatsvinden:

    • a. voor een proeftijd van ten hoogste twee jaar, zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;

    • b. voor een tijd van ten hoogste drie maanden, indien de betrokkene de verlangde verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 9, zesde lid, nog niet in zijn bezit heeft;

    • c. voor het verrichten van werkzaamheden, waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan;

    • d. voor een opleiding tot een beroep of verdere theoretische of praktische vorming;

    • e. voor oproepkrachten;

    • f. voor een andere reden.

  • 3 In het geval een aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd is voorafgegaan door een andere aanstelling in tijdelijke dienst krachtens het tweede lid, onder b tot en met f, wordt de maximale duur van de proeftijd verminderd met de duur van die andere aanstelling, indien:

    • a. beide aanstellingen in tijdelijke dienst zijn verleend door Onze Minister;

    • b. de andere aanstelling in tijdelijke dienst is beëindigd binnen een periode van drie maanden direct voorafgaande aan de aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd; en

    • c. het in deze beide aanstellingen in tijdelijke dienst dezelfde werkzaamheden betreft.

  • 4 Vanaf de dag waarop na het verstrijken van de door Onze Minister vastgestelde proeftijd de aanstelling in tijdelijke dienst stilzwijgend wordt voortgezet, geldt dat er een aanstelling in vaste dienst is verleend.

  • 5 De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met f, wordt geacht opnieuw voor dezelfde tijd, maar telkens ten hoogste voor een jaar op dezelfde voorwaarden te zijn verleend in geval van stilzwijgende voortzetting na het verstrijken van de tijd, voor welke zij is verleend.

  • 6 De aanstelling in tijdelijke dienst geldt als een aanstelling in vaste dienst vanaf de dag waarop:

    • a. door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b. meer dan drie door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden.

  • 7 Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing, indien de ambtenaar voorafgaande aan een door Onze Minister verleende aanstelling in tijdelijke dienst dan wel tussen twee door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst binnen zijn gezagsbereik op een andere titel dan een aanstelling dezelfde werkzaamheden heeft verricht.

  • 8 Het zesde lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een aanstelling, aangegaan voor niet meer dan drie maanden, die onmiddellijk volgt op een aanstelling van 36 maanden of langer.

  • 9 Voorzover de aanstelling betrekking heeft op een functie bij de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet van de Koning, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman, de Raad van State, het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of het secretariaat van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden dient in het derde, het vierde, het zesde en het zevende lid voor Onze Minister telkens te worden gelezen: het College van de Algemene Rekenkamer, respectievelijk de voorzitter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet van de Koning, de kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman, de vice-president van de Raad van State, de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of de voorzitter van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden.

Artikel 6a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In zeer bijzondere gevallen kan op verzoek van betrokkene een aanstelling in tijdelijke dienst worden verleend waarin ten aanzien van hem dit besluit gedeeltelijk of andere algemene maatregelen van bestuur als bedoeld in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet die specifiek betrekking hebben op ambtenaren in de zin van dit besluit, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Artikel 6b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanstelling geschiedt voor een vast aantal uren of voor een variabel aantal uren.

  • 2 Indien de aanstelling geschiedt voor een variabel aantal uren wordt daarbij een aantal garantie-uren bepaald.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanstelling van de ambtenaar vindt plaats door Onze Minister. Indien het een ambtenaar betreft als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder b of c, vindt de aanstelling plaats in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2 Voor zover de aanstelling betrekking heeft op een functie bij de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet van de Koning, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman of de Raad van State, wordt in het eerste lid voor Onze Minister respectievelijk gelezen: het College van de Algemene Rekenkamer respectievelijk de voorzitter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet van de Koning, de kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman of de vicepresident van de Raad van State.

  • 3 De aanstelling als lid van de topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, vindt plaats bij Koninklijk Besluit op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4 De ambtenaar die is aangesteld als lid van de topmanagementgroep wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister voor een periode van maximaal zeven jaar benoemd in een bij ministeriële regeling aangewezen functie.

  • 5 In bijzondere gevallen kan de periode van zeven jaar, genoemd in het vierde lid, worden verlengd dan wel voortijdig worden beëindigd. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt regels ten aanzien van de wijze waarop tot verlenging respectievelijk voortijdige beëindiging wordt gekomen, alsmede over de gevolgen voor de rechtspositie van de ambtenaar.

  • 6 Tenzij Wij anders hebben bepaald wordt de ambtenaar, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder b of c, voor een periode van in beginsel ten hoogste vijf jaar in een functie benoemd. Deze benoeming duurt voort, zolang na afloop van die periode geen nieuwe functie wordt opgedragen.

§ 2. Voorwaarden voor aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Een aanstelling voor de tijd van langer dan drie maanden kan slechts plaatsvinden, indien het bevoegd gezag op grond van de gegevens waarover het beschikt van oordeel is dat de betrokkene in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de desbetreffende functie.

  • 2 Het bevoegd gezag kan voor een bepaalde functie of voor een groep van functies eisen van geschiktheid en bekwaamheid vaststellen waaraan de betrokkene moet voldoen om voor een aanstelling in aanmerking te komen.

  • 3 Teneinde vast te stellen of de betrokkene in voldoende mate geschikt of bekwaam is, wordt deze aan een onderzoek onderworpen, waaronder begrepen het verifiëren en zo nodig aanvullen van de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt.

  • 4 Het onderzoek, bedoeld in het derde lid, omvat tevens:

    • a. een psychologisch onderzoek, indien daaraan naar het oordeel van het bevoegd gezag behoefte bestaat;

    • b. een geneeskundig onderzoek, indien dit op grond van een wettelijk voorschrift verplicht is gesteld dan wel indien op grond van functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is.

  • 5 Onze Minister stelt vast voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is.

  • 6 Het bevoegd gezag kan, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in het zevende en het achtste lid, van de betrokkene vergen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens overlegt.

  • 7 Indien een functie niet zijnde een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, bijzondere eisen stelt aan de integriteit of de verantwoordelijkheid van degene die deze functie vervult en indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert, kunnen aan het bevoegd gezag justitiële gegevens worden verstrekt voor het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en de geschiktheid van een kandidaat voor die functie. Aanstelling in een zodanige functie is slechts mogelijk, indien op grond van het onderzoek tegen de vervulling door betrokkene van de desbetreffende functie geen bezwaar blijkt te bestaan.

  • 9 Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in het zevende lid. Deze nadere regels dienen in ieder geval waarborgen te bevatten omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

  • 10 Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, mag pas plaatsvinden, indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegd gezag op grond van het onderzoek, bedoeld in het derde lid, en eventueel na het psychologisch onderzoek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, overigens voldoende bekwaam en geschikt is voor de desbetreffende functie. Ook een verklaring omtrent het gedrag mag dan pas worden gevraagd.

  • 11 Een onderzoek als bedoeld in het zevende lid of een veiligheidsonderzoek wordt pas ingesteld als naar het oordeel van het bevoegd gezag de betrokkene bekwaam en geschikt is voor de betreffende functie.

  • 12 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan omtrent het onderzoek, bedoeld in het derde lid, nadere regels vaststellen.

Artikel 9a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Bij wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband dan wel in geval van wijziging van tewerkstelling in een andere niet-vertrouwensfunctie wordt geen verklaring omtrent het gedrag verlangd of, indien het een functie betreft die bijzondere eisen stelt aan de integriteit of verantwoordelijkheid van de betrokkene, wordt niet verzocht om justitiële gegevens, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag door gewijzigde omstandigheden betreffende de functie of de tewerkstelling een verklaring omtrent het gedrag dan wel een onderzoek, bedoeld in artikel 9, zevende lid, nodig is.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De kosten van het geneeskundig onderzoek en het hernieuwd geneeskundig onderzoek komen voor rekening van het Rijk. De betrokkene ontvangt een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van de bepalingen van het Reisbesluit binnenland.

  • 2 De uitslag van het geneeskundig onderzoek wordt uiterlijk binnen twee weken na vaststelling aan de betrokkene medegedeeld.

  • 3 De betrokkene kan binnen twee weken nadat hem de uitslag van het geneeskundig onderzoek is meegedeeld, een hernieuwd geneeskundig onderzoek aanvragen.

  • 4 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt omtrent het hernieuwd geneeskundig onderzoek nadere regels vast. Dit hernieuwd geneeskundig onderzoek mag niet worden verricht door de arts die het geneeskundig onderzoek heeft verricht.

  • 5 Bij wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband vindt niet opnieuw een geneeskundig onderzoek plaats, tenzij ten aanzien van de geschiktheid van de betrokkene ernstige twijfel is gerezen.

  • 6 De betrokkene die op grond van artikel 9, vierde lid, onderdeel b, is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een onderzoek naar de medische geschiktheid onderworpen indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de betrokkene die is onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, wordt op zijn verzoek binnen twee weken na de vaststelling van de uitslag van het onderzoek inzage verleend in die uitslag. Dit vindt plaats in het kader van een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

  • 2 Mededeling van de uitslag van het onderzoek aan het bevoegd gezag blijft achterwege, indien de betrokkene uiterlijk een week nadat hij van de uitslag van het onderzoek heeft kennis genomen zijn wens daartoe schriftelijk heeft meegedeeld aan degene die met het onderzoek is belast.

  • 3 De uitslag van het onderzoek wordt niet eerder dan twee weken nadat betrokkene van de uitslag van het onderzoek heeft kennis genomen, medegedeeld aan het tot aanstelling bevoegd gezag, tenzij die mededeling op een eerder tijdstip is geboden en de betrokkene met die eerdere mededeling schriftelijk heeft ingestemd.

  • 4 Voor zover dit niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid heeft de betrokkene recht op een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

  • 5 De betrokkene kan na afloop van het in het eerste en vierde lid bedoelde nagesprek afschrift nemen van de uitslag of daarvan een fotocopie krijgen overeenkomstig het bij en krachtens artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur bepaalde.

  • 6 De kosten van het onderzoek en van het nagesprek komen voor rekening van het Rijk. De betrokkene ontvangt voor ten behoeve van het onderzoek gemaakte reis- en verblijfkosten een vergoeding op de voet van de bepalingen van het Reisbesluit binnenland.

  • 7 Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op vergelijkende vooronderzoeken in de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen gevallen.

§ 3. De akte van aanstelling en andere bescheiden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk vóór de aanvaarding van zijn ambt, een akte van aanstelling uitgereikt, waarin in ieder geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. de naam van het ministerie, de dienst, het bedrijf of de instelling, waarbij hij werkzaam zal zijn, al dan niet als lid van de Algemene Bestuursdienst;

    • c. de datum, met ingang waarvan hij wordt aangesteld;

    • d. of de aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst.

  • 2 Indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, wordt bovendien in de akte van aanstelling vermeld:

    • a. de duur van de aanstelling in tijdelijke dienst;

    • b. de toepasselijke, in artikel 6, tweede lid, omschreven grond(en) voor de aanstelling in tijdelijke dienst;

    • c. de specifieke reden, indien sprake is van een aanstelling op grond van artikel 6, tweede lid, onder f.

  • 3 Indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst met toepassing van artikel 6a, eerste lid, wordt bovendien in de akte van aanstelling vermeld welke van de in dat artikellid bedoelde regelingen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing zijn verklaard.

  • 4 Indien de aanstelling geschiedt voor een variabel aantal uren wordt in de akte van aanstelling in voorkomende gevallen bovendien het op grond van artikel 6b, tweede lid, voor de ambtenaar geldende aantal garantie-uren vermeld.

Artikel 12a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Voor zover deze gegevens op hem betrekking hebben en niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, worden aan de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld:

  • a. het ministerie, de afdeling of het dienstvak waarbij, de betrekking waarin, en de periode gedurende welke hij in die betrekking wordt te werk gesteld, zomede de hem dienovereenkomstig aangewezen standplaats;

  • b. de salarisschaal en de voor de bepaling van die schaal in acht genomen regels;

  • c. het salaris dat hem is toegekend, zomede, het salarisnummer en het tijdstip waarop het salaris voor de eerste maal periodiek zal worden verhoogd;

  • d. andere hem mogelijk toegekende voordelen, onder verwijzing naar de desbetreffende kortingsregeling.

Artikel 12c

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar wordt bij zijn aanstelling schriftelijk op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2 Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Van deze regelingen kan hij kosteloos afschriften maken voor zover dat redelijkerwijs nodig is.

  • 3 De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, welke hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. In het geval vermelde regelingen en instructies niet schriftelijk zijn vastgesteld, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

  • 4 Over belangrijke wijzigingen in regelingen betreffende zijn rechtspositie wordt de ambtenaar periodiek op de hoogte gesteld.

§ 4. Loopbaanvorming

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Wij behouden Ons voor op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen overleg pleegt met Onze betrokken Minister, regels vast te stellen omtrent loopbaanvorming in het algemeen en omtrent daarmede verband houdende bijzondere regelingen ter bepaling van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.

  • 2 Voor zover dit niet door Ons is geschied, kunnen deze regels en bijzondere regelingen ook worden vastgesteld door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, passend in het door deze gecoördineerde beleid, door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende departement van algemeen bestuur.

Hoofdstuk III. Bezoldiging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De ambtenaar ontvangt over den tijd, gedurende welken hij in strijd met zijne verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De beloning van de ambtenaar, die is aangesteld voor enkele diensten, niet vallende binnen de taak van het betrokken dienstvak, wordt bepaald op een voor elk geval of voor elke te verrichten dienst, afzonderlijk vast te stellen bedrag.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de ambtenaar die in verband met de werkzaamheden die voortvloeien uit een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt wordt gedurende zijn ontheffing een non-activiteitswedde toegekend. De non-activiteitswedde is het bedrag waarmee de laatstelijkdoor hem in zijn ambt genoten bezoldiging het bedrag van de inkomsten die de ambtenaar in verband met zijn werkzaamheden in dat publiekrechtelijk college geniet, overschrijdt.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt de functie van substituut-ombudsman met de in het eerste lid bedoelde functie gelijkgesteld.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn burgerlijke betrekking met verlof te zijn.

  • 2 Hij behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, slechts voor zover hem bij of krachtens de artikelen 18 tot en met 20 daarop aanspraak is verleend. Voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld in aan hem verleend vacantieverlof, behoudt hij in ieder geval het genot van de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

  • 3 Voor de toepassing van het vorige lid en de artikelen 18 tot en met 20 en 20d wordt - ingeval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 - dit bezoldigingsdeel vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge de voor hem geldende arbeidstijdpatroon zou zijn toegekend, indien hij niet aan zijn burgerlijke betrekking zou zijn onttrokken.

    Is de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk, dan wordt dit, met inachtneming van de percentages en het berekeningsmaximum zoals genoemd in artikel 17 van vorengenoemd besluit, berekend over het voor de ambtenaar geldende salaris, zulks naar de aantallen uren als bedoeld in dat artikel waarop door hem gedurende de drie kalendermaanden voorafgaande aan het tijdstip met ingang waarvan hij aan zijn burgerlijke betrekking werd onttrokken, ingevolge de voor hem geldende arbeidstijdpatroon gemiddeld per maand is gewerkt.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid en de artikelen 18 tot en met 20 en 20d wordt - ingeval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 - dit bezoldigingsdeel vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge het voor hem geldende consignatierooster zou zijn toegekend, indien hij niet aan zijn burgerlijke betrekking zou zijn onttrokken. Is de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk, dan wordt dit bedrag berekend naar de berekeningsgrondslag en de percentages zoals genoemd in artikel 18a van vorengenoemd besluit, zulks naar de aantallen uren als bedoeld in dat artikel waarop door hem gedurende de drie kalendermaanden voorafgaande aan het tijdstip met ingang waarvan hij aan zijn burgerlijke betrekking werd onttrokken, gemiddeld per maand consignatiediensten zijn verricht.

  • 5 Voor zover de ambtenaar ingevolge de voor hem geldende bezoldigingsregeling aanspraak heeft op een vakantie-uitkering geniet hij deze uitkering slechts voor zoveel die uitgaat boven de vakantie-uitkering waarop hij als militair aanspraak heeft.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar, die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet onverminderd het bepaalde in artikel 92 de aan zijn ambt verbonden bezoldiging voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning, met dien verstande, dat indien de ambtenaar ongehuwd is, hij slechts de aan zijn ambt verbonden bezoldiging geniet, voor zoveel 70 ten honderd daarvan meer bedraagt dan zijn militaire beloning.

  • 2 Zonodig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid blijft de ambtenaar als daar bedoeld in ieder geval de aan zijn ambt verbonden bezoldiging genieten tot een bedrag, dat gelijk is aan het bedrag van het verschuldigde premieverhaal op de overheidswerknemers op grond van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet privatisering ABP.

  • 3 Ongehuwde enige kostwinners worden voor de toepassing van het eerste lid gelijk gesteld met gehuwden. Onze Minister, Hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur, beslist of een ongehuwde als enig kostwinner wordt beschouwd.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met een eventuele aftrek wegens genot van voeding en huisvesting.

  • 5 Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën stellen bij gemeenschappelijke ministeriële regeling vast hetgeen voor de toepassing van dit artikel onder militaire beloning wordt verstaan.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het bepaalde in artikel 18 is eerst van toepassing, nadat de ambtenaar als militair de opleiding en oefening heeft volbracht.

  • 2 De ambtenaar, die ingevolge een wettelijke verplichting voor opleiding en oefening als militair in werkelijke dienst is, geniet gedurende deze opleiding en oefening, de aan zijn ambt verbonden bezoldiging tot een bedrag, hetwelk gelijk is aan het verschuldigde premieverhaal op de overheidswerknemers op grond van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet privatisering ABP.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van ambtenaren op wie bij koninklijk besluit de artikelen 17 en 18 van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

  • 4 Indien de ambtenaar bij opkomst in militaire dienst voldoet aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, dan wel indien ingevolge het derde lid bij opkomst in militaire dienst deze voorwaarde niet voor hem geldt, geniet hij in afwijking van het bepaalde in artikel 18 gedurende twee weken na zijn opkomst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn ambt verbonden bezoldiging voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning. Artikel 18, tweede, vierde en vijfde lid, is van toepassing.

  • 2 Voor zoveel nodig bepaalt Onze Minister van Defensie welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd.

  • 3 Voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid worden met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Kaderwet dienstplicht of in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht en onverminderd het bepaalde in artikel 92 van dit reglement met herhalingsoefeningen gelijk gesteld:

    • a. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;

    • b. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

    • c. het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

      • 1. ziekte;

      • 2. het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;

      • 3. het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;

    • d. het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij Ons of bij Onze Minister van Defensie ingediend beroepschrift onderscheidenlijk bezwaarschrift.

Artikel 20a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Indien de ambtenaar, als militair in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 102, verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering, welke uit hoofde van de militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.

Artikel 20b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het bepaalde in de artikelen 17 tot en met 20a is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

    • a. de ambtenaar, die is tewerkgesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

    • b. de ambtenaar, die in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het Korps Nationale Reserve;

    • c. de ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het reserve-personeel der krijgsmacht;

    • d. de ambtenaar, die op grond van een andere bijzondere verbintenis in werkelijke militaire of daarmede gelijk te stellen dienst is, ter zake waarvan Wij zulks hebben bepaald.

  • 2 Wij behouden Ons voor met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid nadere regels te stellen.

Artikel 20c

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Op de ambtenaar, die in tijdelijke dienst is aangesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 17 tot en met 20b, slechts van toepassing tot en met de dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn beëindigd, indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

Artikel 20d

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar blijft gedurende het aldaar bedoelde verlof, onverminderd het bepaalde in artikel 92, in het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, met dien verstande, dat deze bezoldiging, indien het verlof langer dan twee weken duurt, voor de verdere duur van het verlof wordt verminderd met de beloning, waarop de ambtenaar als vrijwilliger aanspraak heeft.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vermindering wordt slechts toegepast tot een zodanig bedrag, dat de ambtenaar in het genot blijft van een bedrag gelijk aan het verschuldigde premieverhaal op de overheidswerknemers op grond van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet privatisering ABP.

  • 4 Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar de werkelijke dienst als vrijwilliger vervult tijdens aan hem verleend vakantieverlof.

  • 5 Het bepaalde in artikel 20c is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV. Dienst- en werktijden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk en van het bepaalde in of krachtens wetten, houdende regels tot beperking van de werktijd, stelt het bevoegd gezag voor de ambtenaar een arbeidstijdpatroon vast. Onder arbeidstijdpatroon wordt verstaan een van tevoren bekend gemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden gedurende een bepaalde periode. Het in de arbeidstijdpatroon opgenomen aantal te werken uren op jaarbasis kan niet hoger zijn dan gemiddeld 40 uur per week.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt gemiddeld ten hoogste 36 uur per week. De werktijd wordt behoorlijk door rusttijd onderbroken. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om de arbeidsduur in hele uren vast te stellen op meer dan gemiddeld 36 uur per week, waarbij een maximum geldt van gemiddeld 40 uur per week. Deze aanvraag wordt toegewezen tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

    Een aanvraag tot het vaststellen van de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur per week wordt niet toegewezen voor:

  • 3 Het aantal te werken uren per jaar bedraagt: het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, genoemd in het zevende lid, onder a, in dat jaar, vermenigvuldigd met 7,2 en vervolgens vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

  • 4 Het aantal te werken uren, bedoeld in het derde lid, wordt rekenkundig op hele uren afgerond.

  • 5 Aan de ambtenaar van 55 jaar en ouder wordt niet opgedragen dienst te verrichten tussen 22.00 uur en 06.00 uur tenzij het een gedeelte van een dienst betreft die doorloopt na 22.00 uur en ten laatste eindigt om 24.00 uur.

  • 6 Van het bepaalde in het vorige lid kan voor de duur van telkens ten hoogste één jaar worden afgeweken indien de ambtenaar dit heeft aangevraagd danwel zeer gewichtige redenen van dienstbelang hiertoe noodzaken, mits de deskundige persoon of de arbodienst als bedoeld in hoofdstuk VI, daaromtrent een positief medisch advies heeft uitgebracht.

  • 7

    • a. Geen dienst wordt geëist op zondagen, alsmede op de Nieuwjaarsdag, de Tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag, waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en op 5 mei.

    • b. Van onderdeel a van dit artikellid kan slechts worden afgeweken indien het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt en met inachtneming van het navolgende:

      • 1. geen dienst wordt geëist op ten minste dertien zondagen per periode van zes maanden;

      • 2. de ambtenaar wordt zo weinig mogelijk in zijn zondagsrust beperkt en hem wordt zoveel mogelijk de gelegenheid geboden op zondag en op de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk te bezoeken.

    • c. De onderdelen a en b vinden ten aanzien van de zondag voor de ambtenaar die aan het hoofd van dienst heeft medegedeeld dat hij, in verband met zijn godsdienstige opvattingen, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing voor die dag in plaats van ten aanzien van de zondag.

    • d. Op zaterdag kan dienst worden geëist, mits de belangen van de dienst daartoe aanleiding geven.

  • 8

    • a. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 72 uren in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, welke rusttijd kan worden gesplitst in onafgebroken rustperioden van elk ten minste 32 uren.

    • b. De ambtenaar van 16 of 17 jaar heeft een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren.

  • 9 Van het voor de ambtenaar vastgestelde arbeidstijdpatroon kan slechts worden afgeweken indien het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt en - behoudens in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden - mits ervoor wordt gezorgd, dat de ambtenaar in of over het desbetreffende tijdvak van zeven dagen een ononderbroken rusttijd van ten minste 36 uren geniet.

  • 10 In bijzondere gevallen kan van de vaststelling van een arbeidstijdpatroon als bedoeld in het eerste lid worden afgezien. In die gevallen vindt in het tweede tot en met negende lid overeenkomstige toepassing.

  • 11 Indien de ambtenaar gedurende vier aaneengesloten weken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk geen dienst heeft verricht, geldt met ingang van de dag onmiddellijk aansluitend op die vier weken voor zolang wegens ziekte geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht een arbeidstijdpatroon waarin het aantal te werken uren per week gelijk is aan 36 vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

  • 12 In overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in uitzonderlijke gevallen van het bepaalde in het tweede tot en met negende lid, alsmede van het bepaalde in de tweede volzin van het tiende lid, worden afgeweken voorzover dat niet in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de Arbeidstijdenwet.

  • 13 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd ter zake van de uitvoering van het bepaalde in dit artikel nadere regels vast te stellen.

Artikel 21a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gemiddelde wekelijkse werktijd van een ambtenaar van 57 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 15,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. De ambtenaar voor wie de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in de eerste volzin eerst indienen nadat op zijn aanvraag door het bevoegd gezag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar dient op het moment van de vermindering van de werktijd tenminste 5 aaneengesloten jaren in dienst te zijn van het rijk.

  • 3 Voor de uren die het wekelijkse verschil vormen tussen de in het eerste lid bedoelde arbeidsduur en de teruggebrachte werktijd wordt de ambtenaar geacht met verlof te zijn.

  • 4 Op het salaris van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar wordt een inhouding toegepast. De hoogte van deze inhouding is afhankelijk van de leeftijd op de datum dat de werktijdvermindering op grond van dit artikel ingaat en bedraagt een percentage volgens onderstaande tabel van het salaris dat voor hem zou gelden zonder werktijdvermindering op grond van dit artikel, nadat dit salaris is verminderd met een eventuele inhouding als bedoeld in artikel 57b:

    Leeftijd

    Inhouding in procenten

    57

    5

    58

    5

    59

    3,5

    60

    3,5

    61

    2

    62

    2

    63

    1

    64

    1

  • 5 De inhouding, bedoeld in het vierde lid, wordt teruggebracht tot 70% voor zover op grond van artikel 37, eerste lid, niet meer dan 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.

  • 6 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar regels vast.

Artikel 21b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De ambtenaar heeft het recht om, op zijn verzoek, in deeltijd te gaan werken, tenzij hieruit bezwaren voor de dienst voortvloeien.

Artikel 21c

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt regels ten aanzien van individuele keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket.

Hoofdstuk V. Vakantie en verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

§ 1. Vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 22. De aanspraak op vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van zijn volle bezoldiging.

  • 2 De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke vakantie-uren en bovenwettelijke vakantie-uren.

  • 3 De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van:

    • a. de leeftijd van de ambtenaar;

    • b. de werktijd van de ambtenaar.

  • 4 Voor de ambtenaar met volledige werktijd bedraagt de aanspraak op vakantie 144 wettelijke vakantie-uren en 21,6 bovenwettelijke vakantie-uren per kalenderjaar. Onder volledige werktijd wordt verstaan een werktijd welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat.

  • 5 De op grond van het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt met bovenwettelijke vakantie-uren verhoogd volgens onderstaande tabel afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt:

    leeftijd:

    verhoging:

    van 45 tot en met 49 jaar

    7,2 uren

    van 50 tot en met 54 jaar

    14,4 uren

    van 55 tot en met 59 jaar

    21,6 uren

    vanaf 60 jaar

    28,8 uren.

  • 6 De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

  • 7 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die hij in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.

  • 8 Indien de werktijd van de ambtenaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe werktijd. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de werktijd verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.

  • 9 Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van het voor hem geldende arbeidstijdpatroon in het geheel geen dienst verricht, heeft hij geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van het voor hem geldende arbeidstijdpatroon gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens het arbeidstijdpatroon dienst verricht.

  • 12 Met ingang van de dag dat de ambtenaar op grond van artikel 21a gedeeltelijk geen dienst verricht vervalt de in het vijfde lid bedoelde verhoging van de vakantieaanspraak.

Artikel 23. Het opnemen van vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar is vrij te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, voor zoveel de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar ieder jaar in de gelegenheid in ieder geval de wettelijke vakantie-uren op te nemen.

  • 3 Het bevoegde gezag kan toestaan, dat een ambtenaar in enig kalenderjaar meer uren vakantie opneemt dan zijn aanspraak tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande, dat de opgenomen vakantie de aanspraak tot en met het lopende jaar nimmer met meer dan 57,6 uren mag overschrijden. Voor de ambtenaar met onvolledige werktijd wordt het in de vorige volzin bedoelde aantal uren van de maximaal toegestane overschrijding verminderd naar evenredigheid van de werktijd. De in een kalenderjaar teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op de aanspraak op wettelijke vakantie-uren over het eerstvolgende jaar.

  • 4 De ambtenaar meldt het voornemen vakantie op te nemen ruimschoots van tevoren.

  • 5 Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten, is het de ambtenaar toegestaan op het voornemen vakantie op te nemen, terug te komen, dan wel het opnemen niet voort te zetten.

  • 6 Wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken, kan het bevoegde gezag aan de ambtenaar verleende toestemming vakantie op te nemen intrekken, zowel vóór als tijdens de vakantie. Indien de ambtenaar ten gevolge van het intrekken van de toestemming vakantie op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

  • 7 Indien een ambtenaar verlof geniet als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder c, is het hem toegestaan het opnemen van vakantie niet voort te zetten. Indien het bevoegd gezag hier om verzoekt, dient de ambtenaar de ziekte of het ongeval aan te tonen.

Artikel 23a. Verval van aanspraak

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanspraak op wettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van één jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

  • 2 Indien de ambtenaar redelijkerwijs niet in staat is geweest de wettelijke vakantie-uren binnen de in het eerste lid genoemde termijn op te nemen, staat het bevoegd gezag toe dat van het eerste lid wordt afgeweken. In dit geval vervalt de aanspraak alsnog na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

  • 3 De aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin deze aanspraak is ontstaan.

Artikel 23b. Verlagen van bovenwettelijke aanspraak

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij het belang van de dienst zich daartegen verzet, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar eenmaal per kalenderjaar zijn aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren van dat kalenderjaar verlagen.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt voor 1 november van het lopende kalenderjaar ingediend.

  • 3 De ambtenaar wordt een vergoeding toegekend voor elk uur waarmee zijn aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren overeenkomstig het eerste lid wordt verlaagd, ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de eerste dag van de maand waarin hij de aanvraag doet.

Artikel 24. Ontslag en vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

  • 2 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt, dat de ambtenaar teveel vakantie heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantie een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur.

  • 3 Indien de ambtenaar een aanstelling in tijdelijke dienst heeft en hij zonder onderbreking een nieuwe aanstelling binnen de rijksdienst krijgt, behoudt de ambtenaar in afwijking van het eerste lid de vakantieaanspraken die niet genoten zijn.

Artikel 25. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Ingeval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17 dan wel artikel 18a van het BBRA 1984 is - met betrekking tot de vaststelling van dat bezoldigingsdeel tijdens vakantie - artikel 17, derde lid, respectievelijk vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 32. Verlof bij militaire- en soortgelijke dienst alsmede in geval van ziekte

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 2 De ambtenaar die ingevolge het eerste lid, onder c, verlof geniet, kan, onverminderd artikel 23, zevende lid, vakantie opnemen.

Artikel 32a. Verlof bij sluiting van de Rijksdienst op daartoe aangewezen dagen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de Rijksdienst op een daartoe aangewezen kerkelijke of nationale, landelijk, regionaal of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag is gesloten, geniet de desbetreffende ambtenaar verlof voor zoveel het dienstbelang niet anders vereist.

  • 2 Het vorige lid vindt geen toepassing, indien de sluiting van de Rijksdienst regionaal of plaatselijk plaats vindt en de ambtenaar elders werkzaam is.

Artikel 32b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Onverminderd artikel 76 wordt aan de ambtenaar in de gevallen en onder de voorwaarden genoemd in de volgende artikelen van deze paragraaf buitengewoon verlof verleend.

  • 2 Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 4:1 van de Wet arbeid en zorg worden in ieder geval begrepen de omstandigheden genoemd in de artikelen 33c, 33d en 33fa.

Buitengewoon verlof van korte duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 33. Kiesrecht en wettelijke verplichting

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a. voor de uitoefening van kiesrecht;

  • b. voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is.

Artikel 33a. Vergaderingen van en werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ambtenaar een vaste vergoeding ontvangt uit de functie waarvoor hem het in artikel 125c, tweede lid, van de Ambtenarenwet bedoelde verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vaste vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd in de bedoelde functie niet te boven.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels ter uitvoering van het eerste lid vaststellen.

Artikel 33b. Vergaderingen van statutaire organen van ambtenarenorganisaties, kaderactiviteiten, cursussen en commissies van georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt jaarlijks ten hoogste 120 uren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties, waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a. voor zover betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b. voor zover betreft vergaderingen van centrale organisaties, waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c. voor zover betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of besuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt tot ten hoogste 208 uren per jaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar, die door een centrale als bedoeld in artikel 105 of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

  • 3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het - op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaren bedraagt.

  • 4 Het aantal uren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid aan een ambtenaar mag worden verleend, bedraagt te zamen ten hoogste 240 uren per jaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 uren worden verleend

    • a. aan leden van de hoofdbesturen van de centrale organisaties, genoemd in artikel 105, tweede lid onder a en b, en van organisaties, die rechtstreeks bij die centrale organisaties zijn aangesloten;

    • b. aan leden van het hoofdbestuur van het Ambtenarencentrum en aan leden van het dagelijks bestuur van de bij die centrale aangesloten organisaties;

    • c. aan leden van het hoofdbestuur van de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen, alsmede aan de bestuursleden van de sectoren en secties van die organisatie.

  • 5 Het verlof bedoeld in de vorige leden, wordt slechts verleend aan ambtenaren, die lid zijn van verenigingen van ambtenaren, welke zijn aangesloten bij centrales van verenigingen van ambtenaren, die deel uitmaken van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel.

  • 6 Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van georganiseerd overleg, in ambtenarenzaken. Dit geldt eveneens voor één voorvergadering per in de vorige volzin bedoelde vergadering.

Artikel 33c. Verhuizing

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a. voor het zoeken van een woning in geval van overplaatsing: ten hoogste twee dagen;

  • b. bij verhuizing ingeval van overplaatsing: aan hen, die een eigen huishouding hebben: twee dagen, zo nodig te verlengen tot drie en in zeer bijzondere gevallen tot vier dagen en aan hen, die niet een eigen huishouding hebben: ten hoogste twee dagen.

Artikel 33d. Familie-omstandigheden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

    • a. bij zijn huwelijk: twee dagen;

    • b. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en de tweede graad: één dag;

    • c. bij overlijden van:

      • 1e. in artikel 33i, tweede lid, genoemde personen: vier dagen;

      • 2e. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: twee dagen, of, indien de ambtenaar is belast met de regeling van de lijkbezorging of van de nalatenschap dan wel van beide, ten hoogste vier dagen;

    • d. bij bevalling van zijn echtgenote: ten hoogste twee dagen;

    • e. na de bevalling van de echtgenote of degene van wie hij het kind erkent, gedurende een tijdvak van vier weken vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont: twee dagen.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huwelijk mede begrepen het sluiten van een samenlevingscontract als bedoeld in artikel 4, vierde lid, of het aangaan van een geregistreerd partnerschap.

  • 3 Buitengewoon verlof dat aan de ambtenaar op grond van het eerste lid wordt verleend in verband met aanverwantschap die door zijn huwelijk is ontstaan met bloedverwanten van zijn echtgenote wordt op gelijke wijze verleend aan de ambtenaar die ongehuwd samenwoont als bedoeld in artikel 4, vierde lid, of aan de ambtenaar die een geregistreerd partnerschap is aangegaan, met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn levenspartner of van zijn geregistreerde partner.

Artikel 33e. Aanvullende bevoegdheid tot het verlenen van buitengewoon verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van volle bezoldiging, kan bovendien worden verleend in de gevallen, waarin hij, die tot verlenen van dat verlof bevoegd is verklaard, oordeelt, dat daartoe aanleiding bestaat.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd ter uitvoering van het eerste lid zo nodig nadere regels vast te stellen.

Artikel 33f. Aanvragen van buitengewoon verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Behoudens in dringende gevallen moet buitengewoon verlof van korte duur tenminste 24 uren tevoren schriftelijk of mondeling worden aangevraagd.

  • 2 Indien de ambtenaar, die niet vooraf een aanvraag voor buitengewoon verlof van korte duur heeft ingediend, ten genoegen van de in het eerste lid bedoelde autoriteit aantoont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad, terwijl er voor zijn afwezigheid gegronde redenen bestonden, wordt deze afwezigheid beschouwd als buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging.

  • 3 Een gegronde reden als bedoeld in het tweede lid is slechts aanwezig:

    • a. indien een der in de voorgaande artikelen genoemde omstandigheden aanwezig is geweest, op grond waarvan aan de ambtenaar op zijn aanvraag buitengewoon verlof wordt verleend, zulks met inachtneming van de daarbij vermelde voorwaarden en termijnen;

    • b. in alle andere gevallen, indien de ambtenaar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijze de dienst mocht verzuimen.

Artikel 33fa

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die zorg draagt voor een of meer personen als bedoeld in het vierde lid heeft aanspraak op zorgverlof bij calamiteiten onder behoud van zijn volle bezoldiging.

  • 2 Onder calamiteit wordt verstaan ziekte of een andere onverwachte gebeurtenis waardoor een noodsituatie ontstaat in de verzorging van een of meer van de in het vierde lid bedoelde personen.

  • 3 Het verlof is bedoeld als eerste opvang en voor het treffen van verdere voorzieningen en bedraagt maximaal 1 dag per calamiteit.

  • 4 De personen voor wier verzorging het verlof kan worden verleend zijn: de echtgenote, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwdkinderen van de ambtenaar.

  • 5 De ambtenaar informeert het bevoegd gezag vooraf over het opnemen van het verlof onder vermelding van de reden.

  • 6 Het bevoegd gezag kan eisen dat de ambtenaar achteraf aannemelijk maakt dat daadwerkelijk sprake was van een noodsituatie. Indien de ambtenaar daar naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in slaagt kunnen de opgenomen uren in mindering worden gebracht op het vakantieverlof.

  • 7 Voor de toepassing van dit artikel is het derde lid van artikel 33d van overeenkomstige toepassing.

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 33fb

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2 Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging.

  • 3 De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een verklaring van een arts of van een verloskundige aangevende de vermoedelijke datum van de bevalling, binnen zes weken is te verwachten. Dit verlof gaat uiterlijk in vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

  • 4 De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een bevallingsverlof van tien weken vanaf de dag volgend op die van de bevalling. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste zestien weken, voor zover het zwangerschapsverlof voorafgaand aan de vermoedelijke datum van bevalling, om andere redenen dan wegens ziekte minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 5 Indien de vrouwelijke ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het tweede lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 6 Indien aan de gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vijfde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de vrouwelijke ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het vijfde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de vrouwelijke ambtenaar zou zijn toegekend indien zij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

Artikel 33fc. Bevalling en ontslag

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gewezen vrouwelijke ambtenaar, wier tijdstip van ingang van haar ontslag is gelegen in de periode, bedoeld in artikel 33fb, eerste lid, behoudt haar aanspraak op bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. De aanspraak eindigt na 16 weken, te rekenen vanaf de eerste dag waarop haar zwangerschapsverlof als bedoeld in artikel 33fb, derde lid, een aanvang heeft genomen.

  • 2 De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering gedurende de periode die:

    • a. aanvangt op de 41e dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling; en

    • b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 3 De periode, bedoeld in het tweede lid, wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

  • 4 De gewezen ambtenaar wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering gedurende de periode die:

    • a. aanvangt op de datum van bevalling; en

    • b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

Artikel 33g. Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 2 De ambtenaar die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 3 Geen aanspraak op verlof bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 4 Indien de dienstbetrekking buiten Nederland wordt vervuld bestaat aanspraak op verlof tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 5 Het aantal uren verlof waarop de ambtenaar per keer ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 6 De ambtenaar, wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd, heeft aanspraak op 60% van zijn bezoldiging over een gedeelte van de verlofuren, bedoeld in het vijfde lid, zijnde ten hoogste dertien maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 7 Indien de arbeidsduur van de ambtenaar gedurende het verlof, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wijzigt, wordt de aanspraak op het verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 8 De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden. De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste twaalf maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten. Ontslag op aanvraag gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de sector Rijk wordt niet als ontslag beschouwd. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.

  • 9 De ambtenaar meldt het voornemen verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan het tot verlening van het verlof bevoegde gezag.

    Daarbij geeft de ambtenaar op:

    • a. de perioden waarin het verlof zal worden genoten;

    • b. het aantal uren verlof per periode, en

    • c. de spreiding van de verlofuren over de perioden.

    Bij de eerste melding ten aanzien van het desbetreffende kind dient tevens opgave te worden gedaan van het totaal aantal uren dat de ambtenaar wenst op te nemen en de eventuele opdeling daarvan in perioden. Indien de ambtenaar het verlof heeft opgedeeld in meerdere perioden geldt de opgave, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, slechts voor één periode tegelijk. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging van het kind.

  • 10 Het bevoegd gezag stemt in met het verzoek, bedoeld in het negende lid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 11 Het bevoegd gezag is verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof als bedoeld in de artikelen 33fb, onderscheidenlijk 33h.

    Het bevoegd gezag is tevens verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 12 Het bevoegd gezag behoeft aan een aanvraag als bedoeld in het elfde lid niet met ingang van een vroeger tijdstip dan vier weken na de aanvraag gevolg te geven. In het geval het verlof met toepassing van het elfde lid, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, wordt de aanspraak op het overige deel van het verlof opgeschort.

  • 13 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de ambtenaar, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen van dienstbelang wijzigen tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof. De eerste volzin is niet van toepassing op de ambtenaar die na het verlof op grond van artikel 33d, eerste lid, onderdeel d, gedurende een periode van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn verlof.

  • 14 Indien de aanstelling eindigt voordat het verlof volledig is genoten, reikt het bevoegd gezag de ambtenaar op diens verzoek een verklaring uit waaruit blijkt op hoeveel uren verlof de ambtenaar nog aanspraak heeft.

Artikel 33h

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft in verband met de adoptie van een kind aanspraak op verlof met behoud van bezoldiging.

  • 2 De aanspraak op verlof in verband met adoptie van een kind bedraagt ten hoogste vier aaneengesloten weken. De aanspraak bestaat gedurende een tijdvak van achttien weken te rekenen vanaf twee weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen zoals die dag is aangeduid in een door de ambtenaar aan het bevoegd gezag overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • 3 Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat de aanspraak op verlof slechts ten aanzien van één van die kinderen.

  • 4 De ambtenaar meldt aan het bevoegd gezag het verlof in verband met adoptie uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • 5 Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het eerste lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 6 Indien aan gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vijfde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het vijfde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

Artikel 33i

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet wordt aan de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van:

    • a. zijn echtgenote of echtgenoot;

    • b. een inwonend kind tot wie de ambtenaar als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;

    • c. een inwonend kind van zijn echtgenote of echtgenoot;

    • d. een pleegkind dat blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als de ambtenaar en dat hij als pleegouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verzorgt.

  • 2 Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet wordt aan de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de noodzakelijke verzorging in verband met ernstige ziekte van: echtgenote, echtgenoot, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen.

  • 3 Het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt in elk kalenderjaar ten hoogste tweemaal de arbeidsduur per week.

  • 4 De ambtenaar meldt vooraf aan het bevoegd gezag dat hij het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de ambtenaar het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan het bevoegd gezag onder opgave van de reden. Bij die melding geeft de ambtenaar ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan.

  • 5 Het bevoegd gezag kan achteraf van de ambtenaar verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Buitengewoon verlof van lange duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 34. Buitengewoon verlof van lange duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Buitengewoon verlof van lange duur kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag worden verleend, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2 Het verlof, bedoeld in het eerste lid, gaat niet in dan nadat de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard dat hij de daaraan verbonden voorwaarden aanvaardt.

  • 3 Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag uitsluitend strekt in het persoonlijk belang van de ambtenaar, wordt hem dit niet verleend dan zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste een jaar.

  • 4 Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, verband houdt met een benoeming van de ambtenaar tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, wordt hem dit niet verleend dan zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste twee jaren. Artikel 33b, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Het bevoegd gezag biedt de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend op grond van het eerste lid in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, dan wel van een functie als bedoeld in het vierde of vijfde lid, na afloop van het verlof een passende functie aan.

  • 6 Een passende functie als bedoeld in het zesde lid, dient zo mogelijk ten minste gelijkwaardig te zijn aan de functie waarop het buitengewoon verlof betrekking had.

Artikel 34a. Buitengewoon verlof uitsluitend in het persoonlijk belang

[Vervallen per 01-10-1997]

Artikel 34b. Buitengewoon verlof mede in het algemeen belang

[Vervallen per 01-10-1997]

Artikel 34c. Buitengewoon verlof voor bezoldigde bestuurders van ambtenarenorganisaties

[Vervallen per 01-10-1997]

Artikel 34d. Buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang

[Vervallen per 01-10-1997]

Artikel 34e. Ontslag bij niet hervatten van de werkzaamheden na afloop van buitengewoon verlof van lange duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar, die na afloop van hem verleend buitengewoon verlof van lange duur en zonder dat dit is verlengd, zijn dienst niet tijdig hervat, wordt voor de toepassing van dit reglement geacht een aanvraag tot ontslag te hebben ingediend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar binnen een redelijke termijn ten genoegen van Onze Minister aannemelijk maakt, dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten, in welk geval het verlof geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop bedoelde geldige redenen hebben opgehouden te bestaan.

Artikel 34f

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Voor de toepassing van deze paragraaf is - ingeval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17, dan wel artikel 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 - met betrekking tot de vaststelling van dit bezoldigingsdeel, het derde, respectievelijk vierde lid van artikel 17 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34g

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt regels ten aanzien van levensloopverlof.

Hoofdstuk VI. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

§ 1. Definities en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 35. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In dit hoofdstuk en in hoofdstuk X wordt verstaan onder:

  • AAOP-uitkering: ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen als bedoeld in hoofdstuk 11 van het pensioenreglement;

  • arbeidsongeschiktheid: volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WIA of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid als bedoeld in artikel 5 van de WIA;

  • arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;

  • beroepsincident: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;

  • beroepsziekte: een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • bovenwettelijke WW-uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk;

  • deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

  • dienstongeval: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • gewezen ambtenaar: een ambtenaar aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;

  • passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

  • Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, genoemd in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

  • Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;

  • WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • WIA-uitkering: een uitkering op grond van de WIA;

  • WW-uitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • ZW: Ziektewet;

  • ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de ZW;

  • arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de ZW.

Artikel 35a. Bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Indien de bepalingen in dit hoofdstuk worden toegepast op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet van de Koning, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman, de Raad van State, het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het secretariaat van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden, dient voor Onze Minister telkens respectievelijk te worden gelezen het college van de Algemene Rekenkamer, de voorzitter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet van de Koning, de kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman, de vice-president van de Raad van State, de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of de voorzitter van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden.

§ 2. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en het medisch advies

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 36. Verzuimbegeleiding en arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de ambtenaar

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Onze Minister verricht zijn taak met betrekking tot begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2 Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

  • 3 De ambtenaar is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden.

  • 4 Onze Minister kan ten aanzien van de ambtenaar die korter dan een jaar volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten bepalen dat hij zijn arbeid slechts mag hervatten, nadat Onze Minister hiervoor toestemming heeft verleend;

  • 5 De ambtenaar die wegens ziekte gedurende een jaar of langer volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten mag zijn arbeid slechts hervatten, nadat Onze Minister hiervoor toestemming heeft verleend.

  • 6 Onze Minister verleent de toestemming, bedoeld in het vierde en vijfde lid, eerst nadat er een medisch advies is van de deskundige persoon of de arbodienst.

Artikel 36a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

    • a) voor zover dit noodzakelijk is om te beoordelen of de ambtenaar van 55 jaar en ouder in staat is nachtarbeid te verrichten;

    • b) indien Onze Minister gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • c) indien de ambtenaar niet meer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn arbeid;

    • d) ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

    • e) indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge de Wet publieke gezondheid, een nominatieve aangifteplicht geldt;

    • f) om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 98, derde lid, aanhef en onderdelen a en b;

    • g) om te beoordelen of de ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten;

    • h) voorzover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting;

    • i) indien hij in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat of hij is benoemd in een functie waarvoor bij aanstelling een geneeskundig onderzoek is vereist als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel b;

    • j) om bij een verzoek als bedoeld in artikel 98, negende lid, te beoordelen of de ambtenaar lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie te blijven vervullen.

  • 2 Onze Minister stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Medisch advies

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 36b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In geval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte voorziet artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI in het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel.

  • 2 Het medisch advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 36a, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en Onze Minister medegedeeld.

  • 3 De ambtenaar of de gewezen ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij het niet eens is met het medisch advies. De deskundige persoon of de arbodienst stelt Onze Minister in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijk verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen plaats.

  • 5 Op verzoek van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie geneeskundigen kenbaar te maken.

Artikel 36c

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De leden van de commissie bedoeld in artikel 36b, vierde en vijfde lid, worden per verzoek om een hernieuwd onderzoek aangewezen door Onze Minister. De geneeskundige die het medisch advies heeft uitgebracht waarvan herziening wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting.

  • 2 De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mee aan:

    • a) de ambtenaar of de gewezen ambtenaar;

    • b) Onze Minister;

    • c) de behandelend arts, bedoeld in artikel 36b, vijfde lid.

Artikel 36d

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De kosten, verbonden aan het onderzoek, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, respectievelijk, het hernieuwd onderzoek bedoeld in het artikel 36b, derde lid, komen voor rekening van Onze Minister. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de geldende regels ter zake van dienstreizen.

§ 3. Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging of een aanvullende uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van zijn bezoldiging. Bij voortdurende ongeschiktheid heeft hij vervolgens recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 2 Het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op de eerste dag waarop wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is of zou zijn gewerkt, of het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is of zou zijn gestaakt. Indien de ambtenaar buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging geniet, vangt het tijdvak aan op de dag volgend op die waarop het buitengewoon verlof is beëindigd.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid samengeteld indien:

    • a. zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, of

    • b. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, heeft de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging indien de ongeschiktheid om zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een beroepsincident.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, heeft de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging over het aantal uren dat hij passende arbeid heeft verricht of zou hebben verricht indien die arbeid hem zou zijn aangeboden.

  • 6 De doorbetaling van de bezoldiging eindigt:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel 37a, eerste lid, is herplaatst;

    • b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

Artikel 37a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is verplicht een andere functie te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid.

  • 2 De ambtenaar die door het UWV in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, wordt herplaatst in een functie die passende arbeid omvat, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 De ambtenaar die op grond van het eerste lid is herplaatst voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 98, derde lid, onderdeel a, is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn rechtop een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil tussen:

    • a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 37 recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 4 Indien de ziekte uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, wordt veroorzaakt door een beroepsincident, heeft de ambtenaar, bedoeld in het derde lid, van wie de arbeidsongeschiktheid ten minste 35% bedraagt, nadat de termijn van twee jaar is verstreken tevens recht op een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil tussen:

    • a. een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken, en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing vermeerderd met de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en een uit de oorspronkelijke functie voortvloeiend recht op een WIA-uitkering en een AAOP-uitkering.

  • 5 Het percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:

    90,02%;

    65 tot 80%:

    65,26%;

    55 tot 65%:

    54,01%;

    45 tot 55%:

    45,01%;

    35 tot 45%:

    36,01%;

  • 6 De aanvullende uitkeringen, bedoeld in het derde en vierde lid, eindigen in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend; of

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 7 In zoverre in afwijking van het derde lid, bedraagt voor de ambtenaar die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, de aanvullende uitkering na de eerste 52 weken weken het verschil tussen:

    • a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 76a van de Ziektewet recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

Artikel 37b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 37a, tweede lid, ontvangt bij voortdurende arbeidsongeschiktheid gedurende hoogstens vijf jaar een uitkering van 70% van het verschil tussen:

    • a. zijn bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering zoals die zou zijn geweest op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken, en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing verminderd met eventuele daarna volgende verhogingen op grond van artikel 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, en vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft de ambtenaar die arbeidsongeschikt is geworden ten gevolge van een beroepsincident, ook nadat de termijn van vijf jaar is verstreken recht op een uitkering.

  • 3 De uitkering eindigt in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;

    • b. met ingang van de dag volgend op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 4 Bij eventuele samenloop van een recht op uitkering op grond van dit artikel en een recht op uitkering op grond van artikel 37a, derde of vierde lid, vervalt het laatstbedoelde recht.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gewezen ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan op grond van artikel 98, eerste lid, onderdeel f, nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft:

    • a. zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, maar niet langer dan een tijdvak van 52 weken, recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering;

    • b. zolang hij na afloop van het tijdvak, bedoeld in onderdeel a, nog ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, gedurende maximaal 26 weken recht op doorbetaling van 70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2 De gewezen ambtenaar die binnen vier weken na het tijdstip van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft, zolang hij ongeschikt is tot werken wegens ziekte, gedurende maximaal 52 weken recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest.

  • 3 De gewezen ambtenaren, bedoeld in het eerste en tweede lid, hebben gedurende een tijdvak van 104 weken als bedoeld in artikel 23 van de WIA, recht op doorbetaling van hun laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering indien hun arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident.

  • 4 Het tijdvak gedurende welke de gewezen ambtenaar recht heeft op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vangt aan op de eerste dag waarop wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is of zou zijn gewerkt of het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is of zou zijn gestaakt. Indien de gewezen ambtenaar onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging genoot, vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aan op de dag waarop het ontslag is ingegaan.

  • 5 Voor het bepalen van het einde van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld indien:

  • 6 De doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, eindigt in ieder geval:

  • 7 De gewezen ambtenaar die recht heeft op een WIA-uitkering ter zake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde, heeft recht op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een beroepsincident.

  • 8 De aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, is gelijk aan het verschil tussen:

    • a. een percentage van de laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag; en

    • b. de aan de gewezen ambtenaar toegekende WIA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekende AAOP-uitkering.

  • 9 Het percentage, bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:

    90,02%;

    65 tot 80%:

    65,26%;

    55 tot 65%:

    54,01%;

    45 tot 55%:

    45,01%;

    35 tot 45%:

    36,01%;

  • 10 De aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, eindigt:

Artikel 38a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wegens een dienstongeval of een beroepsziekte doch niet door een beroepsincident, wordt op zijn aanvraag voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de ambtenaar die ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wegens een beroepsincident.

  • 2 De gewezen ambtenaar van wie de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een beroepsziekte doch niet door een beroepsincident, wordt op zijn aanvraag voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de gewezen ambtenaar van wie de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident.

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De artikelen 37, vierde lid, 37a, derde tot en met zevende lid, 38, 38a en 69, tweede lid, zijn niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geen overheidswerknemer zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.

Artikel 40. Geen aanspraak

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging:

    • a) indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;

    • b) indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c) indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel b en blijkt dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid, de aan de desbetreffende functie verbonden werkzaamheden te verrichten, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 De gewezen ambtenaar heeft geen aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, indien hij op grond van een aanvaarde andere betrekking aanspraak kan maken op betaling van loon of bezoldiging, dan wel aanspraak kan maken op een ZW-uitkering.

Artikel 40a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:

    • a) niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;

    • b) zich niet gedurende het gehele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;

    • c) de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

    • d) zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;

    • e) verzuimt de deskundige persoon of de arbodienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken;

    • f) zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;

    • g) er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • h) niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij zijn werkgever;

    • i) weigert aangeboden passende arbeid, waartoe de deskundige persoon of de arbodienst hem in staat acht, te verrichten;

    • j) zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;

    • k) zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • l) weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wetten;

    • m) tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • n) vóór de betaling van de bezoldiging weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;

    • o) niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • p) zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de deskundige persoon of de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze persoon of dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de deskundige persoon of de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • q) zonder deugdelijke grond weigert gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • r) zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren of bijstellen van een plan van aanpak, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;

    • s) geen aanspraak heeft op een WIA-uitkering omdat geen aanvraag is ingediend of in verband met de toepassing van artikel 88 van de WIA;

    • t) zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2 De aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging, kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de regels heeft overtreden die ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.

  • 3 De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 4 Onze Minister kan op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat de aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging, niet vervalt maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 5 Voor zover Onze Minister van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging, alsnog aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitbetaald, indien het in artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI, bedoelde oordeel ten gunste van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitvalt.

Artikel 40b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

  • 2 De maatregelen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op duurzame reïntegratie in de eigen arbeid of in andere passende arbeid in de sector Rijk waarvan de voor die arbeid geldende salarisschaal niet meer dan twee schalen lager is dan de salarisschaal die voor de ambtenaar geldt en waarbij de resterende mogelijkheden van de ambtenaar volledig worden benut. Indien na overleg tussen het bevoegd gezag en de ambtenaar vaststaat dat dergelijke arbeid niet voorhanden is, zullen de maatregelen en voorschriften zich richten op duurzame reïntegratie in andere passende arbeid, zo mogelijk binnen een van de overheidssectoren.

  • 3 Zolang duurzame reïntegratie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is, stelt het bevoegd gezag de ambtenaar in de gelegenheid andere passende arbeid te verrichten.

  • 4 Uit hoofde van zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 5 De ambtenaar die van mening is dat het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, legt bij zijn verzoek tot nakoming aan het bevoegd gezag een oordeel van het UWV als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI over. Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken op het verzoek en deelt daarbij mee tot welke aanpassingen in de reïntegratie-inspanningen het verzoek hem aanleiding geeft.

Einde van de doorbetaling bezoldiging/arbeidsongeschiktheidsuitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

§ 4. Verplichtingen en sancties

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 43. Verplichtingen en sancties gedurende het tijdvak van 52 weken

[Vervallen per 29-12-2004]

Artikel 44. Verplichtingen en sancties na het tijdvak van 52 weken

[Vervallen per 29-12-2004]

§ 5. Bijzondere situaties

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Samenloop met andere inkomsten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij samenloop van een recht krachtens dit hoofdstuk met een ZW-uitkering, WIA-uitkering, AAOP-uitkering, WW-uitkering of bovenwettelijke WW-uitkering, dan wel een daarmee vergelijkbare uitkering, op grond van dezelfde dienstbetrekking, wordt deze uitkering in mindering gebracht op dit recht, tenzij het een recht op grond van de artikelen 47 of 48 betreft.

  • 2 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de ZW-uitkering, de WIA-uitkering, de AAOP-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de ZW-uitkering, de WIA-uitkering, de AAOP-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 3 Indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar recht heeft op een ZW-uitkering of een WIA-uitkering, is het verplichtingen- en sanctieregime van de ZW of de WIA van overeenkomstige toepassing op zijn recht krachtens dit hoofdstuk op grond van dezelfde dienstbetrekking.

  • 4 De inkomsten die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet in verband met het verrichten van in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk geachte arbeid, worden op de aanspraak op de doorbetaling van de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering in mindering gebracht, voor zover deze inkomsten tezamen met de aanspraak op de doorbetaling van de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering of de WIA-uitkering, vermeerderd met de AAOP-uitkering, de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering te boven gaan.

  • 5 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit hoofdstuk recht heeft, in mindering gebracht, tenzij:

    • a) de gewezen ambtenaar deze inkomsten reeds vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot; en

    • b) de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

Bevalling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 46

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Voor zolang de gewezen ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge artikel 33fc, het eerste, tweede of het vierde lid, toekomende uitkering:

    • a) wegens ziekte ongeschikt is tot werken, dan wel

    • b) binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot werken, heeft zij gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van de bezoldiging overeenkomstig artikel 38. De termijn van 52 weken wordt geacht aan te vangen na beëindiging van voornoemde periode respectievelijk met ingang van de eerste dag waarop zij ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.

  • 2 Ongeschikt tot werken, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het eerste lid is de vrouwelijke gewezen ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking als zij vervulde, te vervullen.

Tegemoetkomingen in bijzondere gevallen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 47. Tegemoetkoming in noodzakelijk gemaakte ziektekosten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In bijzondere gevallen kan aan de ambtenaar een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met ziekte, welke de ambtenaar voor zichzelf en voor zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt:

    • a) indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien; en

    • b) deze kosten redelijkerwijs niet voor zijn rekening kunnen blijven.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere regels vaststellen.

Artikel 48. Vergoeding van ziektekosten bij dienstongeval en beroepsziekte

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, voortvloeit uit een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, worden hem vergoed de naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging die voor rekening van de ambtenaar blijven.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere regels vaststellen.

§ 6. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 48a. Aanpassing bedrag / begrip bezoldiging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het bedrag van de bezoldiging of de laatstgenoten bezoldiging, bedoeld in de artikelen 37, 37a, derde lid, en 38, en het bedrag van de eindejaarsuitkering, bedoeld in de genoemde artikelen, worden in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris respectievelijk de eindejaarsuitkering.

  • 2 Indien de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17, 17a, 18 of 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, worden die toelagen voor de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde bedrag, vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge zijn arbeidstijdpatroon zou zijn toegekend indien hij niet ongeschikt was geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Indien de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk is, dan wordt dit bedrag vastgesteld op het gemiddelde van het bedrag dat de ambtenaar per maand aan die toelagen heeft genoten over de drie kalendermaanden voorafgaande aan:

    • a) de kalendermaand waarin de ambtenaar ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte; of

    • b) de kalendermaand waarin de gewezen ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen.

  • 3 Indien ook voor het overige de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend over de drie kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin:

    • a) de ambtenaar ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • b) de gewezen ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen.

  • 4 Voor zover de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt voor de toepassing van het tweede en derde lid gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld aan bezoldiging per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij in dienst is geweest vóór het ontstaan van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid respectievelijk tot het vervullen van een naar aard en omvang soortgelijke betrekking.

Artikel 48b. Aanpassing bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering

[Vervallen per 13-01-2010]

Hoofdstuk VII. Rechten en verplichtingen bij reorganisaties

[Vervallen per 01-01-2018]

Wederzijdse rechten en verplichtingen

[Vervallen per 01-01-2018]

- de verplichting van de herplaatsingskandidaat om mee te zoeken naar een passende functie en een passende functie te aanvaarden

[Vervallen per 01-01-2018]

- Voorzieningen bij verplaatsing over grote afstand

[Vervallen per 01-01-2018]

Hoofdstuk VIIbis. Van werk naar werk

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 49r. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, wordt verstaan onder:

  • a. begeleidingstraject: het begeleidingstraject van werk naar werk, bedoeld in artikel 49y, vijfde lid, bij de uitvoering van het VWNW-plan;

  • b. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 49uu, eerste lid;

  • c. plaats van tewerkstelling: de plaats van tewerkstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

  • d. reorganisatie: iedere wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een onderdeel van de sector Rijk, waaraan personele consequenties zijn verbonden;

  • e. verplichte VWNW-kandidaat: de ambtenaar

    • 1°. die krachtens artikel 49w, tweede lid, als overtollig is aangewezen,

    • 2°. van wie de functie in verband met een reorganisatie is opgeheven,

    • 3°. ten aanzien van wie het bevoegd gezag heeft besloten dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich zal voegen in zijn verplaatsing over een aanmerkelijke afstand tengevolge van een besluit tot wijziging van de plaats van tewerkstelling;

  • f. VWNW: van werk naar werk;

  • g. voorbereidende fase: de voorbereidende fase, bedoeld in artikel 49s, eerste lid, waarin een onderdeel van de sector Rijk zich bevindt;

  • h. vrijwillige VWNW-kandidaat: de ambtenaar, die deel uitmaakt van een aangewezen groep als bedoeld in artikel 49s, tweede lid, en aanvangt met de uitvoering van het VWNW-plan;

  • i. VWNW-kandidaat: de vrijwillige VWNW-kandidaat of de verplichte VWNW-kandidaat;

  • j. VWNW-onderzoek: het VWNW-onderzoek, bedoeld in artikel 49x;

  • k. VWNW-plan: het VWNW-plan, bedoeld in artikel 49y.

Artikel 49s. Voorbereidende fase

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Een voorgenomen besluit tot een belangrijke reorganisatie wordt voorafgegaan door een voorbereidende fase, onverminderd artikel 49u.

  • 2 Het bevoegd gezag besluit tot een voorbereidende fase in de volgende gevallen:

    • a. om te voorkomen dat op termijn ambtenaren als verplichte VWNW-kandidaten worden aangemerkt omdat hun functie wordt opgeheven,

    • b. om te voorkomen dat op termijn overtolligheid ontstaat binnen een door het bevoegd gezag aangewezen groep ambtenaren die een uitwisselbare functie vervullen indien het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies resteren voor de betrokken ambtenaren, of

    • c. bij een besluit tot wijziging van de plaats van tewerkstelling voor een door het bevoegd gezag aangewezen groep ambtenaren naar een locatie die ten opzichte van de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling is gelegen op een reisafstand van meer dan een half uur per enkele reis.

  • 3 Een aangewezen groep ambtenaren als bedoeld in het tweede lid, bestaat uit ambtenaren die zijn aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en uit ambtenaren die zijn aangesteld in vaste dienst.

  • 4 Het bevoegd gezag besluit wanneer de voorbereidende fase begint en eindigt. De duur van de voorbereidende fase kan door het bevoegd gezag worden verlengd of verkort.

  • 5 Gedurende de voorbereidende fase neemt een aangewezen groep ambtenaren als bedoeld in het tweede lid, deel aan een VWNW-onderzoek.

Artikel 49t. Overlegverplichting

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 en artikel 118, en de betrokken ondernemingsraden worden door het bevoegd gezag tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot aanvang van een voorbereidende fase.

  • 2 Voorafgaand aan een voorbereidende fase legt het bevoegd gezag een globale beschrijving van de toekomstige organisatie aan de betrokken ondernemingsraden voor teneinde hen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze in te brengen ten aanzien van betrokken functiegroepen en de argumentatie voor de voorziene vermindering van functies.

  • 3 Het bevoegd gezag legt de zienswijze van de betrokken ondernemingsraden met de globale beschrijving van de toekomstige organisatie voor aan de centrales van verenigingen van ambtenaren en stelt hen in de gelegenheid advies uit te brengen over het aanwijzen van een groep ambtenaren als bedoeld in artikel 49s, tweede lid, en over de duur en over de verlenging of verkorting van de voorbereidende fase, bedoeld in het vierde lid van dat artikel. Van dit advies kan slechts gemotiveerd worden afgeweken.

  • 4 Het bevoegd gezag betrekt de centrales van verenigingen van ambtenaren bij de voorlichting en begeleiding van ambtenaren tijdens de voorbereidende fase.

Artikel 49u. Afzien van de voorbereidende fase

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In afwijking van artikel 49s, kan het bevoegd gezag afzien van een voorbereidende fase indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, nadat het bevoegd gezag de centrales van verenigin