Eerste afdeling. Van de faillietverklaring
-
1 De schuldenaar, die in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt,
hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zijner schuldeisers, bij
rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard.
-
4 Indien de schuldenaar binnen het Rijk in Europa geen woonplaats heeft, doch aldaar
een beroep of bedrijf uitoefent, is de rechtbank, binnen welker gebied hij een kantoor
heeft, bevoegd.
-
5 Wordt in het geval van het derde of vierde lid door meer dan één daartoe bevoegde
rechtbank op verschillende dagen de faillietverklaring uitgesproken, dan heeft alleen
de eerst gedane uitspraak rechtsgevolgen. Heeft de uitspraak van verschillende rechtbanken
op dezelfde dag plaats, dan heeft alleen de uitspraak van de rechtbank, die in de
wet van 10 augustus 1951, Stb. 347 het eerst genoemd wordt, rechtsgevolgen.
-
1 Indien een verzoek tot faillietverklaring een natuurlijke persoon betreft en hij geen
verzoek heeft ingediend tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
bedoeld in titel III, geeft de griffier de schuldenaar terstond bij brief kennis dat hij binnen veertien
dagen na de dag van de verzending van die brief alsnog een verzoek als bedoeld in
artikel 284 kan indienen.
De artikelen 3 en 3a blijven buiten toepassing indien een verzoek tot faillietverklaring een schuldenaar
betreft ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is.
-
2 De behandeling van de eigen aangifte of het verzoek tot faillietverklaring wordt in
ieder geval geschorst totdat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot aanwijzing
van de herstructureringsdeskundige. Wijst de rechtbank het verzoek toe, dan kondigt
zij daarbij tevens overeenkomstig artikel 376 een afkoelingsperiode af en blijft de schorsing tijdens die periode van kracht.
-
1 De aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan en het verzoek daartoe ingediend ter
griffie en met de meeste spoed in raadkamer behandeld. Het Openbaar Ministerie wordt
daarop gehoord. Indien de aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan door een natuurlijk
persoon, stelt de griffier deze terstond ervan in kennis dat hij, onverminderd artikel 15b, eerste lid, een verzoek als bedoeld in artikel 284 kan indienen.
-
1 De verzoeken, bedoeld in het vorige artikel en in de artikelen 5a, 8, 9, 10, 11, 15c, tweede lid, 42a, 67, 155, 166, 198, 206, 371, eerste lid, 376, eerste lid, 378, eerste lid, 379, eerste lid, en 383, eerste lid, worden ingediend door een advocaat.
-
3 Verzoeken op de voet van de artikelen 46, 72, tweede lid, onder e, en 77, vierde lid,
van de verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei
2015 betreffende insolventieprocedures (PbEU 2015, L 141) worden ingediend door een
advocaat.
-
1 Een verzoek tot opening van een groepscoördinatieprocedure als bedoeld in artikel
61 van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening kan worden gedaan door een insolventiefunctionaris bij de rechtbank,
aangewezen in artikel 2.
-
2 Tegen een beslissing van de rechtbank als bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de
in artikel 5, derde lid, genoemde verordening, kan een bij de groepscoördinatieprocedure betrokken insolventiefunctionaris
gedurende acht dagen, na de dag waarop die beslissing is genomen, in hoger beroep
komen.
-
1 De rechtbank kan bevelen, dat de schuldenaar worde opgeroepen, om in persoon of bij
gemachtigde gehoord te worden. De griffier doet de oproeping op de wijze, bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen. Is buiten Nederland een hoofdinsolventieprocedure
geopend op de voet van artikel 3, eerste lid, van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening, dan stelt de griffier de insolventiefunctionaris of de schuldenaar
als bedoeld in artikel 2, onder 3, van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening
in de hoofdinsolventieprocedure onverwijld schriftelijk in kennis van de aanvraag
onder mededeling dat deze zijn zienswijze binnen een daartoe door de rechter bepaalde
termijn kenbaar kan maken.
-
2 Indien de schuldenaar, die is opgeroepen om gehoord te worden, gehuwd is of een geregistreerd
partnerschap is aangegaan, is zijn echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner
mede bevoegd om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen.
-
3 De faillietverklaring wordt uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan
van feiten of omstandigheden, welke aantonen, dat de schuldenaar in de toestand verkeert
dat hij heeft opgehouden te betalen, en, zo een schuldeiser het verzoek doet, ook
van het vorderingsrecht van deze.
-
4 Ontleent de Nederlandse rechter zijn rechtsmacht aan de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening, dan wordt in het vonnis van faillietverklaring vermeld of
het een hoofdinsolventieprocedure dan wel een territoriale insolventieprocedure in
de zin van de verordening betreft.
-
1 De schuldenaar, die in staat van faillissement is verklaard, nadat hij op de aanvraag
tot faillietverklaring is gehoord, heeft gedurende acht dagen, na de dag der uitspraak,
recht van hoger beroep.
-
2 Zo hij niet is gehoord, heeft hij gedurende veertien dagen, na de dag der uitspraak,
recht van verzet. Indien hij tijdens de uitspraak zich niet binnen het Rijk in Europa
bevindt, wordt die termijn verlengd tot een maand.
-
3 Van het vonnis, op het verzet gewezen, kan hij gedurende acht dagen, na de dag der
uitspraak, in hoger beroep komen.
-
2 Hetzelfde geldt bij vernietiging der faillietverklaring ten gevolge van verzet, in
welk geval van het hoger beroep door de griffier van het gerechtshof, waarbij het
is aangebracht, onverwijld wordt kennis gegeven aan de griffier van de rechtbank die
de vernietiging heeft uitgesproken.
-
1 Elk schuldeiser, met uitzondering van hem die de faillietverklaring heeft verzocht,
en elk belanghebbende heeft tegen de faillietverklaring recht van verzet gedurende
acht dagen na de dag der uitspraak.
-
1 De schuldeiser of de belanghebbende, wiens in het vorige artikel bedoeld verzet door
de rechtbank is afgewezen, heeft recht van hoger beroep, gedurende acht dagen na de
dag der afwijzing.
-
2 Hetzelfde geldt, bij vernietiging der faillietverklaring door de rechtbank ten gevolge
van dat verzet, voor de schuldenaar, de schuldeiser, die de faillietverklaring verzocht
heeft, en het Openbaar Ministerie, in welk geval tevens het tweede lid van artikel 9 van toepassing is.
-
1 Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kunnen de schuldenaar, de schuldeiser
die de faillietverklaring verzocht, de in art. 10 bedoelde schuldeiser of belanghebbende en het Openbaar Ministerie, gedurende acht
dagen na de dag der uitspraak, in cassatie komen.
-
3 Indien de cassatie is gericht tegen een arrest, houdende vernietiging van het vonnis
van faillietverklaring, geeft de griffier van de Hoge Raad van het verzoek tot cassatie
onverwijld kennis aan de griffier van het gerechtshof dat de vernietiging heeft uitgesproken.
-
1 Indien ten gevolge van verzet, hoger beroep of cassatie de faillietverklaring wordt
vernietigd, blijven niettemin geldig en verbindend voor de schuldenaar de handelingen,
door de curator verricht vóór of op de dag, waarop aan het voorschrift tot aankondiging
overeenkomstig artikel 15 is voldaan.
-
2 Hangende het verzet, het hoger beroep of de cassatie kan geen raadpleging over een
akkoord plaats hebben, noch tot de vereffening van de boedel buiten toestemming van
de schuldenaar worden overgegaan.
Indien de faillietverklaring wordt vernietigd wordt de opzegging van een arbeidsovereenkomst
door een curator, in afwijking van artikel 13, eerste lid, met terugwerkende kracht beheerst door de wettelijke of overeengekomen regels die
van toepassing zijn buiten faillissement, met dien verstande dat de termijnen, bedoeld
in artikel 686a, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, aanvangen op het tijdstip waarop het faillissement wordt vernietigd.
-
1 Het vonnis van faillietverklaring houdt in de benoeming van een of meer leden van
de rechtbank tot rechter-commissaris in het faillissement, en de aanstelling van een
of meer curators. De rechter die de faillietverklaring uitspreekt, geeft in de uitspraak
tevens last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven
en telegrammen. De rechtbank vermeldt op het vonnis het tijdstip van de faillietverklaring
tot op de minuut nauwkeurig.
-
2 Van de faillietverklaring wordt door de griffier onverwijld kennis gegeven aan het
postvervoerbedrijf of de postvervoerbedrijven die zijn aangewezen als verlener van
de universele postdienst, alsmede de andere geregistreerde postvervoerbedrijven, bedoeld
in de Postwet 2009. In de kennisgeving wordt melding gemaakt van de in het vorige lid bedoelde last.
-
3 Een uittreksel uit het vonnis van faillietverklaring, houdende vermelding van de naam,
de woonplaats of het kantoor en het beroep van de gefailleerde, van de naam van de
rechter-commissaris, van de naam en de woonplaats of het kantoor des curators, van
de dag der uitspraak, alsmede van de naam, het beroep en de woonplaats of het kantoor
van ieder lid der voorlopige commissie uit de schuldeisers, zo er een benoemd is,
wordt door de curator onverwijld geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant.
-
4 Op verzoek van een insolventiefunctionaris of een schuldenaar als bedoeld in artikel
2, onder 3 en 5, van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening geeft de griffier van de rechtbank Den Haag onverwijld in de
Staatscourant kennis van de in artikel 28 van die verordening bedoelde gegevens. Een
zodanige kennisgeving vindt in elk geval plaats wanneer de schuldenaar in Nederland
een vestiging heeft in de zin van artikel 2, onder 10, van de in de eerste zin bedoelde
verordening. De gegevens, bedoeld in de eerste zin, worden aan de griffier verstrekt
in de Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse taal.
Benoemt de rechtbank meerdere rechters-commissarissen, dan zijn zij zowel afzonderlijk
als tezamen bevoegd om de in deze wet genoemde bevoegdheden uit te oefenen.
-
1 Zodra een vonnis van faillietverklaring ten gevolge van verzet, hoger beroep of cassatie
is vernietigd, en in de twee eerste gevallen de termijn, om in hoger beroep of in
cassatie te komen, verstreken is zonder dat daarvan gebruik is gemaakt, wordt door
de griffier van het rechtscollege, dat de vernietiging heeft uitgesproken, van die
uitspraak kennis gegeven aan de curator en aan het postvervoerbedrijf of de postvervoerbedrijven
die zijn aangewezen als verlener van de universele postdienst, alsmede de andere geregistreerde
postvervoerbedrijven, bedoeld in de Postwet 2009.
-
2 Gelijke kennisgeving geschiedt, in geval van vernietiging van een vonnis van faillietverklaring
in hoger beroep of cassatie, aan de griffier van de rechtbank, die het vonnis heeft
gewezen.
-
3 De rechter, die de vernietiging van een vonnis van faillietverklaring uitspreekt,
stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en van het salaris des curators.
Hij brengt dit bedrag ten laste van degene, die de faillietverklaring heeft aangevraagd,
van de schuldenaar, of van beide in de door de rechter te bepalen verhouding. Artikel 71, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel
open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging zal daarvan worden uitgegeven ten behoeve
van de curator.
Wordt faillietverklaring in hoger beroep of in cassatie uitgesproken met vernietiging
van een vonnis of arrest, waarbij de aangifte of aanvrage tot faillietverklaring werd
afgewezen, dan geeft de griffier van het rechtscollege, dat de faillietverklaring
uitspreekt, van die uitspraak kennis aan de griffier van de rechtbank, waarbij de
aangifte of aanvrage is ingediend.
-
1 Indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe
te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, geen verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft
ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar,
kan de rechtbank, totdat de verificatievergadering is gehouden of, indien de verificatievergadering
achterwege blijft, totdat de rechter-commissaris de beschikkingen als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, heeft gegeven, op verzoek van de gefailleerde diens faillissement opheffen onder
het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld
in titel III.
-
4 Alvorens te beslissen kan de rechtbank de gefailleerde, de rechter-commissaris en
de curator oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.
-
6 Van de opheffing van het faillissement wordt door de griffier kennis gegeven in de
aankondiging die is voorgeschreven in artikel 293. Indien in het faillissement overeenkomstig artikel 108 reeds het tijdstip voor de verificatievergadering was bepaald, zal in die aankondiging
tevens mededeling worden gedaan dat die verificatievergadering niet zal worden gehouden.
-
1 Tegen het vonnis, houdende uitspraak tot de opheffing van het faillissement en tot
de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door
andere belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.
-
2 Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, heeft de
gefailleerde gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep.
Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van het
gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft
van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
-
3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben
binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoek. De uitspraak vindt
niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoek
ter zitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld
mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
-
4 Indien het gerechtshof het faillissement handhaaft, kan de schuldenaar gedurende acht
dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld
door indiening van een verzoek ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt
terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het
beroep in cassatie en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier
van de rechtbank.
-
5 Zolang niet op het verzoek bedoeld in artikel 15b, tweede lid, is beslist en, indien de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende
het hoger beroep of de cassatie, kan in het faillissement geen raadpleging over een
akkoord plaatshebben, noch tot uitdeling aan de schuldeisers worden overgegaan.
-
1 Indien niet voldoende baten beschikbaar zijn voor de voldoening van de faillissementskosten
en de overige boedelschulden, kan de rechtbank, op voordracht van de rechter-commissaris
en na de schuldeiserscommissie, zo die er is, gehoord te hebben, bevelen, hetzij de
kosteloze behandeling, hetzij, na verhoor of behoorlijke oproeping van de gefailleerde,
en in dit geval bij beschikking in het openbaar uit te spreken, de opheffing van het
faillissement.
-
2 De rechter, die de opheffing van het faillissement beveelt, stelt tevens het bedrag
van de faillissementskosten vast en - zo daartoe gronden aanwezig zijn - van het salaris
van de curator. Hij brengt deze bedragen ten laste van de schuldenaar. Zij worden
bij voorrang boven alle andere schulden voldaan. Artikel 71, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
4 In afwijking van hetgeen in het tweede lid is bepaald, komen de kosten van de in deze
titel bevolen publicaties, voorzover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan,
ten laste van de Staat. De griffier van het rechtscollege dat de opheffing heeft bevolen,
draagt zorg voor de voldoening van het door de rechtbank vast te stellen bedrag dat
ten laste van de Staat komt.
Het bevel tot kosteloze behandeling van het faillissement heeft ten gevolge vrijstelling
van griffiekosten.
De beschikking, bevelende de opheffing van het faillissement, wordt op dezelfde wijze
openbaar gemaakt als het vonnis van faillietverklaring en daartegen kunnen de schuldenaar
en de schuldeisers op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijnen opkomen, als bepaald
is ten aanzien van het vonnis, waarbij een faillietverklaring wordt geweigerd. Indien
na een dergelijke opheffing opnieuw aangifte of – binnen drie jaar – aanvraag tot
faillietverklaring wordt gedaan, is de schuldenaar of de aanvrager verplicht aan te
tonen, dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te
bestrijden.
-
1 Er wordt een centraal openbaar register bijgehouden, ten behoeve waarvan de griffier
van de rechtbank, voor ieder faillissement afzonderlijk, met vermelding van de dagtekening,
de volgende gegevens inschrijft:
-
1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij de faillietverklaring uitgesproken
of de uitgesprokene weder opgeheven is;
-
2°. de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
-
3°. de ontbinding van het akkoord;
-
4°. het bedrag van de uitdelingen bij vereffening;
-
5°. de opheffing van het faillissement ingevolge artikel 15b of artikel 16;
-
6°. de rehabilitatie;
-
7°. de vereisten vermeld in artikel 24, tweede lid, van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening;
-
8°. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen stukken.
Door Onze Minister van Justitie of, indien ingevolge artikel 19, vierde lid, een ander orgaan is aangewezen, door dat orgaan, wordt het centrale register gehouden,
waarin de in artikel 19, eerste lid, genoemde gegevens worden ingeschreven.
In het geval, bedoeld in artikel 14, vierde lid, worden de gegevens met betrekking tot de daar bedoelde insolventieprocedure door
de griffier van de rechtbank Den Haag ingeschreven in het register.
Tweede afdeling. Van de gevolgen der faillietverklaring
Het faillissement omvat het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring,
alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft.
Niettemin blijven buiten het faillissement:
-
1°. de niet-bovenmatige roerende zaken en gezelschapsdieren vermeld in artikel 447 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij in het faillissement schuldeisers opkomen wegens vorderingen vermeld in artikel 448 van genoemd Wetboek, alsmede het auteursrecht in de gevallen waarin het niet vatbaar is voor beslag;
-
2°. hetgeen de gefailleerde door persoonlijke werkzaamheid, of als bezoldiging wegens
een ambt of bediening, of als soldij, gagement, pensioen of onderstand, gedurende
het faillissement verkrijgt, indien en voorzover de rechter-commissaris zulks bepaalt;
-
3°. de gelden, die aan de gefailleerde verstrekt worden ter voldoening aan een wettelijke
onderhoudsplicht;
-
4°. een door de rechter-commissaris te bepalen bedrag uit de opbrengst van het in artikel 253l, eerste en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vruchtgenot, ter bestrijding van de in artikel 253l, derde lid van Boek 1 van dat wetboek vermelde lasten en van de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
-
5°. het ingevolge artikel 642c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de kas der gerechtelijke consignaties gestorte bedrag;
-
6°. de goederen bedoeld in artikel 60a, derde lid;
-
7°. een aanspraak op het tegoed van een lijfrenterekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht
als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor zover de ter zake ingelegde bedragen voor de heffing van de inkomstenbelasting
in aanmerking konden worden genomen voor de bepaling van het belastbare inkomen uit
werk en woning.
In het vorige artikel wordt onder «gefailleerde» mede begrepen de echtgenoot of de
geregistreerde partner van de in enige gemeenschap van goederen gehuwde onderscheidenlijk
als partner geregistreerde.
-
2 Voor de uitoefening van het recht op het doen afkopen en het recht om de begunstiging
te wijzigen, behoeft de curator de toestemming van de rechter-commissaris, die daarbij
zonodig vaststelt tot welk bedrag deze rechten mogen worden uitgeoefend. Slechts met
schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer is de curator bevoegd tot overdracht
van de verzekering.
-
4 Indien de begunstiging na de faillietverklaring onherroepelijk wordt, kan deze onherroepelijkheid
niet aan de boedel worden tegengeworpen. De verzekeraar is verplicht een uitkering,
waarop de begunstiging betrekking heeft, onder zich te houden. Voor zover vaststaat
dat de begunstiging niet zal worden gewijzigd, blijven de eerste en de tweede volzin
buiten toepassing. Ten aanzien van de begunstigde is artikel 69 van overeenkomstige toepassing.
-
5 In afwijking van het vierde lid, tweede zin, kan de verzekeraar een betaling aan de
begunstigde tegenwerpen aan de boedel, voorzover de curator niet bewijst dat de verzekeraar
op het tijdstip van betaling op de hoogte was van het faillissement of van een daaraan
voorafgegaan beslag ten laste van de verzekeringnemer. In dat geval heeft de curator
verhaal op de begunstigde.
Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en
het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen, te rekenen van de dag
waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.
Voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel
niet aansprakelijk dan voorzover deze ten gevolge daarvan is gebaat.
-
2 Indien zij, door of tegen de gefailleerde ingesteld of voortgezet, een veroordeling
van de gefailleerde ten gevolge hebben, heeft die veroordeling tegenover de failliete
boedel geen rechtskracht.
Rechtsvorderingen, die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben,
kunnen gedurende het faillissement ook tegen de gefailleerde op geen andere dan een
in artikel 110 bepaalde wijze worden ingesteld.
-
1 Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar
ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van de verweerder geschorst, ten einde
deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator
tot overneming van het geding op te roepen.
-
2 Zo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de verweerder het recht ontslag
van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde
en de verweerder worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
-
1 Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en tegen de schuldenaar
ingesteld is, is de eiser bevoegd schorsing te verzoeken, ten einde, binnen een door
de rechter te bepalen termijn, de curator in het geding te roepen.
Voorzover tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening ener
verbintenis uit de boedel ten doel hebben, wordt het geding na de faillietverklaring
geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie der vordering
betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van de
gefailleerde, partij in het geding.
-
2 De artikelen 27-29 worden weer toepasselijk, indien het geding voor de rechter, bij wie het aanhangig
is, ten gevolge van zijn beslissing wordt voortgezet.
Indien een geding door of tegen de curator, of ook in het geval van artikel 29 tegen een schuldeiser wordt voortgezet, kan door de curator of door die schuldeiser
de nietigheid worden ingeroepen van handelingen, door de schuldenaar vóór zijn faillietverklaring
in het geding verricht, zo bewezen wordt dat deze door die handelingen de schuldeisers
desbewust heeft benadeeld en dat dit aan zijn tegenpartij bekend was.
De artikelen 27 tot en met 31 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot rechtsvorderingen betreffende
een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren
door de opening van een in Nederland op grond van artikel 19 van de verordening, genoemd
in artikel 5, derde lid, te erkennen insolventieprocedure.
-
1 Het vonnis van faillietverklaring heeft ten gevolge, dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging
op enig deel van het vermogen van de schuldenaar, vóór het faillissement aangevangen,
dadelijk een einde neemt, en dat, ook van hetzelfde ogenblik af, geen vonnis bij lijfsdwang
kan worden ten uitvoer gelegd.
-
2 Gelegde beslagen vervallen; de inschrijving van een desbetreffende verklaring van
de rechter-commissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.
Het beslag herleeft, zodra het faillissement een einde neemt ten gevolge van vernietiging
of opheffing van het faillissement, mits het goed dan nog tot de boedel behoort. Indien
de inschrijving van het beslag in de openbare registers is doorgehaald, vervalt de
herleving, indien niet binnen veertien dagen na de herleving een exploot is ingeschreven,
waarbij van de herleving mededeling aan de schuldenaar is gedaan.
-
3 Indien de schuldenaar zich in gijzeling bevindt, wordt hij ontslagen, zodra het vonnis
van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan, behoudens toepassing van
artikel 87.
-
4 Het bepaalde bij dit artikel geldt niet voor lijfsdwang bij vonnissen, beschikkingen
en authentieke akten, waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van
een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd
van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen,
waarbij een uitkering, krachtens artikel 85 lid 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene partner aan de andere partner verschuldigd, is bevolen, alsmede besluiten
op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet.
Artikel 33a
[Vervallen per 01-01-1978]
Indien vóór het faillissement van de schuldenaar de uitwinning zijner goederen zo
ver was gevorderd, dat de dag van de verkoop reeds was bepaald, kan de curator, op
machtiging van de rechter-commissaris, de verkoop voor rekening van de boedel laten
voortgaan.
-
2 Heeft de schuldenaar voor de dag van de faillietverklaring een toekomstig goed bij
voorbaat geleverd, dan valt dit goed, indien het eerst na de aanvang van die dag door
hem is verkregen, in de boedel, tenzij het gaat om nog te velde staande vruchten of
beplantingen die reeds voor de faillietverklaring uit hoofde van een zakelijk recht
of een huur- of pachtovereenkomst aan de schuldenaar toekwamen.
Aan een gift, door de schuldenaar gedaan onder een opschortende voorwaarde of een
opschortende tijdsbepaling, die op de dag van de faillietverklaring nog niet was vervuld
of verschenen, kan de begiftigde generlei recht tegen de boedel ontlenen.
-
1 Wanneer een verjaringstermijn betreffende een rechtsvordering, als bedoeld in artikel 26, zou aflopen gedurende het faillissement of binnen zes maanden na het einde daarvan,
loopt de termijn voort totdat zes maanden na het einde van het faillissement zijn
verstreken.
Wanneer een termijn die vóór de faillietverklaring uit hoofde van artikel 55, tweede lid, van Boek 3 of artikel 88 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de schuldenaar was gesteld, ten tijde van de faillietverklaring nog niet was
verstreken, loopt de termijn voort voorzover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om
de curator in staat te stellen zijn standpunt te bepalen. De wederpartij kan de curator
daartoe een nieuwe redelijke termijn stellen.
-
1 Indien een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door
de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk
is nagekomen en de curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij
gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen, verliest
de curator het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.
Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van
een vóór de faillietverklaring met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft
verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de
nakoming van een vóór de faillietverklaring op deze verkregen vordering, kan zij als
concurrent schuldeiser in het faillissement opkomen.
-
1 Een wederpartij is niet bevoegd de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit
een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming,
benodigd voor de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten van de door de schuldenaar
gedreven onderneming, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de schuldenaar
niet nakomen van een vóór de faillietverklaring ontstane verbintenis tot betaling
van een geldsom.
-
2 Een tekortkoming door de schuldenaar in de nakoming van een verbintenis als in het
eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de faillietverklaring, levert geen grond op
voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
-
3 Een beroep door de wederpartij op een beding dat het faillissement, de aanvraag van
het faillissement of het leggen van beslag door een derde grond oplevert voor ontbinding
van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor
van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de curator.
Indien in het geval van artikel 37 de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen
een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalde termijn, en dit tijdstip invalt of
die termijn verstrijkt na de faillietverklaring, wordt de overeenkomst door de faillietverklaring
ontbonden en kan de wederpartij van de gefailleerde zonder meer voor schadevergoeding
als concurrent schuldeiser opkomen. Lijdt de boedel door de ontbinding schade, dan
is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.
-
1 Indien de gefailleerde huurder is, kan zowel de curator als de verhuurder de huur
tussentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop
dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de
opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden,
met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende
zal zijn. Zijn er huurpenningen vooruitbetaald, dan kan de huur niet eerder opgezegd
worden, dan tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats
gehad, eindigt. Van de dag der faillietverklaring af is de huurprijs boedelschuld.
-
1 Werknemers in dienst van de gefailleerde kunnen de arbeidsovereenkomst opzeggen en
hun kan wederkerig door de curator de arbeidsovereenkomst worden opgezegd, en wel
met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande
echter dat in elk geval de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd met een termijn
van zes weken.
-
1 De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór
de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten
wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou
zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
-
2 Een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig
en tot een of meer bepaalde personen gericht, kan wegens benadeling slechts worden
vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling
verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers
het gevolg zou zijn.
-
3 Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging
ten aanzien van de bevoordeelde, die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling
benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voorzover hij aantoont
dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling
gebaat was.
-
1 Een rechtshandeling die is verricht nadat de schuldenaar ter griffie van de rechtbank
een verklaring heeft gedeponeerd als bedoeld in artikel 370, derde lid, of nadat er overeenkomstig artikel 371 door de rechtbank een herstructureringsdeskundige is aangewezen, kan niet met een
beroep op het vorige artikel worden vernietigd, als de rechter op verzoek van de schuldenaar
voor die rechtshandeling een machtiging heeft afgegeven. De rechter honoreert dit
verzoek als op het moment dat de machtiging wordt verstrekt redelijkerwijs valt aan
te nemen dat:
-
a. het verrichten van de rechtshandeling noodzakelijk is om:
-
1° de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van een akkoord
als bedoeld in de artikelen genoemd in de aanhef te kunnen blijven voortzetten, of
-
2° een akkoord als bedoeld in de artikelen genoemd in de aanhef te kunnen voorbereiden,
in stemming te kunnen brengen of overeenkomstig artikel 384 door de rechtbank te kunnen laten homologeren, en
-
b. de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van de schuldenaar bij deze rechtshandeling
gediend zijn, terwijl geen van de individuele schuldeisers daardoor wezenlijk in zijn
belangen wordt geschaad.
-
1 Indien de rechtshandeling waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen
een jaar voor de faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang
van die termijn daartoe had verplicht, wordt de aan het slot van artikel 42, eerste lid, eerste zin, bedoelde wetenschap, behoudens tegenbewijs, vermoed aan beide zijden te bestaan:
-
1°. bij overeenkomsten, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar
aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;
-
2°. bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet opeisbare
schuld;
-
3°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht
met of jegens:
-
a. zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
-
b. een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant
tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen,
afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste
de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;
-
4°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een natuurlijk persoon,
-
a. die bestuurder of commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens
echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad:
-
b. die al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of
aanverwanten tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor
ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt;
-
c. wiens echtgenoot, pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, afzonderlijk
of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor tenminste de helft van
het geplaatste kapitaal deelnemen;
-
5°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een andere rechtspersoon, indien
-
a. een van deze rechtspersonen bestuurder is van de andere;
-
b. een bestuurder, natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot,
pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de andere;
-
c. een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen,
of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk
of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft
van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;
-
d. in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal rechtstreeks
of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, dan wel dezelfde natuurlijke
persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed-
of aanverwanten tot in de derde graad;
-
6°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een groepsmaatschappij.
In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft
verricht binnen één jaar vóór de faillietverklaring, wordt vermoed dat hij wist of
behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling
zou zijn.
De voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld kan alleen dan worden vernietigd,
wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement
van de schuldenaar reeds aangevraagd was, en er geen sprake was van een schorsing
van de behandeling van die aanvraag overeenkomstig de artikelen 3d, tweede lid, en 376, tweede lid, onder c hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser,
dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.
-
1 Krachtens het vorige artikel kan geen terugvordering geschieden van hem, die als houder
van een papier aan order of toonder, uit hoofde zijner rechtsverhouding tot vroegere
houders, tot aanneming der betaling verplicht was.
-
2 In dit geval is hij, te wiens bate het papier is uitgegeven, verplicht de door de
schuldenaar betaalde som aan de boedel terug te geven, wanneer wordt aangetoond, hetzij
dat hij bij de uitgifte van het papier de in het vorige artikel genoemde wetenschap
bezat, hetzij dat de uitgifte het gevolg was van een overleg als in dat artikel bedoeld.
Beëindiging van het faillissement door de homologatie van een akkoord doet de rechtsvorderingen
in het vorige artikel bedoeld vervallen, tenzij het akkoord boedelafstand inhoudt,
in welk geval zij ten behoeve van de schuldeisers vervolgd of ingesteld kunnen worden
door de vereffenaars.
-
1 Hetgeen door de vernietigde rechtshandeling uit het vermogen van de schuldenaar gegaan
is, moet door hen jegens wie de vernietiging werkt, aan de curator worden teruggegeven
met inachtneming van afdeling 2 van titel 4 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
-
2 Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet op de terug te geven goederen
verkregen, worden geëerbiedigd. Tegen een derde te goeder trouw die om niet heeft
verkregen, heeft geen terugvordering plaats voorzover hij aantoont dat hij ten tijde
van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
-
3 Het door de schuldenaar uit hoofde van de vernietigde rechtshandeling ontvangene of
de waarde daarvan, wordt door de curator teruggegeven, voorzover de boedel erdoor
is gebaat. Voor het tekortkomende kunnen zij jegens wie de vernietiging werkt, als
concurrent schuldeiser opkomen.
-
1 Voldoening na de faillietverklaring doch vóór de bekendmaking daarvan, aan de gefailleerde
gedaan, tot nakoming van verbintenissen jegens deze vóór de faillietverklaring ontstaan,
bevrijdt hem, die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de faillietverklaring
niet bewezen wordt.
-
2 Voldoening, als in het vorig lid bedoeld, na de bekendmaking der faillietverklaring
aan de gefailleerde gedaan, bevrijdt tegenover de boedel alleen dan, wanneer hij,
die haar deed, bewijst dat de faillietverklaring te zijner woonplaats langs de weg
der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van de curator
om aan te tonen, dat zij hem toch bekend was.
-
1 Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, kan zijn schuld
met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór
de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring
met de gefailleerde verricht.
-
1 Niettemin is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde
vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening,
indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
De schuldenaar van de gefailleerde die zijn schuld wil verrekenen met een vordering
aan order of toonder, is gehouden te bewijzen dat hij het papier reeds op het ogenblik
der faillietverklaring te goeder trouw had verkregen.
-
2 Bij de verdeling kunnen uit eigen hoofde mede de beperkt gerechtigden opkomen, wier
recht vóór de faillietverklaring was gevestigd, maar door de executie door een pand-
of hypotheekhouder is vervallen, voor hun recht op schadevergoeding, bedoeld in artikel 282 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
-
3 Bij de verdeling van de opbrengst oefent de curator ten behoeve van de boedel mede
de rechten uit, die de wet aan beslagleggers op het goed toekent. Hij is gehouden
mede de belangen te behartigen van de bevoorrechte schuldeisers die in rang boven
de voormelde pand- en hypotheekhouders en beperkt gerechtigden gaan.
-
1 De curator kan de pand- en hypotheekhouders een redelijke termijn stellen om tot uitoefening
van hun rechten overeenkomstig het vorige artikel over te gaan. Heeft de pand- of
hypotheekhouder het onderpand niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator
de goederen opeisen en met toepassing van de artikelen 101 of 176 verkopen, onverminderd het recht van de pand- en hypotheekhouders op de opbrengst.
De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de pand- of hypotheekhouder
een of meer malen te verlengen.
Indien de opbrengst niet toereikend is om een pand- of hypotheekhouder of een dergenen
wier beperkt recht door de executie is vervallen, te voldoen, kan hij voor het ontbrekende
als concurrent schuldeiser in de boedel opkomen.
-
3 De curator kan deze schuldeisers een redelijke termijn stellen om tot uitoefening
van hun rechten overeenkomstig het vorige lid over te gaan. Heeft de schuldeiser het
luchtvaartuig niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator het luchtvaartuig
verkopen. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de schuldeiser
een of meer malen te verlengen.
-
4 Op verkoop door de curator zijn de artikelen 584d en 584f-584q van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de curator wordt aangemerkt
als beslaglegger uit hoofde van een vordering die niet van enige voorrang is voorzien,
en dat met het vonnis van faillietverklaring wordt gehandeld als voorgeschreven voor
het proces-verbaal van beslag.
-
2 De zaak kan door de curator worden opgeëist en met toepassing van artikel 101 of 176 worden verkocht, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De curator kan ook, voorzover dit in het belang is van de boedel, de zaak
in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht
kan worden uitgeoefend.
-
3 De schuldeiser kan de curator een redelijke termijn stellen om tot toepassing van
het vorige lid over te gaan. Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht,
dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen
betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed betreft,
die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris is
bevoegd de termijn op verzoek van de curator een of meer malen te verlengen.
-
4 Betreft het een registergoed, dan dient de schuldeiser, op straffe van verval van
het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in
het vorige lid bedoelde termijn, aan de curator bij exploot aan te zeggen dat hij
tot executie overgaat, en dit exploot in de openbare registers te doen inschrijven.
-
1 Indien tot het vermogen van de gefailleerde onder bewind staande goederen behoren
en zich schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld, die deze goederen onbelast
met het bewind kunnen uitwinnen, zal de curator deze goederen van de bewindvoerder
opeisen, onder zijn beheer nemen en te gelde maken, voorzover dit voor de voldoening
van deze schuldeisers uit de opbrengst nodig is. Door de opeising eindigt het bewind
over het goed. De opbrengst wordt overeenkomstig deze wet onder deze schuldeisers
verdeeld, voorzover zij zijn geverifieerd. De curator draagt hetgeen na deze verdeling
van de opbrengst over is, aan de bewindvoerder af, tenzij de andere schuldeisers de
onder bewind staande goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen in welk
geval het restant overeenkomstig deze wet onder deze laatste schuldeisers verdeeld
wordt.
-
3 Buiten de gevallen, bedoeld in de vorige leden, blijven de onder bewind staande goederen
buiten het faillissement en wordt slechts aan de curator uitgekeerd wat de goederen
netto aan vruchten hebben opgebracht.
-
1 Zijn krachtens het vorige artikel goederen buiten het faillissement gebleven en heeft
de bewindvoerder opgehouden de schuldeisers te betalen die deze goederen onbelast
met bewind kunnen uitwinnen, dan kan de rechtbank die de faillietverklaring heeft
uitgesproken op verzoek van ieder van deze schuldeisers die niet in het faillissement
kan opkomen, de curator opdragen ook het beheer van deze goederen op zich te nemen
en voor de vereffening te hunnen behoeve zorg te dragen.
De echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar neemt alle goederen die
hem toebehoren en niet in de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap
van het geregistreerd partnerschap vallen, terug.
Artikel 62
[Vervallen per 01-01-2003]
-
1 Het faillissement van de persoon die in enige gemeenschap van goederen gehuwd is of
in enige gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, wordt
als faillissement van die gemeenschap behandeld. Het omvat, behoudens de uitzonderingen
van artikel 21, alle goederen, die in de gemeenschap vallen, en strekt ten behoeve van alle schuldeisers,
die op de goederen der gemeenschap verhaal hebben. Goederen die de gefailleerde buiten
de gemeenschap heeft, strekken slechts tot verhaal van schulden die daarop verhaald
zouden kunnen worden, indien er generlei gemeenschap was.
-
2 Bij het faillissement van een schuldenaar die in gemeenschap van goederen gehuwd is
of die in gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, zijn
de bepalingen van deze wet omtrent handelingen door de schuldenaar verricht, toepasselijk
op de handelingen waardoor de gemeenschap wettig verbonden is, onverschillig wie van
de echtgenoten onderscheidenlijk van de geregistreerde partners deze verrichtte.
-
1 De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke
beschikking een afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden,
met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen
of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of de curator
bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden niet dan met zijn machtiging
kan worden uitgeoefend. De rechter-commissaris kan deze periode eenmaal verlengen
met een periode van ten hoogste twee maanden.
-
4 De afkoelingsperiode kan ook op verlangen van de aanvrager van het faillissement of
van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de faillietverklaring uitspreekt.
De afkoelingsperiode die tegelijkertijd wordt afgekondigd met de faillietverklaring
heeft gevolgen vanaf de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag
daaronder begrepen.
-
2 Een beslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat tijdens de afkoelingsperiode wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van
de gefailleerde bevindt en die niet aan hem toebehoort, kan niet worden tegengeworpen
aan de eigenaar van de zaak of, als daarop een pandrecht van een ander rust, aan die
ander, indien deze voordat het beslag was gelegd bij deurwaardersexploot aanspraak
heeft gemaakt op afgifte van de zaak.
-
1 In afwijking van de artikelen 23 en 35 werkt de faillietverklaring van een schuldenaar uit hoofde van een financiëlezekerheidsovereenkomst
als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet terug tot aan het begin van de dag waarop zij wordt uitgesproken, ten aanzien
van een door de schuldenaar voor het tijdstip van faillietverklaring gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst
of een overdracht, vestiging van een pandrecht of een opdracht tot verrekening op
grond daarvan.
-
2 De artikelen 23, 24, 35, 53, eerste lid, 54, tweede lid, van deze wet, alsmede artikel 72, aanhef en onder a, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een schuldenaar
na het tijdstip van faillietverklaring gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als
bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst,
alsmede elke rechtshandeling op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst vanwege
verbintenissen van de schuldenaar die na het tijdstip van faillietverklaring zijn
ontstaan, mits de betreffende rechtshandeling plaatsvindt op de dag van faillietverklaring
en de wederpartij kan aantonen dat deze ten tijde van de rechtshandeling de faillietverklaring
niet kende of behoorde te kennen.
Vierde afdeling. Van de voorzieningen na de faillietverklaring en van het beheer des
curators
-
1 De rechtbank kan bij het vonnis van faillietverklaring of te allen tijde daarna, doch
in het laatste geval niet dan op voordracht van de rechter-commissaris, of op verzoek
van de curator of van een of meer der schuldeisers en na de rechter-commissaris gehoord
te hebben, bevelen, dat de gefailleerde, wegens het niet nakomen van verplichtingen
welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde
vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen, in verzekerde bewaring worde
gesteld, hetzij in een huis van bewaring, hetzij in zijn eigen woning onder het opzicht
van een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of
een andere ambtenaar, voorzover die ambtenaar behoort tot een categorie die daartoe
door Onze Minister van Justitie is aangewezen.
-
3 Dit bevel is voor niet langer dan dertig dagen geldig, te rekenen van de dag waarop
het ten uitvoer is gelegd. Aan het einde van die termijn kan de rechtbank, op voordracht
van de rechter-commissaris of op een verzoek en na verhoor als in het eerste lid bedoeld,
het bevel voor ten hoogste dertig dagen verlengen. Daarna kan hetzelfde telkens op
dezelfde wijze voor ten hoogste dertig dagen geschieden.
-
4 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar die door het Openbaar Ministerie is aangewezen
om zijn medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het bevel, is bevoegd
elke plaats te betreden, voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn
taak nodig is.
-
1 De rechtbank heeft de bevoegdheid, op voordracht van de rechter-commissaris, of op
verzoek van de gefailleerde, deze uit de verzekerde bewaring te ontslaan, met of zonder
zekerheidstelling, dat hij te allen tijde op de eerste oproeping zal verschijnen.
Artikel 89
[Vervallen per 01-01-2002]
-
1 In alle gevallen, waarin de tegenwoordigheid van de gefailleerde bij deze of gene
bepaalde werkzaamheid, de boedel betreffende, vereist wordt, zal hij, zo hij zich
in verzekerde bewaring bevindt, op last van de rechter-commissaris uit de bewaarplaats
kunnen worden overgebracht.
Gedurende het faillissement mag de gefailleerde zonder toestemming van de rechter-commissaris
zijn woonplaats niet verlaten.
De curator zorgt, dadelijk na de aanvaarding zijner betrekking, door alle nodige en
gepaste middelen voor de bewaring des boedels. Hij neemt onmiddellijk de bescheiden
en andere gegevensdragers, gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde
tegen ontvangbewijs onder zich. Hij is bevoegd de gelden aan de ontvanger voor de
gerechtelijke consignatiën in bewaring te geven.
-
2 Buiten de verzegeling blijven, doch worden in het proces-verbaal kortelijk beschreven,
de goederen vermeld in de artikelen 21, nr. 1 en 92, alsmede de voorwerpen tot het bedrijf van de gefailleerde vereist, indien dit wordt
voortgezet.
De curator heeft toegang tot elke plaats, voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling
van zijn taak nodig is. De rechter-commissaris is bevoegd tot het geven van een machtiging
als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
Van de goederen, vermeld in artikel 21, nr. 1, wordt een staat aan de beschrijving gehecht; die, vermeld in artikel 92, worden in de beschrijving opgenomen.
De curator gaat dadelijk na de beschrijving van de boedel over tot het opmaken van
een staat, waaruit de aard en het bedrag van de baten en schulden des boedels, de
namen en woonplaatsen der schuldeisers, alsmede het bedrag der vorderingen van ieder
hunner blijken.
-
1 Door de curator gewaarmerkte afschriften van de boedelbeschrijving en van de staat,
vermeld in het voorgaande artikel, worden ter kosteloze inzage van een ieder neergelegd
ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin zich de woonplaats, het
kantoor of het verblijf van de gefailleerde bevindt, naar gelang de faillietverklaring
is uitgesproken door het rechterlijk college van de woonplaats, het kantoor of het
verblijf van de gefailleerde.
De curator is bevoegd het bedrijf van de gefailleerde voort te zetten. Indien er geen
schuldeiserscommissie is benoemd, heeft hij daartoe de machtiging van de rechter-commissaris
nodig.
-
1 De curator opent krachtens de last bedoeld in artikel 14, de brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht. Die, welke niet op de boedel
betrekking hebben, stelt hij terstond aan de gefailleerde ter hand. Het postvervoerbedrijf
of de postvervoerbedrijven die zijn aangewezen als verlener van de universele postdienst,
alsmede de andere geregistreerde postvervoerbedrijven, bedoeld in de Postwet 2009 is, na van de griffier ontvangen kennisgeving, verplicht de curator de brieven en
telegrammen, voor de gefailleerde bestemd, af te geven, totdat de curator of de rechter-commissaris
haar van die verplichting ontslaat of zij de kennisgeving ontvangt, bedoeld in artikel 15. De rechterlijke last tot het openen van brieven en telegrammen verliest zijn kracht
op het in de vorige zin bedoelde tijdstip waarop de verplichting van de administratie
tot afgifte van brieven en telegrammen eindigt.
De curator is bevoegd naar omstandigheden een door de rechter-commissaris vast te
stellen som ter voorziening in het levensonderhoud van de gefailleerde en zijn huisgezin
uit te keren.
-
1 De curator houdt alle gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde onder
zijn onmiddellijke bewaring, tenzij door de rechter-commissaris een andere wijze van
bewaring wordt bepaald.
Over gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde, die, volgens bepaling
van de rechter-commissaris, door een derde worden bewaard, en over belegde gelden
mag de curator niet anders beschikken dan door middel van door de rechter-commissaris
voor gezien getekende stukken.
De curator is, na ingewonnen advies van de schuldeiserscommissie, zo die er is, en
onder goedkeuring van de rechter-commissaris, bevoegd vaststellingsovereenkomsten
of schikkingen aan te gaan.
-
1 De gefailleerde is verplicht de curator, de schuldeiserscommissie en de rechter-commissaris
alle inlichtingen te verschaffen als dit van hem wordt verlangd, op de wijze als daarbij
is bepaald. De gefailleerde licht de curator eigener beweging in over feiten en omstandigheden
waarvan hij weet of behoort te weten dat deze voor de omvang, het beheer of de vereffening
van de boedel van belang zijn.
-
3 Indien de gefailleerde in enige gemeenschap van goederen is gehuwd of in enige gemeenschap
van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, rust de plicht om inlichtingen
te geven op ieder van de echtgenoten onderscheidenlijk van de geregistreerde partners
voor zover het faillissement de gemeenschap betreft.
-
3 Indien de gefailleerde in enige gemeenschap van goederen is gehuwd of in enige gemeenschap
van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, rust de plicht om medewerking
te verlenen op ieder van de echtgenoten onderscheidenlijk van de geregistreerde partners
voor zover het faillissement de gemeenschap betreft.
-
1 Derden met inbegrip van accountantsorganisaties en een externe accountant, die in
de uitoefening van hun beroep of bedrijf, op welke wijze dan ook, de administratie
van de gefailleerde geheel of gedeeltelijk onder zich hebben, stellen die administratie
en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers desgevraagd volledig
en ongeschonden aan de curator ter beschikking, zo nodig met inbegrip van de middelen
om de inhoud binnen redelijke tijd leesbaar te maken.
-
2 In afwijking van artikel 60 kunnen derden geen beroep op een retentierecht doen ten aanzien van de administratie
van de gefailleerde die zij in de uitoefening van hun beroep of bedrijf, op welke
wijze dan ook, onder zich hebben als de curator die administratie op grond van het
eerste lid heeft opgevraagd.
-
1 Op vordering van de curator of op verzoek van het openbaar ministerie kan de rechtbank
een bestuursverbod opleggen aan de bestuurder van een in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek genoemde rechtspersoon, de gewezen bestuurder daaronder begrepen, als tijdens of
in de drie jaren voorafgaand aan het uitspreken van het faillissement van die rechtspersoon:
-
a. door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld dat hij voor zijn
handelen of nalaten bij die rechtspersoon aansprakelijk is, als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
-
b. de bestuurder doelbewust namens de rechtspersoon rechtshandelingen heeft verricht,
toegelaten of mogelijk gemaakt waardoor schuldeisers aanmerkelijk zijn benadeeld en
die overeenkomstig de artikelen 42 of 47 bij onherroepelijk geworden uitspraak door de rechter zijn vernietigd;
-
c. de bestuurder, ondanks een verzoek van de curator, in ernstige mate is tekortgeschoten
in de nakoming van zijn informatie- of medewerkingsverplichtingen, bedoeld in deze
wet, jegens de curator;
-
d. de bestuurder, hetzij als zodanig, hetzij als natuurlijke persoon handelend in de
uitoefening van een beroep of bedrijf, ten minste tweemaal eerder betrokken was bij
een faillissement van een rechtspersoon of bij een beëindiging van een rechtspersoon
op een wijze als bedoeld in artikel 19c lid 1, aanhef, en hem daarvan een persoonlijk verwijt treft; of
-
e. aan de rechtspersoon of de bestuurder ervan een boete wegens een vergrijp als bedoeld
in de artikelen 67d, 67e of 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd en deze beschikking onherroepelijk is.
-
4 Met uitzondering van het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, zijn de vorige
leden van overeenkomstige toepassing op een natuurlijke persoon die handelt of heeft
gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
-
1 Een bestuurder aan wie een bestuursverbod is opgelegd, kan gedurende vijf jaar nadat
de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, of zoveel korter als in de uitspraak
is bepaald, niet tot bestuurder of commissaris van een in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek genoemde rechtspersoon worden benoemd. Een benoeming tot bestuurder of commissaris
in weerwil van een onherroepelijk opgelegd bestuursverbod is nietig.
-
2 Tenzij in de uitspraak anders is bepaald, vormt het bestuursverbod voor betrokkene
tevens een beletsel voor de uitoefening van zijn functie als bestuurder of commissaris
bij alle op grond van artikel 106c, tweede lid, in de procedure betrokken rechtspersonen.
-
3 De griffier van de rechtbank, of in geval van hoger beroep, van het gerechtshof, biedt
de onherroepelijke uitspraak waarin een bestuursverbod is opgelegd met bekwame spoed
aan de Kamer van Koophandel aan, die terstond tot uitschrijving van de betrokken bestuurder
uit het Handelsregister overgaat. Tevens wordt het bestuursverbod, voor de duur waarvoor
het is opgelegd, geregistreerd bij het Handelsregister.
-
5 De rechtbank kan ter verzekering van de naleving van haar uitspraak een dwangsom opleggen.
Wordt de dwangsom verbeurd, dan komt deze toe aan de boedel of, als daarvan geen sprake
is, aan de staat. De Minister van Veiligheid en Justitie kan de ontvangen gelden besteden
aan nader door hem te bepalen doeleinden van faillissementsfraudebestrijding.
-
1 Bij een verzoek of vordering tot het opleggen van een bestuursverbod wordt een uittreksel
uit het Handelsregister overgelegd van de overige rechtspersonen, bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan de betrokkene bestuurder of commissaris is. De Kamer van Koophandel verstrekt
dit uittreksel op verzoek van de curator of het openbaar ministerie.
-
2 De rechtbank stelt de in het vorige lid bedoelde rechtspersonen in de gelegenheid
om hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan
naar voren te brengen. Daarbij kunnen zij niet worden vertegenwoordigd door de bestuurder
jegens wie een bestuursverbod is gevorderd of verzocht, tenzij deze de enige bestuurder
van de betrokken rechtspersoon is.
-
3 Indien een bestuursverbod ertoe leidt dat een rechtspersoon zonder bestuurder of commissaris
komt te verkeren, kan de rechtbank overgaan tot de tijdelijke aanstelling van een
of meer bestuurders of commissarissen wier bezoldiging door de rechtbank wordt vastgesteld
en voor rekening van de rechtspersoon komt.
-
4 De rechtbank bij wie een verzoek of vordering tot het opleggen van een bestuursverbod
aanhangig is, kan de desbetreffende bestuurder of commissaris op verzoek van het openbaar
ministerie of op vordering van de curator schorsen en zo nodig voorzien in de tijdelijke
aanstelling van een of meer bestuurders of commissarissen.
De artikelen 106a tot en met 106d zijn van overeenkomstige toepassing op bestuurders, gewezen bestuurders, commissarissen
en feitelijk leidinggevenden bij een Europees Economisch samenwerkingsverband, een
Europese vennootschap en een Europese coöperatieve vennootschap met statutaire zetel
in Nederland.