Titel I. Omvang van de werking van de strafwet
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar
feit schuldig maakt.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord
van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig
maakt:
-
1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig
maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands
voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van
het land waar het begaan is, straf is gesteld.
-
2 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden de feiten
omschreven met betrekking tot welke de bij de maatregel aangewezen verdragen en besluiten
van volkenrechtelijke organisaties tot de vestiging van rechtsmacht verplichten.
-
3 Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid, onder
b tot en met e, gelijkgesteld de vreemdeling die na het plegen van het feit Nederlander
wordt alsmede, voor de toepassing van het eerste en tweede lid, de vreemdeling die
in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlandse ambtenaar die zich buiten
Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die zich buiten Nederland
schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf
van ten minste acht jaren is gesteld, indien deze vreemdeling zich in Nederland bevindt
en:
-
a. uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd op een grond die niet tevens inhoudt
dat naar Nederlands recht geen vervolging kan plaatshebben, of
-
b. uitlevering ter zake van dit misdrijf wegens het ontbreken van een verdragsrelatie
niet mogelijk is, voor zover op het feit door de wet van het land waar het begaan
is, straf is gesteld.
-
1 De straffen zijn:
-
a. hoofdstraffen:
-
1Ā°. gevangenisstraf;
-
2Ā°. hechtenis;
-
3Ā°. taakstraf;
-
4Ā°. geldboete;
-
b. bijkomende straffen:
-
2 Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete
of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens
in bij de wet bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.
-
3 In het geval gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen,
of een taakstraf wordt opgelegd, kan tevens een geldboete worden opgelegd.
-
4 In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis
daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten
hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.
Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit,
de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan,
dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen
straf of maatregel zal worden opgelegd.
-
3 Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen
waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de
rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop
van misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde
bij artikel 44, de tijd van achttien jaren wordt overschreden.
Bij of krachtens wet worden regels gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Deze regels betreffen in elk
geval:
-
a. de aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze tenuitvoerlegging;
-
b. de selectie van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de voornoemde
straffen en maatregelen plaatsvindt voor de inrichtingen;
-
c. het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop;
-
d. het regime in de inrichtingen;
-
e. gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten van de onder b omschreven
personen plaats kan vinden;
-
f. de rechtsgang voor de onder b omschreven personen aangaande hun rakende beslissingen
het regime van de inrichting betreffende alsmede aangaande hun betreffende beslissingen
tot plaatsing en overplaatsing.
-
1 Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke
stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst
in een justitiƫle inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden; de artikelen 37c, 37d en 37e zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.
-
2 Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling
met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen
beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een justitiƫle inrichting
voor verpleging van ter beschikking gestelden. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent deze beoordeling. Deze regels betreffen
in elk geval de frequentie van de beoordelingen, de te volgen procedure, waaronder
de advisering door gedragsdeskundigen, en de wijze waarop de beoordelingen dienen
plaats te vinden.
-
3 De plaatsing ingevolge het eerste lid en de beƫindiging daarvan geschieden volgens
regels, bij algemene maatregel van bestuur te stellen, op last van de Minister van
Justitie, gegeven na een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van
ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een psychiater
- die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen
gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht.
-
4 Tegen de beslissing tot plaatsing, de beslissing tot beƫindiging daarvan en de beslissing
tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde
in artikel 37b, tweede lid, kan de veroordeelde binnen vier weken nadat die beslissing aan hem is medegedeeld
beroep instellen bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het bepaalde
in Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.
-
1 In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis,
vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot taakstraf of tot geldboete, kan
de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.
-
2 Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste
vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee
jaren, niet zal worden tenuitvoergelegd.
-
3 De proeftijd kan eveneens ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening
mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat de
gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt. Onder het benadelen van
de gezondheid of het welzijn van een dier wordt voor de toepassing van dit artikel
mede begrepen het misdrijf, bedoeld in de artikelen 254 en 254a.
-
4 De proeftijd gaat in:
-
a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is gedaan,
tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk
is geworden;
-
b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige
aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden;
-
c. indien de rechter een bevel als bedoeld in artikel 14e, eerste lid, heeft gegeven, op de dag van de einduitspraak.
-
2 Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde
gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan
wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd,
heeft te voldoen:
-
1Ā°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;
-
2Ā°. geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;
-
3Ā°. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom, ten hoogste gelijk aan
het verschil tussen het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd
en de opgelegde boete;
-
4Ā°. storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven
of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers
van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn dan de geldboete
die ten hoogste voor het strafbare feit kan worden opgelegd;
-
5Ā°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
-
6Ā°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;
-
7Ā°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een
bepaalde locatie aanwezig te zijn;
-
8Ā°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
-
9Ā°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten
behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
-
10Ā°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;
-
11Ā°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;
-
12Ā°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
-
13Ā°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;
-
14Ā°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
-
4 Bij het stellen van Ć©Ć©n van de bijzondere voorwaarden genoemd in het tweede lid,
onder 3Ā° en 4Ā°, vinden de artikelen 23, eerste en tweede lid, en 24 overeenkomstige toepassing.
-
2 De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling
opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde
ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van
de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde
vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan
onverwijld melding aan het openbaar ministerie.
-
1 De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie,
bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee
moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht
is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of
meer personen.
-
2 Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die kennisneemt van het
hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar
ministerie, worden opgeheven.
-
2 Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de proeftijd of gedurende
de tijd dat deze is geschorst in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn
waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging
brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht
als bedoeld in artikel 14d geven, wijzigen of opheffen.
-
1 In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan de rechter heeft bepaald
dat de straf of een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd, kan het openbaar
ministerie de aanhouding van de veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan
voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien het
bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de
aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld
schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
-
2 Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden,
onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris
en een vordering als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, in bij de rechter.
-
5 Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt
hij de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf.
Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde.
-
8 Het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging kan door de rechter die bevoegd is te oordelen
over de vordering tot tenuitvoerlegging ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde
of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
-
3 Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf heeft opgelegd.
Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit, begaan voor het einde
van de proeftijd, is tot behandeling van de vordering bevoegd:
-
a. de rechtbank, indien deze bevoegd is tot kennisneming in eerste aanleg van het feit,
-
b. de kantonrechter, indien deze bevoegd is tot kennisneming van dat feit en van feiten,
terzake waarvan de veroordeling, waarop de vordering betrekking heeft, is uitgesproken.
De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie belast met
de vervolging van het feit en kan slechts bij gelegenheid van een veroordeling terzake
worden toegewezen. Strekt de vordering tot de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf
van meer dan een jaar, dan wordt zij niet door een enkelvoudige kamer van de rechtbank
behandeld.
-
4 Wanneer overeenkomstig artikel 14c, tweede lid, onder 3Ā°, een waarborgsom is gestort kan de rechter voorts een beslissing nemen, krachtens
welke die som geheel of ten dele aan de Staat vervalt.
-
6 Bij toepassing van het eerste of tweede lid, beveelt de rechter dat de vrijheidsbeneming
ondergaan uit hoofde van artikel 14fa geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. Indien
hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens
welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
-
1 In de gevallen in de artikelen 14f en 14g bedoeld brengt het openbaar ministerie de zaak aan door de indiening van een met
redenen omklede vordering. In het geval dat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd,
ziet het openbaar ministerie slechts af van een vordering als bedoeld in artikel 14g,
eerste lid, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie met een vordering
als bedoeld in artikel 14f of met een waarschuwing kan worden volstaan. Is door de
veroordeelde een verzoek tot toepassing van artikel 14f tot de rechter gericht, dan
dient het openbaar ministerie ten spoedigste nadat het verzoekschrift in zijn handen
is gesteld een met redenen omklede conclusie in.
-
2 Onmiddellijk na de indiening van de vordering of de conclusie bepaalt de rechter,
tenzij de summiere kennisneming van de stukken hem aanleiding geeft om de vordering
of het verzoek buiten behandeling te laten, een dag voor het onderzoek van de zaak.
In het geval, bedoeld in artikel 14g, derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de vordering gelijktijdig met de behandeling van het
feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd. In de overige gevallen geschiedt het
onderzoek van de zaak binnen dertig dagen nadat de rechter-commissaris op grond van
artikel 14fa de voorlopige tenuitvoerlegging heeft bevolen.
-
5 De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast kunnen vĆ³Ć³r de
aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien
van de raadsman van de veroordeelde of, indien de zaak bij de kantonrechter wordt
behandeld, ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde.
Het bepaalde bij en krachtens artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
-
3 De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast kunnen bij het
onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord. De veroordeelde kan zich door
een raadsman of, indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, door een bijzonder
daartoe door de veroordeelde gemachtigde, doen bijstaan.
-
4 In gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de
behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, vinden de artikelen 260, eerste lid, 268, tweede lid, 269 tot en met 277, 278, tweede lid, 281, 284, eerste lid, 286, 287, tweede en derde lid, 288, 289, eerste, tweede en derde lid, 290 tot en met 297, 299, 300, 301, 309, 310, 311, 315, 316, 318, 319, 320, eerste en tweede lid, 322, 324, 326 tot en met 329, 331, 345, eerste en derde lid, en 346 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing.
-
1 Rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het openbaar ministerie of verzoeken
van de veroordeelde zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken.
Zij zijn, voor zover zij geen deel uitmaken van uitspraken terzake van andere strafbare
feiten, niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.
-
2 De inhoud van de in het eerste lid bedoelde beslissingen wordt onverwijld vanwege
het openbaar ministerie schriftelijk medegedeeld aan de veroordeelde en aan degene
die met reclasseringstoezicht is belast, zomede aan degene die bij de beslissing daarvan
wordt ontheven. Indien de beslissing een wijziging van de bijzondere voorwaarden bevat
of daarbij alsnog bijzondere voorwaarden zijn gesteld wordt de mededeling aan de veroordeelde
in persoon betekend.
-
1 Wanneer overeenkomstig artikel 14c, tweede lid, onder 3Ā°, een waarborgsom is gestort, wordt deze aan de veroordeelde teruggegeven, voor zover
die som niet krachtens een rechterlijke beslissing, als bedoeld in artikel 14g, derde lid, aan de Staat is vervallen. De teruggave geschiedt zodra vaststaat dat zodanige beslissing
niet meer kan worden genomen, onverminderd de bevoegdheid van de rechter om, op vordering
van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde, te bevelen dat gehele
of gedeeltelijke teruggave op een eerder tijdstip zal plaats hebben.
-
4 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt de tijd die door de veroordeelde
voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis
of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is
doorgebracht onder de termijn begrepen, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, reeds in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft ondergaan.
-
5 Indien de veroordeelde meer dan Ć©Ć©n vrijheidsstraf heeft te ondergaan, worden deze
zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In dat geval worden geheel
onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering
van vervangende hechtenis, als Ć©Ć©n vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en
de artikelen 15a tot en met 15l van toepassing zijn.
-
7 In afwijking van het eerste en het tweede lid, kan Onze Minister van Veiligheid en
Justitie bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip
plaatsvindt in het geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde
vrijheidsstraf in Nederland, indien de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk
in vrijheid zou zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn
overgedragen.
-
2 Het openbaar ministerie kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht
op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van
de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan
onverwijld melding aan het openbaar ministerie.
-
2 Voorwaardelijke invrijheidstelling kan tevens worden uitgesteld of achterwege blijven,
indien de feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onder b, c of d,
zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 27, eerste lid, op de vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht.
-
3 Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd
in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke invrijheidstelling met een bepaalde
termijn uit te stellen of achterwege te laten, verzoekt hij het openbaar ministerie
om een daartoe strekkende vordering in te dienen.
-
4 Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd
in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke invrijheidstelling met een bepaalde
termijn uit te stellen of achterwege te laten, richt het onverwijld een daartoe strekkende
schriftelijke vordering tot de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen
van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd.
De vordering bevat de grond waarop zij berust. Een afschrift van de vordering wordt
toegezonden aan de veroordeelde.
-
5 In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.
In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing
is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot tenuitvoerlegging,
bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging
van de vrijheidsstraf plaatsvindt.
-
6 De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vĆ³Ć³r het tijdstip
van voorwaardelijke invrijheidstelling te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank.
Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het
aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien
heeft voorgedaan.
-
7 De voorwaardelijke invrijheidstelling kan telkens opnieuw met een bepaalde termijn
worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld, achterwege blijven. Het derde
tot en met zesde lid zijn van toepassing.
-
1 Bij de vordering, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank
toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek
van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet
kan worden ontvangen.
-
3 Indien de veroordeelde geen raadsman heeft, geeft de voorzitter op verzoek van de
veroordeelde aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van
een raadsman. De veroordeelde en zijn raadsman kunnen voor de aanvang van het onderzoek
van de stukken kennis nemen. Artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
-
6 De artikelen 268, tweede en derde lid, 269 tot en met 277, 278, tweede lid, 279, 281, 284, eerste lid, 286, 287, tweede en derde lid, 288 tot en met 311, 315, 316, 318, 319, 320, eerste en tweede lid, 321, 322, 324, 326 tot en met 331, 345, eerste en derde lid, en 346 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, toewijst, bepaalt hij dat de veroordeelde op het in de vordering aangegeven tijdstip
in vrijheid zal worden gesteld.
Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien
de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Indien de voorwaardelijke
invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het
alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw
voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
-
1 Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een veroordeelde die voorwaardelijk
in vrijheid is gesteld zich zodanig heeft gedragen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling
zal worden herroepen, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie.
Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier
de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding
onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
-
2 Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden,
onverwijld een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in
bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, in bij de rechter.
-
5 Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt
hij de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien hij de vordering
afwijst, beveelt hij de hervatting van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de
veroordeelde.
-
2 Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet
heeft nageleefd, dient het onverwijld een schriftelijke vordering tot herroeping van
de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond
waarop zij berust. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de vordering, indien
naar het oordeel van het openbaar ministerie met het wijzigen van de voorwaarden of
met een waarschuwing kan worden volstaan.
-
3 Tot kennisneming van de vordering is bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt
gelegd, is opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit
begaan voor het einde van de proeftijd en de vordering strekt tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met dat strafbare feit is bevoegd de
rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het strafbare feit. De vordering wordt
ingediend door het openbaar ministerie dat is belast met de vervolging van het strafbare
feit en kan bij gelegenheid van een veroordeling terzake van dat strafbare feit worden
toegewezen.
-
4 In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.
In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing
is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot tenuitvoerlegging,
bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging
van de vrijheidsstraf plaatsvindt.
-
5 Bij de vordering zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken
aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een
dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie
in zijn vordering niet kan worden ontvangen. In het geval bedoeld in het derde lid,
tweede volzin, geschiedt de behandeling van de zaak gelijktijdig met de behandeling
van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
-
6 Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en indien artikel 15b, tweede lid, is toegepast, degene die met begeleiding en toezicht is belast, tot bijwoning van
de zitting oproepen onder betekening van de vordering aan de veroordeelde.
-
7 In de gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de
behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, is artikel 15e, derde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, wordt toegewezen, gelast de rechtbank dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat
als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling
niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. De
rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren omtrent aan de voorwaardelijke
invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden.
-
2 In het geval dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen nadat zij is
geschorst, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat
op de dag van de aanhouding, bedoeld in artikel 15h, eerste lid.
-
4 Tegen de beslissing van de rechtbank over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling staat, voor zover zij geen deel uitmaakt van uitspraken terzake
van andere strafbare feiten, geen rechtsmiddel open. De rechter die in hoger beroep
of beroep in cassatie kennisneemt van een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling, heeft gelijke bevoegdheid als in het eerste lid en in artikel 15h, achtste lid, aan de rechtbank is toegekend.
-
1 In afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, kan Onze Minister van Justitie bepalen dat voor een bepaalde periode en voor bepaalde
categorieƫn gedetineerden de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip
kan plaatsvinden in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging
van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire inrichtingen.
-
4 De periode, bedoeld in het eerste lid, is niet langer dan zes maanden. De toepassing
van het eerste lid kan door Onze Minister van Justitie te allen tijde worden beƫindigd.
Indien Onze Minister van Justitie voortzetting van de toepassing van het eerste lid
noodzakelijk acht, kan de periode worden verlengd met zes maanden. Het tweede lid
is van overeenkomstige toepassing.
Voorschriften tot nadere regeling van de werkzaamheden van reclasseringsinstellingen
met betrekking tot de naleving van bij of krachtens de wet aan verdachten of veroordeelden
opgelegde voorwaarden worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
-
2 Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen
waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, herhaling van misdrijf of het
bepaalde bij artikel 44, de tijd van een jaar wordt overschreden.
Artikel 13 is op de tot hechtenis of vervangende hechtenis veroordeelde van overeenkomstige
toepassing.
De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de rechterlijke
uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.
Het hoofd van het Departement van Justitie is bevoegd in bijzondere omstandigheden
in het belang van de veiligheid van de staat te bepalen, dat vrijheidsstraffen buiten
het Rijk in Europa ten uitvoer worden gelegd.
-
3 De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het
onherroepelijk worden van het vonnis, dan wel zes maanden na het onherroepelijk worden
van de strafbeschikking. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van
de veroordeelde deze termijn eenmaal met eenzelfde termijn verlengen. Het zendt hiervan
zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.
-
1 In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval
dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis
zal worden toegepast.
-
4 Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur
van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg
dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan,
dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
Over de wijze waarop de taakstraf wordt of is verricht, kan het openbaar ministerie,
naar regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur, inlichtingen inwinnen
bij lichamen en personen die werkzaam zijn op het gebied van de reclassering. Artikel 147, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
-
1 Het openbaar ministerie kan de opgelegde straf wijzigen voor wat betreft de aard van
de te verrichten werkzaamheden, bedoeld in artikel 22c, eerste lid, derde volzin, indien het van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig
de opgelegde straf kan of heeft kunnen verrichten. Het openbaar ministerie benadert
daarbij zo veel mogelijk de opgelegde straf. Het openbaar ministerie geeft hiervan
kennis aan de veroordeelde.
-
3 Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien
dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf
oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf, geen medewerking
verleent aan het vaststellen van zijn identiteit of het openbaar ministerie van oordeel
is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft
verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke
omstandigheden die zich na het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden
tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard. Het openbaar ministerie geeft hiervan
kennis aan de veroordeelde.
-
3 Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien
dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf
oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Indien
de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn beslissing het
aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht en binnen welke termijn de
taakstraf moet worden voltooid.
Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taak naar behoren
is verricht, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.
-
4 Er zijn zes categorieƫn:
de eerste categorie, ā¬ 335
[Red: Per 1 januari 2016: ā¬ 410.]
;
de tweede categorie, ā¬ 3 350
[Red: Per 1 januari 2016: ā¬ 4.100.]
;
de derde categorie, ā¬ 6 700
[Red: Per 1 januari 2016: ā¬ 8.200.]
;
de vierde categorie, ā¬ 16 750
[Red: Per 1 januari 2016: ā¬ 20.500.]
;
de vijfde categorie, ā¬ 67 000
[Red: Per 1 januari 2016: ā¬ 82.000.]
;
de zesde categorie, ā¬ 670 000
[Red: Per 1 januari 2016: ā¬ 820.000.]
.
-
5 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld,
kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk
de derde categorie.
-
6 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld,
maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan een geldboete worden opgelegd tot
ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie, indien
dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde
geldboete.
-
7 Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie
geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het
bedrag van de naast hogere categorie. Indien voor het feit een geldboete van de zesde
categorie kan worden opgelegd en die boetecategorie geen passende bestraffing toelaat,
kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste tien procent van de jaaromzet van
de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking.
-
9 De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met ingang van 1 januari
van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur aangepast aan de ontwikkeling van
de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing
wordt het geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van ā¬ 5 naar beneden
afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder
instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieƫn,
de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.
Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de draagkracht van
de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing
van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.
-
1 Wanneer een ingevolge een voor tenuitvoerlegging vatbare geldboete te betalen bedrag
binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn geheel is voldaan, wordt de veroordeelde
door het openbaar ministerie schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt
daarbij, in het geval de rechterlijke veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk
is, van rechtswege verhoogd met ā¬ 15. Het openbaar ministerie wijst de veroordeelde
op het bepaalde in het tweede lid.
-
2 Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning
gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan
wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een
vijfde, doch ten minste met ā¬ 30.
-
3 Een geldboete die overeenkomstig artikel 24a in gedeelten mag worden voldaan, of ten aanzien waarvan het openbaar ministerie betaling
in termijnen heeft toegestaan, is onmiddellijk in haar geheel opeisbaar, zodra een
verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden.
-
4 In gevallen waarin het openbaar ministerie, nadat de veroordeelde reeds in verzuim
was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan wel afbetaling heeft toegestaan,
vinden de voorgaande leden van dit artikel geen toepassing, zolang de veroordeelde
zijn verplichtingen volgens de getroffen nadere regeling nakomt.
-
1 Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval
dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt,
dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon
is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
4 Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur
van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg
dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan,
dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
Artikel 24d
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 24e
[Vervallen per 01-07-2008]
De gevangenisstraf en de hechtenis gaan, voor zover elk van deze straffen betreft,
in:
-
a. ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zake van
het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, op de dag waarop de rechterlijke uitspraak
in kracht van gewijsde is gegaan;
-
b. ten aanzien van andere veroordeelden, op de dag van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke
uitspraak.
-
1 Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf beveelt de
rechter, dat de tijd die door de veroordeelde vĆ³Ć³r de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in verzekering, in voorlopige hechtenis, in gijzeling ingevolge artikel 578b van het Wetboek van Strafvordering, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting voor klinische observatie bestemd
ingevolge een bevel tot observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een
Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering
van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien hij dit bevel geeft
terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de
aftrek zal geschieden. Het vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd
reeds met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.
-
4 De voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing in gevallen waarin, bij
gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken
ter zake van een ander feit dan dat waarvoor de verzekering , de voorlopige hechtenis
of de gijzeling ingevolge artikel 578b van het Wetboek van Strafvordering is bevolen.
De tijd die door de tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde in het buitenland
in detentie is doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering ten behoeve
van de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van deze straf, komt daarop
in mindering.
-
1 De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke
uitspraak kan worden ontzet, zijn:
-
1Ā°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
-
2Ā°. het dienen bij de gewapende macht;
-
3Ā°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid
van deze organen te worden verkozen;
-
4Ā°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;
-
5Ā°. de uitoefening van bepaalde beroepen.
-
2 Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun leven, hetzij
voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde
ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld,
alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.
Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende
macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens
enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij
gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
-
2 De ontzetting van het recht vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 3Ā°, gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe onherroepelijk is geworden. De ontzetting
van een van de andere in artikel 28, eerste lid, vermelde rechten gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten
uitvoer gelegd.
De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling
opdracht geven toezicht te houden op de naleving door de veroordeelde van de ontzetting
van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en het recht om bepaalde beroepen
uit te oefenen. De veroordeelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht,
de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Indien de veroordeelde de ontzetting
niet naleeft, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar
ministerie.
-
3 Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard
indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen
waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare
feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, danwel die verkrijging,
dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin
het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.
-
2 De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke
tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander
aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.