Wetboek van Strafrecht

Geraadpleegd op 14-12-2024.
Geldend van 01-07-2008 t/m 31-08-2008

Wet van 3 maart 1881

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuw Wetboek van Strafrecht vast te stellen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Wetboek van Strafrecht.

Eerste Boek. Algemene bepalingen

Titel I. Omvang van de werking van de strafwet

Artikel 1

  • 1 Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

  • 2 Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

Artikel 2

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 3

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 4

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:

  • 1°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 92-96, 97a, 98-98c, 105 en 108-110;

  • 2°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 131 tot en met 134 en 189, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die artikelen wordt gesproken, is een misdrijf als onder 1° bedoeld;

  • 3°. aan enig misdrijf ten opzichte van muntspeciën, munt- of bankbiljetten, van rijkswege uitgegeven zegels of rijksmerken;

  • 4°. aan valsheid in schuldbrieven of certificaten van schuld van de Nederlandse staat of van een Nederlandse provincie, gemeente of openbare instelling, de talons, dividend- en rentebewijzen tot deze stukken behorende, en de bewijzen, uitgegeven in plaats van deze stukken, inbegrepen, of aan het opzettelijk gebruik maken van zodanig vals of vervalst stuk als ware het echt en onvervalst;

  • 5°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 216, tweede lid, 381-385, 409 en 410 of aan de overtreding omschreven in artikel 446a;

  • 6°. aan het misdrijf omschreven in artikel 207a;

  • 7°.

    • a. aan het misdrijf omschreven in artikel 168, begaan tegen een luchtvaartuig in bedrijf, indien dit een Nederlands luchtvaartuig is of wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt;

    • b. aan het misdrijf omschreven in artikel 385a, begaan aan boord van een luchtvaartuig in vlucht, wanneer de plaats van opstijgen of die van de feitelijke landing gelegen is buiten het grondgebied van de staat waar het luchtvaartuig is ingeschreven en de verdachte zich in Nederland bevindt;

    • c. aan het misdrijf omschreven in artikel 385b, indien het daar bedoelde luchtvaartuig een Nederlands luchtvaartuig is of wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt;

    • d. aan het misdrijf omschreven in artikel 385c, wanneer het is begaan, hetzij tegen een Nederlands luchtvaartuig, hetzij aan boord van een luchtvaartuig dat vervolgens in Nederland landt met de verdachte aan boord.

  • 8°. aan de misdrijven omschreven in de artikelen 166, 168, 350, 352, 354, 385a, vierde lid, 385b, tweede lid, en 385c, indien het feit is begaan tegen een Nederlands zeegaand vaartuig, hetzij tegen of aan boord van enig ander zeegaand vaartuig en de verdachte zich in Nederland bevindt.

  • 9°. Aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b en 285, voor zover die feiten zijn gepleegd tegen een in Nederlandse dienst zijnde, of tot zijn gezin behorende, internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, of tegen diens beschermde goederen en daarop door de wet van het land, waar het begaan is, straf is gesteld;

  • 10°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 177 en 177a, voor zover het feit is gepleegd tegen een Nederlander en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld;

  • 11°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 177, 177a, 225, 227b en 323a, voor zover het feit gepleegd is door een Nederlandse ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

  • 12°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b, 282a en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, tweede lid, die Nederlander is, of tegen diens beschermde goederen;

  • 13°. aan een terroristisch misdrijf dan wel een der misdrijven, omschreven in de artikelen 115, 117, 117b, 121 tot en met 123, 157, 161, 161bis, 161quater, 161sexies, 162, 162a, 164, 166, 168, 170, 172, 173a, 285, 287, 288, 289, 350, 350a, 351, 352, 354, 385b en 385d, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 15 december 1997 te New York totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen (Trb. 1998, 84) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt.

  • 14°. aan een terroristisch misdrijf dan wel een der misdrijven, omschreven in de artikelen 115, 117, 117b, 121 tot en met 123, 140, 157, 161, 161bis, 161quater, 161sexies, 162, 162a, 164, 166, 168, 170, 172, 173a, 285, 287, 288, 289, 350, 350a, 351, 352, 354, 385a, 385b en 385d, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 9 december 1999 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (Trb. 2000, 12) en hetzij het feit is gericht tegen een Nederlander hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt;

  • 15°. aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen, een Nederlandse overheid of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie ernstig te ontwrichten of te vernietigen;

  • 16°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 225, derde lid, 311, eerste lid, onder 6°, 312, tweede lid, onder 5°, alsmede 317, derde lid, jo. 312, tweede lid, onder 5°, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk een terroristisch misdrijf als in onderdeel 15° omschreven voor te bereiden of gemakkelijk te maken.

Artikel 4a

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder tegen wie de strafvervolging door Nederland van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland volgt.

Artikel 5

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt:

    • 1°. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 192a, 192b, 192c, 197a, 197b, 197c, 206, 237,272 en 273 alsmede – voor zover het betreft een misdrijf, gericht tegen de rechtspleging van het Internationaal Strafhof, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120) – in de artikelen 177, 177a, 178, 179, 180, 189, 200, 207a, 285a en 361;

    • 2°. aan een feit hetwelk door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

    • 3°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 242 tot en met 250 en 273f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 300 tot en met 303, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • 4°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 138a, 138b, 139c, 139d, 161sexies, 225, 226, 227, 240a, 240b, 326, 326c, 350, 350a en 351, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Budapest tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18, en 2004, 290).

  • 2 In de gevallen, omschreven in het eerste lid, onderdelen 2° en 3°, kan de vervolging ook plaatshebben, als de verdachte eerst na het feit Nederlander wordt.

Artikel 5a

  • 2 De vervolging kan ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft gekregen.

Artikel 6

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op:

  • 1°. de Nederlandse ambtenaar die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek;

  • 2°. de persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 362 tot en met 364a.

Artikel 7

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de schipper en de opvarenden van een Nederlands vaartuig die zich buiten Nederland, ook buiten boord, schuldig maken aan een der strafbare feiten omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.

Artikel 8

De toepasselijkheid van de artikelen 2-7 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

Titel II. Straffen

Artikel 9

  • 1 De straffen zijn:

    • a. hoofdstraffen:

      • 1°. gevangenisstraf;

      • 2°. hechtenis;

      • 3°. taakstraf;

      • 4°. geldboete;

    • b. bijkomende straffen:

      • 1°. ontzetting van bepaalde rechten;

      • 2°. verbeurdverklaring;

      • 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd. Een taakstraf bestaat uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, of een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, of een combinatie van beide.

  • 3 In het geval gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of een taakstraf wordt opgelegd, kan tevens een geldboete worden opgelegd.

  • 4 In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.

  • 5 Een bijkomende straf kan, in de gevallen waarin de wet haar oplegging toelaat, zowel afzonderlijk als te zamen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd.

Artikel 9a

Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Artikel 10

  • 1 De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.

  • 2 De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren.

  • 3 Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van vijftien jaren wordt overschreden.

  • 4 Zij kan in geen geval de tijd van dertig jaren te boven gaan.

Artikel 11

Bij of krachtens wet worden regels gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Deze regels betreffen in elk geval:

  • a. de aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze tenuitvoerlegging;

  • b. de selectie van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de voornoemde straffen en maatregelen plaatsvindt voor de inrichtingen;

  • c. het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop;

  • d. het regime in de inrichtingen;

  • e. gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten van de onder b omschreven personen plaats kan vinden;

  • f. de rechtsgang voor de onder b omschreven personen aangaande hun rakende beslissingen het regime van de inrichting betreffende alsmede aangaande hun betreffende beslissingen tot plaatsing en overplaatsing.

Artikel 13

  • 1 Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden; de artikelen 37c, 37d en 37e zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent deze beoordeling. Deze regels betreffen in elk geval de frequentie van de beoordelingen, de te volgen procedure, waaronder de advisering door gedragsdeskundigen, en de wijze waarop de beoordelingen dienen plaats te vinden.

  • 3 De plaatsing ingevolge het eerste lid en de beëindiging daarvan geschieden volgens regels, bij algemene maatregel van bestuur te stellen, op last van de Minister van Justitie, gegeven na een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht.

  • 4 Tegen de beslissing tot plaatsing, de beslissing tot beëindiging daarvan en de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, kan de veroordeelde binnen vier weken nadat die beslissing aan hem is medegedeeld beroep instellen bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het bepaalde in Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De overplaatsing en het beroep daartegen van de veroordeelden geschieden overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de overplaatsing en het beroep daartegen van ter beschikking gestelden ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 37b of 38c is gegeven.

Artikel 14a

  • 1 In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot taakstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2 Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden tenuitvoergelegd.

  • 3 De rechter kan voorts bepalen dat opgelegde bijkomende straffen geheel of gedeeltelijk niet zullen worden tenuitvoergelegd.

Artikel 14b

  • 1 De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.

  • 2 De proeftijd bedraagt in de gevallen bedoeld in artikel 14c, eerste lid en tweede lid, onder 3° en 4°, ten hoogste twee jaren en in de overige gevallen ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

  • 4 De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 14c

  • 1 Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 2 Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:

    • 1°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade binnen een door de rechter te bepalen termijn, korter dan de proeftijd;

    • 2°. opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging gedurende een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;

    • 3°. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom, ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en de opgelegde boete;

    • 4°. storting van een door de rechter vast te stellen som gelds in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan worden opgelegd.

    • 5°. andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen.

  • 3 De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 4 Bij het stellen van één van de bijzondere voorwaarden genoemd in het tweede lid, onder 3° en 4°, vinden de artikelen 23, eerste en tweede lid, en 24 overeenkomstige toepassing.

Artikel 14d

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.

  • 2 De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Artikel 14f

  • 1 De rechter die de voorwaarde heeft gesteld kan hetzij na de ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de veroordeelde de proeftijd verkorten of deze éénmaal verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste één jaar.

  • 2 Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in artikel 14d geven, wijzigen of opheffen.

Artikel 14g

  • 1 Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, indien hij daartoe termen vindt, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,

    • 1°. gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;

    • 2°. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.

  • 3 Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf heeft opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit, begaan voor het einde van de proeftijd, is tot behandeling van de vordering bevoegd:

    • a. de rechtbank, indien deze bevoegd is tot kennisneming in eerste aanleg van het feit,

    • b. de kantonrechter, indien deze bevoegd is tot kennisneming van dat feit en van feiten, terzake waarvan de veroordeling, waarop de vordering betrekking heeft, is uitgesproken.

    De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie belast met de vervolging van het feit en kan slechts bij gelegenheid van een veroordeling terzake worden toegewezen. Strekt de vordering tot de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf van meer dan een jaar, dan wordt zij niet door een enkelvoudige kamer van de rechtbank behandeld.

  • 4 Wanneer overeenkomstig artikel 14c, tweede lid, onder 3°, een waarborgsom is gestort kan de rechter voorts een beslissing nemen, krachtens welke die som geheel of ten dele aan de Staat vervalt.

  • 5 De in het eerste en tweede lid bedoelde vordering wordt gedagtekend op de dag van ontvangst ter griffie. Het openbaar ministerie is in zijn vordering niet ontvankelijk wanneer zij later wordt ingediend dan drie maanden na het verstrijken der proeftijd.

Artikel 14h

  • 1 In de gevallen in de artikelen 14f en 14g bedoeld brengt het openbaar ministerie de zaak aan door de indiening van een met redenen omklede vordering. Is door de veroordeelde een verzoek tot toepassing van artikel 14f tot de rechter gericht, dan dient het openbaar ministerie ten spoedigste nadat het verzoekschrift in zijn handen is gesteld een met redenen omklede conclusie in.

  • 2 Onmiddellijk na de indiening van de vordering of de conclusie bepaalt de rechter, tenzij de summiere kennisneming van de stukken hem aanleiding geeft om de vordering of het verzoek buiten behandeling te laten, een dag voor het onderzoek van de zaak. In het geval, bedoeld in artikel 14g, derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de vordering gelijktijdig met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.

  • 3 Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun was belast tot bijwoning van het onderzoek oproepen, onder betekening van de vordering of de conclusie aan de veroordeelde.

  • 4 Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De artikelen 260 en 263 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.

  • 5 De veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast kunnen vóór de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de raadsman van de veroordeelde of, indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, ten aanzien van een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde. Het bepaalde bij en krachtens artikel 34 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14i

  • 1 Het onderzoek vindt plaats ter openbare terechtzitting.

  • 2 Het openbaar ministerie is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt terzake gehoord.

  • 3 De veroordeelde en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord. De veroordeelde kan zich door een raadsman of, indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, door een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde, doen bijstaan.

  • 5 De in het vierde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.

  • 6 Gedurende het onderzoek kan het openbaar ministerie zijn ingediende vordering of conclusie en de veroordeelde zijn verzoek wijzigen.

Artikel 14j

  • 1 Rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het openbaar ministerie of verzoeken van de veroordeelde zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken. Zij zijn, voor zover zij geen deel uitmaken van uitspraken terzake van andere strafbare feiten, niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.

  • 2 De inhoud van de in het eerste lid bedoelde beslissingen wordt onverwijld vanwege het openbaar ministerie schriftelijk medegedeeld aan de veroordeelde en aan degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, zomede aan degene die bij de beslissing daarvan wordt ontheven. Indien de beslissing een wijziging van de bijzondere voorwaarden bevat of daarbij alsnog bijzondere voorwaarden zijn gesteld wordt de mededeling aan de veroordeelde in persoon betekend.

Artikel 14k

  • 1 Wanneer overeenkomstig artikel 14c, tweede lid, onder 3°, een waarborgsom is gestort, wordt deze aan de veroordeelde teruggegeven, voor zover die som niet krachtens een rechterlijke beslissing, als bedoeld in artikel 14g, derde lid, aan de Staat is vervallen. De teruggave geschiedt zodra vaststaat dat zodanige beslissing niet meer kan worden genomen, onverminderd de bevoegdheid van de rechter om, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde, te bevelen dat gehele of gedeeltelijke teruggave op een eerder tijdstip zal plaats hebben.

  • 2 In geval van een vordering of verzoek als bedoeld in het vorige lid vinden de artikelen 14h-14j overeenkomstige toepassing.

  • 3 De aanspraak op teruggave is niet overdraagbaar.

Artikel 15

  • 1 De veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf eenderde gedeelte is ondergaan.

  • 2 De veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde gedeelte daarvan heeft ondergaan.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de rechter op grond van artikel 14a heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht onder de termijn begrepen, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, reeds in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft ondergaan.

  • 5 Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf heeft te ondergaan, worden deze zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In dat geval worden geheel onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en de artikelen 15a tot en met 15l van toepassing zijn.

Artikel 15a

  • 1 De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 2 Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden gesteld.

  • 3 De bijzondere voorwaarden kunnen inhouden deelname aan programmatische activiteiten gericht op terugkeer in de maatschappij of het ondergaan van bijzondere zorg, zoals verslavingszorg of geestelijke gezondheidszorg. De bijzondere voorwaarden kunnen tevens beperkingen betreffende het gedrag en de bewegingsvrijheid van de veroordeelde omvatten. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht als bedoeld in artikel 1, onderdeel w, van de Penitentiaire beginselenwet worden verbonden.

  • 4 De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 5 Het openbaar ministerie neemt de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden.

  • 6 De directeur van de penitentiaire inrichting adviseert omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden. De reclassering kan adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.

  • 7 Het openbaar ministerie kan de gestelde bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen. Zodanige wijziging wordt de veroordeelde terstond schriftelijk medegedeeld.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de totstandkoming van de beslissing, bedoeld in het vijfde en het zevende lid.

Artikel 15b

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.

  • 2 Het openbaar ministerie kan een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Reclasseringsregeling 1995 opdracht geven de veroordeelde begeleiding te bieden bij en toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het uit te oefenen toezicht.

Artikel 15c

  • 1 De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 2 De proeftijd van de algemene voorwaarde is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar.

  • 3 De proeftijd van een bijzondere voorwaarde wordt door het openbaar ministerie vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

  • 4 De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 15d

  • 1 Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege blijven indien:

    • a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is geplaatst in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en zijn verpleging voortzetting behoeft;

    • b. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit:

      • 1°. ernstige bezwaren of een veroordeling terzake van een misdrijf;

      • 2°. gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf;

    • c. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan onttrekt of hiertoe een poging doet;

    • d. door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven;

    • e. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke verdrag is overgenomen, voorzover de mogelijkheid van uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging heeft bevorderd.

  • 2 Voorwaardelijke invrijheidstelling kan tevens worden uitgesteld of achterwege blijven, indien de feiten of omstandigheden als genoemd in het eerste lid, onder b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de periode die ingevolge artikel 27, eerste lid, op de vrijheidsstraf in mindering wordt gebracht.

  • 3 Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of achterwege te laten, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.

  • 4 Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat er op een van de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of achterwege te laten, richt het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering tot de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Een afschrift van de vordering wordt toegezonden aan de veroordeelde.

  • 5 In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.

  • 6 De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling te zijn ontvangen op de griffie van de rechtbank. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan.

  • 7 De voorwaardelijke invrijheidstelling kan telkens opnieuw met een bepaalde termijn worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld, achterwege blijven. Het derde tot en met zesde lid zijn van toepassing.

Artikel 15e

  • 1 Bij de vordering, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet kan worden ontvangen.

  • 2 Hangende de beslissing van de rechtbank wordt de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  • 3 Indien niet blijkt dat de veroordeelde een raadsman heeft, geeft de voorzitter op verzoek van de veroordeelde aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot toevoeging van een raadsman. De veroordeelde en zijn raadsman kunnen voor de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen. Artikel 34 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De artikelen 260 en 263 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De zaak kan worden behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer van de rechtbank. Het onderzoek van de zaak vindt plaats ter openbare terechtzitting. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn en zich door een raadsman te doen bijstaan. Het openbaar ministerie is bij het onderzoek aanwezig en wordt ter zake gehoord. Gedurende het onderzoek kan het openbaar ministerie zijn ingediende vordering wijzigen.

  • 7 De in het zesde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voorzover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.

Artikel 15f

  • 1 Indien de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, toewijst, bepaalt hij dat de veroordeelde op het in de vordering aangegeven tijdstip in vrijheid zal worden gesteld.

  • 2 Indien de rechtbank de vordering geheel of gedeeltelijk afwijst, bepaalt hij op welk tijdstip de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.

  • 3 De rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren omtrent aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden.

  • 4 De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechtbank.

  • 5 Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open.

Artikel 15g

  • 1 Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.

  • 2 De voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

Artikel 15h

  • 1 Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld zich zodanig heeft gedragen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie.

  • 2 Het openbaar ministerie dient indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, naast de vordering, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, onverwijld een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechter-commissaris.

  • 3 De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.

  • 4 De veroordeelde wordt door de rechter-commissaris gehoord. De artikelen 40 en 191 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. De raadsman is bevoegd bij het onderzoek tegenwoordig te zijn en van de daarop betrekking hebbende stukken kennis te nemen.

  • 5 Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt hij de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de hervatting van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.

  • 6 Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris.

  • 7 De termijn van de schorsing eindigt van rechtswege:

    • a. met ingang van het tijdstip waarop de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend;

    • b. met ingang van het tijdstip van de beslissing van de rechtbank over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, bedoeld in artikel 15j.

  • 8 Het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan door de rechtbank worden opgeheven. Zij kan dit ambtshalve doen, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie.

Artikel 15i

  • 1 Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en gehele of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe strekkende vordering in te dienen.

  • 2 Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, dient het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond waarop zij berust.

  • 3 Tot kennisneming van de vordering is bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit begaan voor het einde van de proeftijd en de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met dat strafbare feit is bevoegd de rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het strafbare feit. De vordering wordt ingediend door het openbaar ministerie dat is belast met de vervolging van het strafbare feit en kan bij gelegenheid van een veroordeling terzake van dat strafbare feit worden toegewezen.

  • 4 In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.

  • 5 Bij de vordering zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet kan worden ontvangen. In het geval bedoeld in het derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van de zaak gelijktijdig met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.

  • 6 Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en indien artikel 15b, tweede lid, is toegepast, degene die met begeleiding en toezicht is belast, tot bijwoning van de zitting oproepen onder betekening van de vordering.

  • 7 In de gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, is artikel 15e, derde tot en met zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15j

  • 1 Indien de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, wordt toegewezen, gelast de rechtbank dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. De rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren omtrent aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden.

  • 2 In het geval dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen nadat zij is geschorst, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in artikel 15h, eerste lid.

  • 3 De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld in kennis van de beslissing van de rechtbank.

  • 4 Tegen de beslissing van de rechtbank over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling staat, voor zover zij geen deel uitmaakt van uitspraken terzake van andere strafbare feiten, geen rechtsmiddel open.

Artikel 15k

In de gevallen waarin een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt afgewezen of het openbaar ministerie in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, kan het gerecht in feitelijke aanleg dat als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 15h, vijfde lid. De artikelen 89, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15l

  • 1 In afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, kan Onze Minister van Justitie bepalen dat voor een bepaalde periode en voor bepaalde categorieën gedetineerden de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden in verband met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire inrichtingen.

  • 2 Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste lid, wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant. Van de plaatsing in de Staatscourant wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 3 Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste lid, wordt het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling met niet meer dan drie maanden vervroegd.

  • 4 De periode, bedoeld in het eerste lid, is niet langer dan zes maanden. De toepassing van het eerste lid kan door Onze Minister van Justitie te allen tijde worden beëindigd. Indien Onze Minister van Justitie voortzetting van de toepassing van het eerste lid noodzakelijk acht, kan de periode worden verlengd met zes maanden. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

Voorschriften tot nadere regeling van het verlenen van hulp en steun aan veroordeelden worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 18

  • 1 De duur van de hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

  • 2 Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van een jaar wordt overschreden.

  • 3 Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

Artikel 19

Artikel 13 is op de tot hechtenis of vervangende hechtenis veroordeelde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

Artikel 22a

Het hoofd van het Departement van Justitie is bevoegd in bijzondere omstandigheden in het belang van de veiligheid van de staat te bepalen, dat vrijheidsstraffen buiten het Rijk in Europa ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 22c

  • 1 Het vonnis dan wel de strafbeschikking vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis dan wel de strafbeschikking kan de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden.

  • 2 Het aantal uren dat de taakstraf duurt bedraagt ten hoogste vierhonderdentachtig, waarvan niet meer dan tweehonderdenveertig uren werkstraf.

  • 3 De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis, dan wel zes maanden na het onherroepelijk worden van de strafbeschikking. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met eenzelfde termijn verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.

  • 4 De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.

Artikel 22d

  • 1 In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.

  • 2 De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3 De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste acht maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.

  • 4 Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

Artikel 22e

Over de wijze waarop de taakstraf wordt of is verricht, kan het openbaar ministerie, naar regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur, inlichtingen inwinnen bij lichamen en personen die werkzaam zijn op het gebied van de reclassering. Artikel 147 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22f

  • 1 Het openbaar ministerie kan de opgelegde straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject, bedoeld in artikel 22c, eerste lid, tweede volzin, indien het van oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig de opgelegde straf kan of heeft kunnen verrichten. Het openbaar ministerie benadert daarbij zo veel mogelijk de opgelegde straf. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.

  • 2 Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld.

  • 3 Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22g

  • 1 Indien de door de rechter tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevelen. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.

  • 2 Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.

  • 3 Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen.

Artikel 22i

Het openbaar ministerie kan een beslissing als bedoeld in artikel 22f, eerste lid, of artikel 22g, eerste lid, slechts nemen gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf dient te zijn voltooid, genoemd in artikel 22c, derde lid, of binnen drie maanden na afloop van deze termijn.

Artikel 22j

Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taak naar behoren is verricht, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.

Artikel 22k

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de rechten en plichten van de tot een taakstraf veroordeelde.

Artikel 23

  • 1 Hij die tot een geldboete is veroordeeld is verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat binnen de termijn door het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking of het vonnis of arrest is belast, te stellen.

  • 2 Het bedrag van de geldboete is ten minste € 3.

  • 3 De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.

  • 4 Er zijn zes categorieën:

    de eerste categorie, € 335 [Red: Per 1 januari 2008: € 370.] ;

    de tweede categorie, € 3 350 [Red: Per 1 januari 2008: € 3 700.] ;

    de derde categorie, € 6 700 [Red: Per 1 januari 2008: € 7 400.] ;

    de vierde categorie, € 16 750 [Red: Per 1 januari 2008: € 18 500.] ;

    de vijfde categorie, € 67 000 [Red: Per 1 januari 2008: € 74 000.] ;

    de zesde categorie, € 670 000 [Red: Per 1 januari 2008: € 740 000.] .

  • 5 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie.

  • 6 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie, indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete.

  • 7 Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie.

  • 8 Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing bij veroordeling van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap, rederij of doelvermogen.

  • 9 De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.

Artikel 24

Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.

Artikel 24a

  • 1 Indien een of meer geldboeten worden opgelegd tot een bedrag van ten minste € 225, kan in de uitspraak dan wel de strafbeschikking worden bepaald dat degene aan wie de geldboete is opgelegd het bedrag in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op ten minste € 45 bepaald.

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid worden in de uitspraak of strafbeschikking tevens termijnen vastgesteld voor de betaling van het tweede en - zo de geldboete in meer gedeelten mag worden voldaan - de volgende gedeelten.

  • 3 Deze termijnen worden op ten minste één en ten hoogste drie maanden gesteld. Zij mogen in het geval van een uitspraak tezamen een tijdvak van twee jaar niet overschrijden; in het geval van een strafbeschikking mogen zij een tijdvak van een jaar niet overschrijden.

Artikel 24b

  • 1 Wanneer een ingevolge een voor tenuitvoerlegging vatbare geldboete te betalen bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn geheel is voldaan, wordt de veroordeelde door het openbaar ministerie schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt daarbij, in het geval de rechterlijke veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk is, van rechtswege verhoogd met € 15. Het openbaar ministerie wijst de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten minste met € 30.

  • 3 Een geldboete die overeenkomstig artikel 24a in gedeelten mag worden voldaan, of ten aanzien waarvan het openbaar ministerie betaling in termijnen heeft toegestaan, is onmiddellijk in haar geheel opeisbaar, zodra een verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden.

  • 4 In gevallen waarin het openbaar ministerie, nadat de veroordeelde reeds in verzuim was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan wel afbetaling heeft toegestaan, vinden de voorgaande leden van dit artikel geen toepassing, zolang de veroordeelde zijn verplichtingen volgens de getroffen nadere regeling nakomt.

  • 5 Betalingen door de veroordeelde gedaan, worden geacht in de eerste plaats tot voldoening van de krachtens het eerste en tweede lid ingetreden verhogingen te strekken.

Artikel 24c

  • 1 Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3 De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle € 25 van de geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd.

  • 4 Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

  • 5 Het vorige lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd.

  • 6 Indien ter zake van het strafbare feit waarvoor de vervangende hechtenis wordt bepaald of ten uitvoer gelegd tevens gijzeling is toegepast, wordt de tijd die in gijzeling is doorgebracht in mindering gebracht op de vervangende hechtenis.

Artikel 26

De gevangenisstraf en de hechtenis gaan, voor zover elk van deze straffen betreft, in:

  • a. ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zake van het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, op de dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan;

  • b. ten aanzien van andere veroordeelden, op de dag van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 27

  • 1 Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf beveelt de rechter, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in gijzeling ingevolge artikel 578b van het Wetboek van Strafvordering, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden. Het vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd reeds met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.

  • 2 Bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd geldt de eerste dag van de verzekering als een volle dag en blijft de dag waarop zij is geëindigd buiten beschouwing.

  • 3 De rechter kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van geldboete. Indien hij dit bevel geeft, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.

  • 4 De voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing in gevallen waarin, bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan dat waarvoor de verzekering , de voorlopige hechtenis of de gijzeling ingevolge artikel 578b van het Wetboek van Strafvordering is bevolen.

Artikel 27a

De tijd die door de tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde in het buitenland in detentie is doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van deze straf, komt daarop in mindering.

Artikel 28

  • 1 De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

    • 1°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;

    • 2°. het dienen bij de gewapende macht;

    • 3°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen;

    • 4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;

    • 5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

  • 2 Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun leven, hetzij voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.

  • 3 Ontzetting van het recht bedoeld in het eerste lid, onder 3°, kan alleen worden uitgesproken bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten minste een jaar.

Artikel 29

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Artikel 31

  • 1 Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter de duur als volgt:

    • 1°. bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

    • 2°. bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd de duur van de hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

    • 3°. bij veroordeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

    • 4°. bij afzonderlijke oplegging, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

  • 2 De ontzetting van het recht vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 3°, gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe onherroepelijk is geworden. De ontzetting van een van de andere in artikel 28, eerste lid, vermelde rechten gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 33

  • 1 Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.

Artikel 33a

  • 1 Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:

    • a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen;

    • b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;

    • c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

    • d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

    • e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;

    • f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.

  • 2 Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:

    • a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of

    • b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.

  • 3 Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, danwel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

  • 4 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 33b

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel 33c

  • 1 Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.

  • 2 De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.

  • 3 De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.

Artikel 34

  • 1 Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat.

  • 2 De voorwerpen moeten in dit geval worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald.

Artikel 35

  • 1 De kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders is bepaald, ten laste van de Staat.

  • 2 Al hetgeen wordt verkregen uit geldboeten en verbeurdverklaringen komt ten bate van de Staat.

Artikel 36

  • 1 In de gevallen waarin de rechter krachtens de wet de openbaarmaking van zijn uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan die last uitvoering wordt gegeven.

  • 2 De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald bedrag geschat.

Titel IIA. Maatregelen

Eerste afdeling. Onttrekking aan het verkeer, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding

Artikel 36a

Alle kosten van tenuitvoerlegging van de in deze afdeling bedoelde maatregelen - met uitzondering van de kosten van het verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen, - komen ten laste, al hetgeen door die tenuitvoerlegging wordt verkregen, komt ten bate van de staat, met uitzondering van hetgeen door de tenuitvoerlegging van de maatregel, genoemd in artikel 36f, wordt verkregen.

Artikel 36b

  • 1 Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:

    • 1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

    • 2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;

    • 3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

    • 4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;

    • 5°. bij een strafbeschikking.

  • 3 De maatregel kan te zamen met straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

Artikel 36c

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:

  • 1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

  • 2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;

  • 3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

  • 4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;

  • 5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;

een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Artikel 36d

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

Artikel 36e

  • 1 Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • 2 De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.

  • 3 Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

  • 4 De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De waarde van voorwerpen die door de rechter tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, kan worden geschat op de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing of door verwijzing naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst, indien verhaal moet worden genomen. De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verdachte of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee rekening houden. Bij het ontbreken van zodanig verzoek kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze bevoegdheid toepassen.

  • 5 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

  • 6 Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.

  • 7 Bij de oplegging van de maatregel wordt rekening gehouden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Artikel 36f

  • 1 Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.

  • 2 De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

  • 3 De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

  • 5 Betalingen door de veroordeelde aan de staat verricht, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot voldoening van de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen.

  • 6 De artikelen 24c en 77l, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Tweede afdeling. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en terbeschikkingstelling

Artikel 37

  • 1 De rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

  • 2 De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van de weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last als bedoeld in het eerste lid kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

Artikel 37a

  • 2 Bij toepassing van het vorige lid kan de rechter afzien van het opleggen van straf, ook indien hij bevindt dat het feit wel aan de verdachte kan worden toegerekend.

  • 4 Bij het geven van een last als bedoeld in het eerste lid neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.

Artikel 37b

  • 1 De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.

  • 2 Indien de rechter naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een gevangenisstraf heeft opgelegd kan de rechter in zijn uitspraak een advies opnemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.

Artikel 37c

  • 1 Bij of krachtens de wet worden regels gesteld ten aanzien van de verpleging van overheidswege en de rechtspositie van de ter beschikking gestelden.

  • 2 De Minister van Justitie ziet erop toe, dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd de nodige behandeling krijgt. Hij kan met betrekking tot bepaalde verpleegden aan het hoofd van de inrichting bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen.

Artikel 37d

  • 1 Ter beschikking gestelden kunnen worden verpleegd in door de Minister van Justitie aangewezen:

    • a. particuliere inrichtingen, in beheer bij een in Nederland gevestigde rechtspersoon;

    • b. rijksinrichtingen.

  • 2 De verpleging geschiedt bij voorkeur in een particuliere inrichting.

Artikel 37e

De kosten van de verpleging en behandeling van ter beschikking gestelden komen, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders is bepaald, ten laste van de Staat.

Artikel 38

  • 1 Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. De rechter geeft tevens een in de uitspraak aangewezen instelling, die aan bepaalde, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen, eisen voldoet opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

  • 2 Indien bij de uitspraak tevens een vrijheidsstraf wordt opgelegd, kan deze in het in het eerste lid van dit artikel bedoelde geval ten hoogste op drie jaar worden bepaald.

  • 3 Een voorwaarde als bedoeld in het eerste lid kan de rechter slechts stellen, indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure van terbeschikkingstelling met voorwaarden.

Artikel 38a

  • 1 De voorwaarden bedoeld in het eerste lid van artikel 38 kunnen inhouden dat de ter beschikking gestelde zich in een door de rechter aangewezen inrichting laat opnemen, zich onder behandeling stelt van een in de uitspraak aangewezen deskundige, of door de behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen inneemt dan wel gedoogt dat deze door de behandelend arts aan hem worden toegediend.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de eisen waaraan een door de rechter aan te wijzen inrichting moet voldoen.

  • 3 Het openbaar ministerie houdt, volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur, toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.

  • 4 De in artikel 38, eerste lid, bedoelde voorwaarden mogen de vrijheid de godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

Artikel 38b

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman, met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande artikelen van deze afdeling:

  • 1°. de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen;

  • 2°. aan een andere instelling dan die welke daarmede tevoren was belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden opdragen.

Artikel 38c

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.

Artikel 38d

  • 1 De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden.

  • 2 De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Een tweede verlenging is slechts mogelijk wanneer een bevel als bedoeld in artikel 37b of artikel 38c is gegeven.

Artikel 38e

  • 1 De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

  • 2 Indien de totale duur van de terbeschikkingstelling niet in tijd is beperkt, kan de termijn van de terbeschikkingstelling telkens worden verlengd, wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging eist.

Artikel 38f

  • 1 De termijn van de terbeschikkingstelling loopt niet:

    • a. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;

    • b. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde met voorwaarden, bedoeld in artikel 38, eerste lid, rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;

    • c. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd, langer dan een week achtereen ongeoorloofd afwezig is uit de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;

    • d. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde met voorwaarde langer dan een week achtereen ongeoorloofd afwezig is uit de inrichting waarin hij krachtens de voorwaarde is opgenomen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a, loopt de termijn van de terbeschikkingstelling wel indien de ter beschikking gestelde:

    • a. krachtens een last als bedoeld in artikel 13 of ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of in een ander psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, tenzij hij langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit die inrichting of dat ziekenhuis;

    • b. nadat de termijn van de terbeschikkingstelling een aanvang heeft genomen, in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, tenzij hij langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit dat ziekenhuis.

Artikel 38g

  • 1 De verpleging van overheidswege kan bij de beslissing tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor de tijd van een jaar, dan wel voor de tijd van twee jaren, door de rechter ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of zijn raadsman voorwaardelijk worden beëindigd.

  • 2 Indien de rechter de verpleging van overheidswege op grond van het eerste lid beëindigt, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. De artikelen 38, eerste lid, tweede volzin en derde lid en 38a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De in het tweede lid, bedoelde voorwaarden mogen de vrijheid de godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de procedure van de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging.

Artikel 38h

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 38g, eerste lid, kan, indien het proefverlof van een ter beschikking gestelde ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft voortgeduurd, zonder dat in deze periode de terbeschikkingstelling is verlengd, de rechter op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen. Artikel 38g, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 In zodanig geval beëindigt de rechter de verpleging van overheidswege voorwaardelijk voor de duur van het gegeven bevel tot terbeschikkingstelling.

Artikel 38i

De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman, met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande artikelen van deze afdeling:

  • 1°. de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen;

  • 2°. aan een andere instelling dan die welke daarmede tevoren was belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van voorwaarden opdragen.

Artikel 38j

  • 1 In geval van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege kan de terbeschikkingstelling telkens met een jaar, dan wel met twee jaren, worden verlengd.

  • 2 De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging bedraagt ten hoogste negen jaren.

  • 3 Indien de in het tweede lid bedoelde termijn is verstreken, zonder dat een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 38k is gegeven, eindigt de terbeschikkingstelling van rechtswege.

Artikel 38k

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege geven, indien:

  • 1°. een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of

  • 2°. het belang van de veiligheid van anderen dan wel van de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, of

  • 3°. wanneer toepassing is gegeven aan artikel 38e, het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist.

Artikel 38l

  • 1 Een terbeschikkingstelling vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter beschikking wordt gesteld.

  • 2 Een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij ten aanzien van dezelfde persoon wederom een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is gegeven.

  • 3 Een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eindigt van rechtswege bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij ten aanzien van dezelfde persoon een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dan wel een last tot hervatting van zodanig bevel is gegeven.

Derde afdeling. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Artikel 38m

  • 1 De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:

    • 1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

    • 2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en

    • 3°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.

  • 2 De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.

  • 3 Indien de verdachte verslaafde is dan wel ten aanzien van hem andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek dan wel van die andere problematiek.

  • 4 De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 5 Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk wordt over de reden van de weigering rapport opgemaakt. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

  • 6 Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de veelheid van misdrijven waarvoor deze eerder is veroordeeld in aanmerking.

Artikel 38n

  • 1 De maatregel geldt voor de tijd van ten hoogste twee jaren, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk is geworden.

  • 2 Bij het bepalen van de duur van de maatregel kan de rechter rekening houden met de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie, is doorgebracht.

Artikel 38o

  • 1 De plaatsing geschiedt in een door onze Minister van Justitie aangewezen inrichting voor stelselmatige daders.

  • 2 Bij of krachtens de wet worden regels gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de maatregel in en buiten de inrichting en de rechtspositie van degene aan wie de maatregel is opgelegd.

  • 3 De kosten van de tenuitvoerlegging van de maatregel komen ten laste van de Staat. De kosten van de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de maatregel komen overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten laste van gemeenten die deelnemen aan de tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 38p

  • 1 De rechter kan bepalen dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd.

  • 2 De rechter die bepaalt dat de door hem opgelegde maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd stelt daarbij een proeftijd vast van ten hoogste drie jaren.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid geldt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 4 De rechter stelt ter bescherming van de veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde. De rechter kan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

  • 5 Een voorwaarde als bedoeld in het vierde lid kan inhouden dat de veroordeelde zich ambulant of intramuraal laat behandelen. Opname in een inrichting vindt in dit verband plaats voor een door de rechter te bepalen duur van ten hoogste twee jaren. Deze voorwaarde wordt slechts gesteld, indien de veroordeelde zich bereid heeft verklaard de behandeling te ondergaan.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de eisen waaraan een inrichting en een behandeling als bedoeld in het vijfde lid moeten voldoen.

  • 7 De in het vierde lid gestelde voorwaarden mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 8 Het openbaar ministerie houdt toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.

Artikel 38q

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman dan wel ambtshalve met inachtneming van de artikelen 38m tot en met 38p:

  • 1°. de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen;

  • 2°. aan een andere reclasseringsinstelling dan die welke daarmee tevoren was belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden opdragen.

Artikel 38r

De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, bevelen dat de maatregel alsnog zal worden tenuitvoergelegd.

Artikel 38s

  • 1 De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van de verdachte of diens raadsman dan wel ambtshalve, bij of na het opleggen van de maatregel beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Het openbaar ministerie bericht hem daarover binnen een door hem te bepalen termijn. Bij het bericht is gevoegd een verklaring van de directeur van de inrichting omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde.

  • 2 Indien de rechter bij het opleggen van de maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid worden gedaan na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan na zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.

  • 3 Indien de rechter naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer is vereist, beëindigt hij deze met ingang van een door hem te bepalen tijdstip.

Artikel 38t

De termijn van de maatregel loopt niet:

  • a. gedurende de tijd dat aan degene aan wie deze is opgelegd, uit anderen hoofde zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is;

  • b. zodra degene die in een inrichting geplaatst is, langer dan een dag ongeoorloofd afwezig is.

Artikel 38u

Onze Minister van Justitie kan de maatregel te allen tijde beëindigen.

Titel III. Uitsluiting en verhoging van strafbaarheid

Artikel 39

Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.

Artikel 40

Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

Artikel 41

  • 1 Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

  • 2 Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Artikel 42

Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

Artikel 43

  • 1 Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.

  • 2 Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door de ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen de kring van zijn ondergeschiktheid was gelegen.

Artikel 43a

De op een misdrijf gestelde tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis kan, onverminderd artikel 10, met een derde worden verhoogd indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. De termijn van vijf jaren wordt verlengd met de tijd waarin de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 43b

Als misdrijven welke soortgelijk zijn aan elkaar worden in elk geval aangemerkt:

Artikel 43c

Bij de misdrijven omschreven in de artikelen 208 tot en met 210, 213 en 214 wordt een onherroepelijke veroordeling tot gevangenisstraf door een rechter in een andere lidstaat van de Europese Unie uitgesproken ter zake van enig misdrijf ten opzichte van muntspeciën of munt- of bankbiljetten als een veroordeling wegens een soortgelijk misdrijf in aanmerking genomen.

Artikel 44

Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de op het feit gestelde straf, met uitzondering van geldboete, met een derde worden verhoogd.

Titel IIIa. Gronden voor vermindering van straf

Artikel 44a

  • 1 Op vordering van de officier van justitie kan de rechter na een op grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gemaakte afspraak de straf verminderen die hij overwoog op te leggen op de in het tweede lid bepaalde wijze. Bij de strafvermindering houdt de rechter ermee rekening dat door het afleggen van een getuigenverklaring een belangrijke bijdrage is of kan worden geleverd aan de opsporing of vervolging van misdrijven.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan de strafvermindering bestaan in:

    • a. maximaal de helft bij een onvoorwaardelijke tijdelijke vrijheidsstraf, taakstraf, bestaande uit een werkstraf, of geldboete, of

    • b. de omzetting van maximaal de helft van het onvoorwaardelijke gedeelte van een vrijheidsstraf, taakstraf, bestaande uit een werkstraf, of van een geldboete in een voorwaardelijk gedeelte, of

    • c. de vervanging van maximaal een derde gedeelte van een vrijheidsstraf door taakstraf, bestaande uit een werkstraf, of een onvoorwaardelijke geldboete.

Titel IV. Poging en voorbereiding

Artikel 45

  • 1 Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.

  • 2 Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

  • 3 Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren.

  • 4 De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

Artikel 46

  • 1 Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.

  • 2 Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij voorbereiding met de helft verminderd.

  • 3 Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

  • 4 De bijkomende straffen zijn voor voorbereiding dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

  • 5 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 46a

Poging om een ander door een der in artikel 47, eerste lid onder 2e, vermelde middelen te bewegen om een misdrijf te begaan, is strafbaar, met dien verstande dat geen zwaardere straf wordt uitgesproken dan ter zake van poging tot het misdrijf of, indien zodanige poging niet strafbaar is, terzake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd.

Artikel 46b

Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.

Titel V. Deelneming aan strafbare feiten

Artikel 47

  • 1 Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:

    • 1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen;

    • 2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.

  • 2 Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.

Artikel 48

Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:

  • 1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;

  • 2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Artikel 49

  • 1 Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

  • 2 Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren.

  • 3 De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

  • 4 Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen.

Artikel 50

De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaarheid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing van de strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van die dader of medeplichtige wie zij persoonlijk betreffen.

Artikel 51

  • 1 Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2 Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:

    • 1°. tegen die rechtspersoon, dan wel

    • 2°. tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel

    • 3°. tegen de onder 1° en 2° genoemden te zamen.

  • 3 Voor de toepassing van de vorige leden wordt met de rechtspersoon gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen.

Artikel 53

  • 1 Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning nadat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is overgegaan, door de uitgever is bekendgemaakt.

  • 2 Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip van de uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten het Rijk in Europa gevestigd was.

Artikel 54

  • 1 Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de drukker als zodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning nadat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is overgegaan, door de drukker is bekendgemaakt.

  • 2 Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten het Rijk in Europa gevestigd was.

Artikel 54a

Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande in de doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, wordt als zodanig niet vervolgd indien hij voldoet aan een bevel van de officier van justitie, na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de gegevens ontoegankelijk te maken.

Titel VI. Samenloop van strafbare feiten

Artikel 55

  • 1 Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

  • 2 Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

Artikel 56

  • 1 Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf misdrijf of overtreding opleverende, in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, dan wordt slechts één strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

  • 2 Insgelijks wordt slechts één strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valsheid of muntschennis en aan het gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid of muntschennis gepleegd is.

Artikel 57

  • 1 Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.

  • 2 Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.

Artikel 58

Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, kan elk van die straffen worden opgelegd, doch deze mogen - voor zover het gevangenisstraf en hechtenis betreft - te zamen in duur de langstdurende niet meer dan een derde overtreffen.

Artikel 59

Bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geen andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 60

In de gevallen van de artikelen 57 en 58 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen:

  • 1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in één straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geen andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in één straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

  • 2°. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd;

  • 3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd; de vervangende vrijheidsstraffen mogen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet overschrijden.

Artikel 60a

Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de maatregel genoemd in artikel 36f dat de vervangende vrijheidsstraffen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet mogen overschrijden.

Artikel 61

  • 1 De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 9.

  • 2 Waar de rechter de keuze tussen twee hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste van die straffen in aanmerking.