Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem
I, Prins van Oranje-Nassau.
Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn
wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling
volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op
gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder,
in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan
in de derde graad van bloedverwantschap.
Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning,
wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld,
dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.
Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de
voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn
van de erfopvolging uitgesloten.
-
1 Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd
bij een wet. Het voorstel wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening
van het voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten
ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten
minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
-
2 Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger
ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden
na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten
omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten
minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij
zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde
vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en
een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.
De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van achttien
jaar heeft bereikt.
De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het
toezicht daarop. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde
vergadering.
-
1 Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk
gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde
advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering
bijeenkomen.
De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die
uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem
wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde
vergadering.
-
3 In de gevallen, genoemd in het eerste lid onder c en d, is de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is, van rechtswege
regent indien hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
-
4 De regent zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van
zijn ambt, in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal. De wet geeft nadere
regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de opvolging en de vervanging daarin.
De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend
door de Raad van State.
De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.
-
2 De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen
welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke
belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens
erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van
de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan
bij de wet worden verleend.
De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.
De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd
en ontslagen.
-
2 Een staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de minister het nodig acht en met
inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als minister op. De staatssecretaris
is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister.
Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers
of staatssecretarissen ondertekend.
Het koninklijk besluit waarbij de minister-president wordt benoemd, wordt mede door
hem ondertekend. De koninklijke besluiten waarbij de overige ministers en de staatssecretarissen
worden benoemd of ontslagen, worden mede door de minister-president ondertekend.
Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de ministers en de staatssecretarissen
bij de aanvaarding van hun ambt ten overstaan van de Koning een eed, dan wel verklaring
en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een
getrouwe vervulling van hun ambt.