Wet op de rechterlijke organisatie

Geraadpleegd op 05-12-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 30-04-2022

Wet van den 18den April 1827, op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie

Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 163 van de grondwet, moet worden ingevoerd "een algemeen wetboek van burgerlijk regt, van koophandel, van lijfstraffelijk regt, van de zamenstelling der regterlijke magt en van de manier van procederen;"

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,

Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, te arresteren de navolgende Wet op de zamenstelling der Regterlijke Magt en het beleid der Justitie voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. gerechten: de gerechten, genoemd in artikel 2;

  • b. rechterlijke ambtenaren:

    • 1°. de president van, de vice-presidenten van, de raadsheren in en de raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad;

    • 2°. de senior raadsheren, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven;

    • 3°. de senior rechters A, de senior rechters, de rechters en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken;

    • 4°. de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad;

    • 5°. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130, vormen, met uitzondering van de procureur-generaal, bedoeld in artikel 130, vierde lid;

    • 6°. de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal;

    • 7°. de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior officieren van justitie, de officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie en het parket-generaal;

    • 8°. de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs bij de gerechten;

    • 9°. de griffier en de substituut-griffier van de Hoge Raad;

    • 10°. de rechters in opleiding en de officieren in opleiding.

  • c. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast: de rechterlijke ambtenaren, genoemd in onderdeel b, onder 1° tot en met 3°;

  • d. gerechtsambtenaren: burgerlijke rijksambtenaren op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij een gerecht;

  • e. Hoge Raad: Hoge Raad der Nederlanden;

  • f. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

  • g. de Raad: de Raad voor de rechtspraak, bedoeld in artikel 84;

  • h. de Verordening EOM: de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283);

  • i. zittingscapaciteit: beschikbare zittingsruimte, beschikbare capaciteit aan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast of beschikbare capaciteit aan gerechtsambtenaren benodigd voor de behandeling van zaken.

Hoofdstuk 2. Rechtspraak

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn:

  • a. de rechtbanken;

  • b. de gerechtshoven; en

  • c. de Hoge Raad.

Artikel 4

  • 1 Tenzij bij de wet anders is bepaald, zijn, op straffe van nietigheid, de zittingen openbaar.

  • 2 Om gewichtige redenen kan het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk plaatsvinden met gesloten deuren. In het proces-verbaal van de zitting worden de redenen vermeld.

Artikel 5

  • 1 Op straffe van nietigheid geschiedt de uitspraak van vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken in het openbaar en bevatten deze beslissingen de gronden waarop zij berusten.

  • 2 Op straffe van nietigheid worden de beschikkingen, vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken gewezen en de uitspraken in bestuursrechtelijke zaken gedaan met het in deze wet bepaalde aantal rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast.

  • 3 Indien bij de wet is bepaald dat ook anderen dan rechterlijke ambtenaren deel uitmaken van een meervoudige kamer, zijn de beslissingen van de desbetreffende meervoudige kamer tevens nietig, indien deze beslissingen niet zijn genomen met het in deze wet bepaalde aantal personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar.

Artikel 6

  • 1 Het bestuur van een gerecht vormt voor het behandelen en beslissen van zaken en het beëdigen van de daartoe bij de wet aangewezen functionarissen enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

  • 2 Tenzij in deze wet anders is bepaald, bestaan de meervoudige kamers uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, van wie een als voorzitter optreedt. Indien ook anderen dan rechterlijke ambtenaren deel uitmaken van een meervoudige kamer, treedt een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast op als voorzitter.

  • 3 Het bestuur kan bepalen dat in een zaak in verband met de veiligheid van personen dan wel indien de zitting langer dan een dag zal duren, een of meer rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast zich met het oog op mogelijke vervanging van een van de leden van een meervoudige kamer gereed houden. Deze rechterlijke ambtenaren zijn bij de behandeling ter terechtzitting van die zaak aanwezig, maar nemen aan het onderzoek in en de beraadslaging en beslissing over die zaak niet deel, tenzij zij op verzoek van de voorzitter van de meervoudige kamer in de plaats treden van een van de afwezige leden.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op de Hoge Raad.

Artikel 7

  • 1 De voorzitter van de meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter geeft als laatste zijn oordeel.

  • 2 Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

  • 3 De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de rechters in opleiding en de officieren in opleiding, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, de griffier, substituut-griffier en waarnemend griffiers van de Hoge Raad, gerechtsambtenaren en buitengriffiers, bedoeld in artikel 14, vierde lid, zijn tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit.

Artikel 8

Raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers kunnen door het bestuur worden opgeroepen voor de behandeling en beslissing van zaken.

Artikel 9

De Raad kan in overeenstemming met de bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar en het bestuur van het gerecht waar hij werkzaam is, die rechterlijk ambtenaar belasten met de waarneming van een ander rechterlijk ambt bij een ander gerechtshof of andere rechtbank.

Artikel 10

  • 1 In elke zittingsplaats, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, is een griffie. De griffies zijn alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.

  • 2 In een zittingsplaats als bedoeld in artikel 21b, tweede lid, is een griffie indien dat door het bestuur is bepaald. Het bestuur stelt de openingstijden van de griffies vast.

  • 3 De openingstijden van de griffies worden vermeld in het bestuursreglement.

  • 4 Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie waar de zaak wordt behandeld, tenzij in het bestuursreglement anders is bepaald.

Artikel 11

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de orde van dienst binnen de gerechten.

Artikel 12

De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de rechters in opleiding en de officieren in opleiding, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs en de griffier en substituut-griffier van de Hoge Raad mogen zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun advocaten of gemachtigden over enige voor hen aanhangige geschillen of geschillen waarvan zij weten of vermoeden dat die voor hen aanhangig zullen worden.

Artikel 13

De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de rechters in opleiding en de officieren in opleiding, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, de griffier, substituut-griffier en waarnemend griffiers van de Hoge Raad, gerechtsambtenaren en buitengriffiers, bedoeld in artikel 14, vierde lid, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun ambt de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Afdeling 1a. Klachtbehandeling door de Hoge Raad

Artikel 13a

  • 1 Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke beslissing betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk verzoeken een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek naar de gedraging.

  • 2 Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat de naam en het adres van de verzoeker en een zo duidelijk mogelijke beschrijving van de bedoelde gedraging en de daartegen gerezen klacht.

Artikel 13b

  • 1 De procureur-generaal is niet verplicht aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien:

    • a. het verzoekschrift niet voldoet aan artikel 13a, tweede lid;

    • b. de verzoeker overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging kan of had kunnen indienen;

    • c. overeenkomstig artikel 26 of 75 een klacht over de gedraging is ingediend, deze klacht is behandeld en de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in artikel 13a;

    • d. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd na het ontstaan van de klacht is ingediend;

    • e. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden – is afgedaan;

    • f. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat;

    • g. door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is of zal worden ingesteld.

  • 2 De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad in de gelegenheid hem mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken. Hij kan ook anderen daartoe in de gelegenheid stellen.

  • 3 De procureur-generaal stelt de verzoeker, de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft en het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de president van de Hoge Raad op de hoogte van de uitkomst van het vooronderzoek. Zo nodig vermeldt de procureur-generaal daarbij of naar zijn oordeel met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat.

  • 4 Indien de procureur-generaal op grond van het eerste lid, onderdeel b, geen toepassing geeft aan het verzoek, zendt hij het verzoekschrift door aan het betrokken gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Hoge Raad.

Artikel 13c

Onverminderd artikel 13a, eerste lid, kan de procureur-generaal ook ambtshalve bij de Hoge Raad een vordering instellen tot het doen van een onderzoek naar de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Artikel 13b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13d

Een vordering bij de Hoge Raad als bedoeld in artikel 13a of 13c wordt behandeld door een bij het reglement van orde daartoe aangewezen kamer, die zitting houdt met drie leden.

Artikel 13e

  • 1 De Hoge Raad kan het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, de verzoeker en anderen verzoeken hem schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken.

  • 2 Het onderzoek geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de procureur-generaal, het betrokken gerechtsbestuur, degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft of de verzoeker, getuigen horen.

  • 3 De Hoge Raad stelt het betrokken gerechtsbestuur en degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, in de gelegenheid omtrent een aanhangige vordering zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te doen blijken.

Artikel 13f

  • 1 De Hoge Raad beoordeelt of degene op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, zich in de onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen. De Hoge Raad kan tevens beoordelen of het betrokken gerechtsbestuur zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen.

  • 2 De Hoge Raad neemt een schriftelijke en met redenen omklede beslissing.

  • 3 Een afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de verzoeker, aan de rechterlijk ambtenaar op wiens gedraging het onderzoek betrekking had, en aan het betrokken gerechtsbestuur dan wel, indien het onderzoek betrekking had op een gedraging van een bij de Hoge Raad werkzame rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, de president van de Hoge Raad.

Artikel 13g

  • 1 De procureur-generaal bij en de president van de Hoge Raad stellen jaarlijks een verslag op van de overeenkomstig de artikelen 13a tot en met 13f verrichte werkzaamheden.

Afdeling 2. De organisatie van de gerechten

Paragraaf 1. Inrichting

Artikel 14

  • 1 Bij een gerecht zijn werkzaam:

    • a. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, en

    • b. gerechtsambtenaren.

  • 2 Bij een gerecht kunnen rechters in opleiding, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs werkzaam zijn.

  • 3 De daartoe door het bestuur van een gerecht aangewezen gerechtsambtenaren, rechters in opleiding, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs verrichten de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Zij zijn bevoegd deze werkzaamheden ook voor andere gerechten uit te voeren. De aanwijzing geschiedt schriftelijk.

  • 4 Het bestuur van een gerecht kan personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur, aanwijzen als buitengriffier. Zij kunnen in die hoedanigheid door het bestuur worden opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Het derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. Alvorens voor de eerste keer te worden opgeroepen leggen zij de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels gesteld over de beëdiging. Aan de buitengriffiers wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels door het gerechtsbestuur een vergoeding toegekend.

  • 5 Een buitengriffier wordt op eigen verzoek door het bestuur van het gerecht ontslagen.

  • 6 Het bestuur van het gerecht kan een buitengriffier ontslaan:

    • a. indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht;

    • b. op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of

    • c. wegens het doen of nalaten van hetgeen een persoon, werkzaam ten behoeve van een gerecht, behoort na te laten of te doen.

  • 7 Indien een gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of buitengriffier griffierswerkzaamheden verricht ter ondersteuning van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een deskundig lid, is hij verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar of dat deskundig lid.

Artikel 14a. [Red: Vervallen.]

  • 1 Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke beslissing betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering in te stellen bij de Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar die gedraging.

  • 2 Het verzoekschrift dient de naam en het adres van de verzoeker te bevatten; de bedoelde gedraging en de daartegen gerezen klacht moeten er zo duidelijk mogelijk in worden beschreven.

Artikel 14b. [Red: Vervallen.]

  • 1 De procureur-generaal voldoet aan het verzoek tenzij:

    • a. niet is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 14a, tweede lid;

    • b. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd na het ontstaan van de klacht is ingediend of geen genoegzame gronden inhoudt om het instellen van een onderzoek te vorderen;

    • c. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is of - behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden - is afgedaan;

    • d. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat;

    • e. door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46g, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, is of zal worden ingesteld;

    • f. de verzoeker overeenkomstig de regeling, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, een klacht kan of had kunnen indienen.

  • 2 De procureur-generaal stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de gelegenheid hem inlichtingen te verstrekken. Hij hoort de in de eerste volzin bedoelde personen, wanneer dezen dit verzoeken.

  • 3 De procureur-generaal stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft op de hoogte van de uitkomsten van het vooronderzoek. Staat naar het oordeel van de procureur-generaal met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie open, dan geeft hij daarvan kennis aan de verzoeker.

Artikel 14c. [Red: Vervallen.]

De vordering van de procureur-generaal tot het instellen van een onderzoek naar de in het verzoekschrift bedoelde gedraging wordt behandeld door een voor de behandeling van deze vorderingen bij het reglement van orde aangewezen Kamer, die zitting houdt met drie leden.

Artikel 14d. [Red: Vervallen.]

  • 1 De Hoge Raad stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de gelegenheid naar aanleiding van de vordering van de procureur-generaal, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, te worden gehoord.

  • 2 Het onderzoek geschiedt in raadkamer. Het college kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal, hetzij op verzoek van een der in het eerste lid bedoelde personen, hetzij ambtshalve getuigen horen.

  • 3 De Hoge Raad stelt het bestuur van het gerechtshof onderscheidenlijk de rechtbank in de gelegenheid omtrent een aanhangige klacht schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen daaromtrent te doen blijk geven, indien de klacht is gericht tegen een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, werkzaam bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank.

Artikel 14e. [Red: Vervallen.]

  • 1 De Hoge Raad beslist bij een arrest, waarin hij zijn bevindingen met betrekking tot de in het verzoekschrift genoemde bezwaren opneemt en zijn oordeel uitspreekt over de gegrondheid daarvan.

  • 2 Een afschrift van het arrest wordt gezonden aan de verzoeker en aan de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft. De Hoge Raad zendt een afschrift van het arrest aan het bestuur van het betrokken gerecht dan wel, indien de klacht gericht is tegen een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, werkzaam bij de Hoge Raad, aan de president van de Hoge Raad.

Artikel 15

  • 1 Bij elk gerecht is een bestuur, dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter.

  • 3 De voorzitter van het bestuur draagt de titel van president.

  • 4 De bestuursleden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor een periode van zes jaar. Zij kunnen als lid van het bestuur van hetzelfde gerecht eenmaal worden herbenoemd voor een periode van drie jaar.

  • 5 Voor de benoeming van een bestuurslid stelt de Raad een aanbeveling op. Voordat de Raad een aanbeveling opstelt, hoort hij het bestuur van het desbetreffende gerecht. Het bestuur stelt de Raad daarbij tevens op de hoogte van de zienswijze van de ondernemingsraad. Voorafgaand aan een benoeming als bestuurslid wordt van betrokkene een verklaring omtrent het gedrag, niet ouder dan drie maanden en afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verlangd.

  • 6 De voorzitter en het andere rechterlijk lid van het bestuur kunnen niet tevens lid zijn van het bestuur van een ander gerecht, het bestuur van de Centrale Raad van Beroep of het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, behoudens in het geval van tijdelijke waarneming. Het niet-rechterlijk lid van het bestuur kan, naast het geval van tijdelijke waarneming, slechts in bijzondere gevallen lid zijn van het bestuur van één ander gerecht, het bestuur van de Centrale Raad van Beroep of het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 7 Een lid van het bestuur kan niet tevens zijn:

    • a. lid van de Staten-Generaal;

    • b. minister;

    • c. staatssecretaris;

    • d. vice-president of lid van de Raad van State;

    • e. president of lid van de Algemene Rekenkamer;

    • f. Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;

    • g. advocaat of notaris, dan wel anderszins van het verlenen van rechtskundige bijstand het beroep maken;

    • h. ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;

    • i. lid van de Raad.

  • 9 Het niet-rechterlijk lid van het bestuur kan niet tevens rechterlijk ambtenaar zijn.

Artikel 16

  • 1 De voorzitter onderscheidenlijk het andere rechterlijk lid van het bestuur ontvangt gedurende zijn benoemingsduur als voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid, in plaats van het salaris overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen salaris behorende bij de vervulling van de functie van voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid. De artikelen 6, 13 tot en met 15, en 17 tot en met 19 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Na het verstrijken van een benoemingsduur van ten minste zes aaneengesloten jaren ontvangt de voorzitter onderscheidenlijk het andere rechterlijk lid, met ingang van de datum waarop hij zijn werkzaamheden als zodanig beëindigt, gedurende drie jaren een toelage op het salaris dat hij overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren geniet. Het bedrag van de toelage is gelijk aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van voorzitter onderscheidenlijk ander rechterlijk lid vast te stellen salarishoogte. Toekenning van de toelage geschiedt door het bestuur uitgezonderd de betrokken voorzitter onderscheidenlijk het betrokken andere rechterlijk lid.

  • 2 Een lid van het bestuur wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen bij de aanvaarding van een ambt dat of een betrekking die ingevolge artikel 15 onverenigbaar is met het zijn van lid van het bestuur van het gerecht.

  • 3 De voorzitter en het andere rechterlijk lid worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van het bestuur indien zij als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast worden ontslagen onderscheidenlijk geschorst, tenzij dat ontslag of die schorsing alleen een rechtsprekend ambt betreft dat zij niet vervullen op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

  • 4 De voorzitter en het andere rechterlijk lid worden op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.

  • 5 Het niet-rechterlijk lid wordt disciplinair gestraft, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Onze Minister doet zijn voordracht op voorstel van de Raad.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de rechtspositie van de bestuursleden, waaronder in ieder geval regels betreffende het salaris van de bestuursleden alsmede de in het eerste lid, derde volzin, bedoelde toelage.

Artikel 17

  • 1 Het bestuur kan slechts beslissingen nemen indien ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 2 Het bestuur beslist bij meerderheid van stemmen.

  • 3 Indien de stemmen staken, geeft de stem van de president de doorslag.

Artikel 18

Het bestuur kan een of meer leden van het bestuur machtigen een of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen. Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

  • 1 Het bestuur stelt een huishoudelijk reglement vast, dat in ieder geval nadere regels bevat over:

    • a. de werkwijze, besluitvorming en taakverdeling van het bestuur;

    • b. de machtiging, bedoeld in artikel 18;

    • c. de vervanging van zijn leden in geval van ziekte of andere verhindering.

  • 2 Het bestuur wijst in het huishoudelijk reglement aan de president of aan het andere rechterlijk lid van het bestuur in ieder geval het aandachtsgebied toe dat betrekking heeft op de taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel d, en derde lid.

Artikel 20

  • 1 Het bestuur stelt een bestuursreglement vast, dat in ieder geval nadere regels bevat over:

    • a. de organisatiestructuur van het gerecht;

    • b. de indeling in kamers, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • c. de toedeling van zaken aan de leden van de enkelvoudige en meervoudige kamers;

    • d. de wijze waarop het bestuur uitvoering geeft aan de taken, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel d, en derde lid;

    • e. de externe contacten van het gerechtsbestuur.

  • 2 Het bestuur stelt in het bestuursreglement voorts zijn zetel vast.

Artikel 21

  • 1 Het bestuur stelt een zaaksverdelingsreglement vast, waarin per zittingsplaats wordt bepaald voor welke categorieën van zaken in die zittingsplaats zittingen worden gehouden. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak.

  • 2 Alvorens het bestuur van de rechtbank het zaaksverdelingsreglement vaststelt, stelt het de hoofdofficier van justitie in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over hetgeen in het reglement zal worden bepaald ten aanzien van strafzaken.

  • 3 Alvorens het bestuur van het gerechtshof het zaaksverdelingsreglement vaststelt, stelt het de landelijk hoofdadvocaat-generaal in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen over hetgeen in het reglement zal worden bepaald ten aanzien van strafzaken.

Artikel 21a

  • 2 De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang, daaronder begrepen het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en van een goede bedrijfsvoering van het gerecht.

  • 3 De reglementen, bedoeld in de artikelen 20 en 21, worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 21b

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden voor elk gerecht zittingsplaatsen aangewezen binnen het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 2 Onze Minister kan, gehoord de Raad en het College van procureurs-generaal, binnen het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen overige zittingsplaatsen aanwijzen, al dan niet voor een bepaalde periode.

  • 3 Onze Minister kan, na overleg met de Raad en het College van procureurs-generaal, bepalen dat in een zaak de terechtzitting zal worden gehouden op een door hem aan te wijzen locatie in of buiten het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen of andere zwaarwegende omstandigheden.

Artikel 21c

De zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam zijn over en weer zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van deze rechtbanken in zaken waarin deze rechtbanken bevoegd zijn op grond van artikel 2, eerste lid, voorlaatste en laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 22

  • 1 Met uitzondering van de raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers, die hun ambt niet vervullen op basis van een aanwijzing als bedoeld in artikel 5f, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, vormen de bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, die tevens raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger zijn, en de rechters in opleiding tezamen de gerechtsvergadering.

  • 2 De president is voorzitter van de gerechtsvergadering.

  • 3 De bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren, senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs, die niet tevens raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger zijn, en de raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers, die hun ambt niet vervullen op basis van een aanwijzing als bedoeld in artikel 5f, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, kunnen op uitnodiging deelnemen aan de gerechtsvergadering.

Paragraaf 2. Taken en bevoegdheden

Artikel 23

  • 1 Het bestuur is belast met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht. In het bijzonder draagt het bestuur zorg voor:

    • a. automatisering en bestuurlijke informatievoorziening;

    • b. de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van de begroting;

    • c. huisvesting en beveiliging;

    • d. de kwaliteit van de bestuurlijke en organisatorische werkwijze van het gerecht daaronder begrepen de externe gerichtheid;

    • e. personeelsaangelegenheden;

    • f. overige materiële voorzieningen.

  • 2 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.

  • 3 Het bestuur heeft voorts tot taak binnen het gerecht de juridische kwaliteit en de uniforme rechtstoepassing te bevorderen. Het voert daarover overleg met de gerechtsvergadering of met een door de gerechtsvergadering aangewezen afvaardiging van de in artikel 22, eerste en derde lid, genoemde deelnemers aan de gerechtsvergadering op het terrein van burgerlijke zaken, strafzaken of bestuursrechtelijke zaken of een ander rechtsterrein. Bij de uitvoering van deze taak treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak.

  • 4 De bestuursleden geven elkaar inlichtingen die voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste en derde lid, noodzakelijk zijn.

Artikel 23a

  • 2 Indien tot samenwerking overeenkomstig het eerste lid is besloten, stellen de betrokken besturen met betrekking tot die samenwerking nadere regels vast bij gemeenschappelijk reglement. Artikel 21a is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

  • 1 Het bestuur kan ter uitvoering van zijn taken, genoemd in artikel 23, eerste lid, alle bij het gerecht werkzame ambtenaren algemene en bijzondere aanwijzingen geven.

  • 2 Bij het geven van aanwijzingen treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.

Artikel 25

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de gerechtsambtenaren door het bestuur onderscheidenlijk het bestuur uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van het bestuur en door de Raad voor de rechtspraak.

  • 4 Voor gerechtsambtenaren gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

Artikel 26

  • 1 Het bestuur stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.

  • 3 De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht.

  • 4 Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen.

  • 5 De regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 7 Ten aanzien van de bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren, buitengriffiers, senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs en rechters in opleiding zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 1a, tweede lid, en hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing hiervan als bestuursorgaan wordt aangemerkt het bestuur van het gerecht waar de betrokken gerechtsambtenaar, buitengriffier, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of rechter in opleiding werkzaam is.

Artikel 28

De gerechtsvergadering kan het bestuur gevraagd of ongevraagd adviseren over de uitvoering van de in artikel 23, derde lid, genoemde taak.

Paragraaf 3. Planning en bekostiging

Artikel 29

  • 1 Met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 97, eerste lid, kent de Raad jaarlijks aan elk gerecht een algemeen budget toe ten laste van de rijksbegroting. De Raad kan aan de toekenning van het budget voorschriften verbinden.

  • 2 In aanvulling op het algemene budget kan de Raad een gerecht financiële middelen verstrekken voor specifiek omschreven activiteiten die gericht zijn op verbetering van de organisatie of de werkwijze van de gerechten of het desbetreffende gerecht. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

De Raad deelt aan elk gerecht zo spoedig mogelijk na de mededeling, bedoeld in artikel 101 mede welk budget, met inbegrip van de daaraan te verbinden voorschriften, voor het komende begrotingsjaar voorlopig kan worden verwacht. Hij deelt daarbij tevens mede op welke wijze het geraamde budget is berekend.

Artikel 31

  • 1 Het bestuur stelt jaarlijks een jaarplan voor het gerecht vast. Het plan bevat:

    • a. een omschrijving van de voorgenomen activiteiten ter uitvoering van de in artikel 23, eerste lid, genoemde taken voor het jaar volgend op het jaar waarin het plan is vastgesteld;

    • b. een begroting voor het komende begrotingsjaar;

    • c. een meerjarenraming voor ten minste vier op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 2 In afwijking van artikel 17, tweede lid, stelt het bestuur het jaarplan vast met meerderheid van stemmen, waaronder de stem van de president.

  • 3 De Raad kan omtrent de inrichting van het plan algemene aanwijzingen geven.

  • 4 Het bestuur zendt het plan voor een door de Raad te bepalen tijdstip aan de Raad.

  • 5 Binnen het bestuur ziet de president toe op de uitvoering van het jaarplan.

Artikel 32

  • 1 Het bestuur stelt de begroting van het gerecht als onderdeel van het jaarplan vast in overeenstemming met het door de Raad geraamde budget, bedoeld in artikel 30.

  • 3 De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht.

  • 4 De Raad beslist binnen acht weken na ontvangst van de begroting van het gerecht. De instemming wordt geacht te zijn verleend indien binnen deze termijn geen beslissing van de Raad is ontvangen.

  • 5 In gevallen van dringende spoed kan het bestuur een uitgave doen voordat de desbetreffende begroting de instemming van de Raad heeft verkregen. De Raad wordt daarvan terstond in kennis gesteld.

Artikel 33

  • 1 De Raad maakt aan elk gerecht zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bekend, welk budget hij aan het gerecht toekent. Indien het budget afwijkt van het geraamde budget, bedoeld in artikel 30 is de tweede volzin van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien het budget afwijkt van het geraamde budget, bedoeld in artikel 30, wijzigt het bestuur de begroting van het gerecht.

  • 3 Beslissingen tot andere wijzigingen van de begroting kunnen uiterlijk tot het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 4 De Raad wordt van de wijzigingen, bedoeld in het tweede en derde lid, terstond in kennis gesteld.

  • 5 Het bestuur doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen van de vastgestelde of gewijzigde begroting.

Artikel 34

  • 1 Indien de begroting niet de instemming van de Raad heeft verkregen, behoeft het bestuur tot het doen van uitgaven steeds de instemming van de Raad.

  • 3 De Raad beslist op het verzoek binnen acht weken na ontvangst van het verzoek. De instemming wordt geacht te zijn verleend indien binnen deze termijn geen beslissing van de Raad is ontvangen.

  • 4 De Raad kan aan de instemming voorschriften verbinden.

  • 5 De Raad kan bepalen voor welke posten en tot welk bedrag het bestuur geen instemming behoeft.

Artikel 35

  • 1 Het bestuur dient jaarlijks voor een door de Raad te bepalen tijdstip bij de Raad een verslag in.

  • 2 Het verslag bestaat uit de jaarrekening met bijbehorende begroting, de daarin aangebrachte wijzigingen, het jaarverslag en overige financiële gegevens.

  • 3 In de jaarrekening wordt rekening en verantwoording afgelegd van het financiële beheer van het gerecht over het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 5 In het jaarverslag wordt vermeld op welke wijze de werkzaamheden ten behoeve waarvan het budget ten laste van de rijksbegroting is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze deze werkzaamheden zich verhouden tot het plan zoals dit overeenkomstig artikel 31 voor het desbetreffende jaar is vastgesteld en tot de in het desbetreffende jaar geldende financieringsregels, bedoeld in artikel 97, eerste lid.

  • 6 In afwijking van artikel 17, tweede lid, stelt het bestuur het jaarverslag vast met meerderheid van stemmen, waaronder de stem van de president.

  • 7 De Raad kan omtrent de inrichting van het verslag algemene aanwijzingen geven.

Artikel 35a

  • 1 In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 verricht het bestuur namens de staat privaatrechtelijke rechtshandelingen voor zover die voortvloeien uit het door hem beheerde deel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een andere minister dan Onze Minister de rechtshandeling verricht.

Paragraaf 4. Toezicht

Artikel 36

  • 1 Het bestuur verstrekt desgevraagd aan de Raad de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

  • 2 De Raad kan omtrent de verstrekking van inlichtingen algemene aanwijzingen geven voorzover de gevraagde inlichtingen betrekking hebben op beslissingen en handelingen ter uitvoering van de taken, genoemd in artikel 23, eerste lid.

Artikel 37

Een beslissing van het bestuur ter uitvoering van de in artikel 23, eerste lid, genoemde taken kan door de Raad worden vernietigd indien de beslissing kennelijk in strijd is met het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De artikelen 10:36, 10:37, 10:38 tot en met 10:45 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38

  • 1 In geval van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte kan de Raad Onze Minister voorstellen om een of meer leden van het bestuur voor te dragen voor ontslag als lid van het bestuur. In geval van een ernstig vermoeden voor het bestaan van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte, kan de Raad Onze Minister voorstellen om een of meer leden van het bestuur voor te dragen voor schorsing als lid van het bestuur.

  • 2 De schorsing of het ontslag geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.

  • 3 Indien alle leden van het bestuur zijn geschorst of ontslagen, kan de Raad bij het desbetreffende gerecht een of meer tijdelijke bewindvoerders aanstellen. Artikel 15, zevende tot en met tiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij de aanstelling wordt een termijn bepaald voor de bewindvoering.

Artikel 39

  • 2 De Hoge Raad beoordeelt of de Kroon in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte, onderscheidenlijk een ernstig vermoeden voor het bestaan daarvan, alsmede of Onze Minister bij zijn voordracht in strijd met artikel 109 heeft gehandeld.

Afdeling 3. De rechtbanken

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 40

  • 1 Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de rechtbanken zijn:

    • a. senior rechters A;

    • b. senior rechters;

    • c. rechters;

    • d. rechters-plaatsvervangers.

  • 2 De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een rechtbank zijn van rechtswege rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken.

Artikel 42

De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.

Artikel 43

De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de bestuursrechtelijke zaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.

Artikel 44

De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de belastingzaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.

Artikel 45

  • 1 De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle strafzaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen.

  • 2 De rechtbanken nemen ook kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij in strafzaken.

Artikel 46

Het bestuur van de rechtbank wijst uit de bij het gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast rechters-commissarissen aan, belast met de behandeling van strafzaken.

Artikel 46a

  • 1 Onze Minister kan, gehoord de Raad, een rechtbank of meerdere rechtbanken aanwijzen waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen ten behoeve van een in de aanwijzing te bepalen categorie of categorieën van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van een andere rechtbank, indien dit noodzakelijk is als gevolg van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het arrondissement waarin die andere rechtbank is gelegen.

  • 2 In de aanwijzing bepaalt Onze Minister voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.

  • 3 Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat Onze Minister daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.

  • 4 De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.

Artikel 46b

De rechtbank kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is.

Paragraaf 2. Vorming en bezetting van kamers

Artikel 47

  • 1 Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kantonzaken enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

  • 2 Degene die zitting heeft in de enkelvoudige kamer draagt de titel van kantonrechter dan wel kantonrechter-plaatsvervanger.

Artikel 48

  • 2 Een pachtkamer wordt bezet door twee personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden en een kantonrechter. Op de deskundige leden zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met 13g van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48a

  • 1 De deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken, bedoeld in artikel 48, tweede lid, van deze wet en hun plaatsvervangers worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, gehoord Gedeputeerde Staten. Zij worden genoemd lid, onderscheidenlijk plaatsvervangend lid van de pachtkamer.

  • 2 Om te kunnen worden benoemd tot lid of plaatsvervangend lid van een pachtkamer moet men Nederlander zijn.

  • 3 De deskundige leden en de plaatsvervangende leden van de pachtkamers worden voor de tijd van vijf jaren benoemd. Zij zijn bij hun aftreden weer benoembaar. Zij worden op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.

  • 4 Bij de benoeming van de deskundige leden en van de plaatsvervangende leden wordt ervoor zorg gedragen dat in de pachtkamer noch het belang der pachters, noch het belang van de verpachters overheerst.

  • 5 De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hun beëdiging.

  • 6 Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin een deskundig lid of een plaatsvervangend lid van de pachtkamer de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend.

Artikel 48b

  • 2 Zij genieten vergoeding voor hun reis- en verblijfkosten en verdere vergoeding volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ter uitvoering van dit artikel en van artikel 48a.

Artikel 49

Het bestuur van de rechtbank Gelderland vormt een enkelvoudige kamer voor het behandelen en beslissen van militaire kantonzaken en bepaalt de bezetting daarvan. Degene die zitting heeft in deze kamer draagt de titel van militaire kantonrechter.

Artikel 50

  • 1 Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarvoor in verband met onverwijlde spoed een voorziening wordt gevraagd enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan. Deze kamers kunnen ook andere bij de wet aan hen toebedeelde zaken behandelen en beslissen.

  • 2 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van voorzieningenrechter.

Artikel 51

  • 1 Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van strafzaken in eerste aanleg, niet zijnde kantonzaken als bedoeld in artikel 47, eerste lid, enkelvoudige kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

  • 2 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van politierechter.

Artikel 52

  • 1 Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

  • 2 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige economische kamer draagt de titel van economische politierechter.

Artikel 53

  • 1 Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van kinderzaken enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

  • 2 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer voor kinderzaken draagt de titel van kinderrechter.

Artikel 54

  • 1 Het bestuur van de rechtbank Den Haag vormt voor het behandelen en beslissen van zaken op grond van de Wet ambtenaren defensie enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

  • 2 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van militaire ambtenarenrechter.

Artikel 55

  • 1 Het bestuur van de rechtbank Gelderland vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van militaire kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

  • 2 Een meervoudige kamer bestaat uit twee rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en een militair lid, dat bij voorkeur afkomstig is uit het krijgsmachtdeel waartoe de verdachte behoort of behoorde. Bij de behandeling van een zaak tegen verdachten van verschillende krijgsmachtdelen bepaalt de voorzitter van de kamer uit welk krijgsmachtdeel het militaire lid afkomstig is. Op het militaire lid zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met 13g van overeenkomstige toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.

  • 3 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige militaire kamer draagt de titel van militaire politierechter.

Artikel 55a

Artikel 56

Het bestuur van de rechtbank Noord-Holland vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 8:2, tweede en derde lid, van de Algemene douanewet, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van douanekamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Vierde afdeling. De gerechtshoven

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 58

  • 1 Rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, werkzaam bij de gerechtshoven zijn:

    • a. senior raadsheren;

    • b. raadsheren;

    • c. raadsheren-plaatsvervangers.

  • 2 De rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een gerechtshof zijn van rechtswege raadsheer-plaatsvervanger in de overige gerechtshoven.

Artikel 60

  • 1 De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen, beschikkingen en uitspraken in burgerlijke zaken, strafzaken en belastingzaken van de rechtbanken in hun ressort.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het aan hoger beroep onderworpen deel van het vonnis van een rechtbank in een strafzaak dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer dan € 1 750 bedraagt.

  • 3 Het bestuur van het gerechtshof kan uit de bij het gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast raadsheren-commissarissen aanwijzen, belast met de behandeling van strafzaken.

Artikel 61

De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen rechtbanken binnen hun rechtsgebied, met uitzondering van geschillen als bedoeld in artikel 8:9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 62

  • 1 De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van de voor hoger beroep vatbare burgerlijke zaken waarin partijen zijn overeengekomen deze bij de aanvang van het geding bij wege van prorogatie aanhangig te maken bij het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan.

Artikel 62a

  • 1 Onze Minister kan, gehoord de Raad, een gerechtshof of meerdere gerechtshoven aanwijzen waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen ten behoeve van een in de aanwijzing te bepalen categorie of categorieën van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van een ander gerechtshof, indien dit noodzakelijk is als gevolg van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit binnen het ressort waarin dat andere gerechtshof is gelegen.

  • 2 In de aanwijzing bepaalt Onze Minister voor welke periode de aanwijzing geldt. De aanwijzing geldt ten hoogste drie jaren en kan eenmaal worden verlengd voor de duur van ten hoogste een jaar.

  • 3 Indien de aanwijzing betrekking heeft op strafzaken vindt de aanwijzing niet plaats dan nadat Onze Minister daarover het College van procureurs-generaal heeft gehoord.

  • 4 De aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verlenging van de aanwijzing.

Artikel 62b

Het gerechtshof kan een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.

Paragraaf 2. Vorming en bezetting van kamers

Artikel 63

  • 1 Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarvoor in verband met onverwijlde spoed een voorziening wordt gevraagd enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan. Deze kamers kunnen ook andere bij de wet aan hen toebedeelde zaken behandelen en beslissen.

  • 2 Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de titel van voorzieningenrechter.

Artikel 64

Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de economische kamers van de rechtbanken vonnis is gewezen dan wel een bevel of een beschikking is gegeven, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Artikel 65

Het bestuur van het gerechtshof Amsterdam vormt voor het behandelen en beslissen in hoger beroep van zaken waarin door de douanekamers van de rechtbank Noord-Holland uitspraak is gedaan enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van douanekamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Artikel 66

  • 4 De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.

  • 5 De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hun beëdiging.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden en hun plaatsvervangers.

Artikel 67

  • 4 De deskundige leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van vijf jaar. Er kunnen ook plaatsvervangers worden benoemd.

  • 5 De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hun beëdiging.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het kostuum, de afwezigheid, de afwisseling, de vergoeding voor reis- en verblijfskosten en nadere vergoeding van de deskundige leden en hun plaatsvervangers.

Artikel 68

  • 1 Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de militaire kamer van de rechtbank Gelderland vonnis is gewezen een meervoudige kamer onder de benaming van militaire kamer. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer.

  • 2 De militaire kamer bestaat uit twee rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en een militair lid, dat bij voorkeur behoort tot het krijgsmachtdeel waartoe de verdachte behoort of behoorde. Bij de behandeling van een zaak tegen verdachten van verschillende krijgsmachtdelen bepaalt de voorzitter van de kamer uit welk krijgsmachtdeel het militaire lid afkomstig is. Op het militaire lid zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met 13g van overeenkomstige toepassing. Tevens zijn de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, uitoefent.

Artikel 69

  • 2 De pachtkamer bestaat uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en twee personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundige leden. Op de deskundige leden zijn de artikelen 7, derde lid, 12 en 13 tot en met 13g van overeenkomstige toepassing.

Artikel 69a

  • 1 De deskundige leden van de pachtkamer van het gerechtshof en hun plaatsvervangers worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Zij worden genoemd raad, onderscheidenlijk plaatsvervangende raad in de pachtkamer van het gerechtshof.

Artikel 70

Artikel 71

Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt enkelvoudige en meervoudige kamers voor het behandelen en beslissen van zaken op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en op basis van artikel 154b van de Gemeentewet. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Afdeling 5. De Hoge Raad

Artikel 72

  • 1 De Hoge Raad bestaat uit een president, ten hoogste zeven vice-presidenten, ten hoogste dertig raadsheren en ten hoogste twintig raadsheren in buitengewone dienst.

  • 2 De raadsheren in buitengewone dienst verrichten, als raadsheer, werkzaamheden voorzover zij daartoe door de president worden opgeroepen.

  • 3 Bij de Hoge Raad is een griffier werkzaam.

  • 4 Bij de Hoge Raad kunnen gerechtsauditeurs en een substituut-griffier werkzaam zijn.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid worden de president van, de vice-presidenten van en de raadsheren in de Hoge Raad aan wie buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging is verleend, voor de duur van dat verlof en gedurende ten hoogste een jaar daarna buiten beschouwing gelaten.

  • 6 Voor de toepassing van het eerste lid worden rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, geteld overeenkomstig de breuk die hun arbeidsduur aangeeft.

Artikel 73

  • 1 In geval van ziekte of andere verhindering wordt de president vervangen door een vice-president.

  • 2 In geval van ziekte of andere verhindering van de griffier wordt hij, bij gebreke van een substituut-griffier, vervangen door een waarnemend griffier.

  • 3 De waarnemend griffiers worden door Onze Minister aangewezen op aanbeveling van de Hoge Raad. Alvorens voor de eerste keer door de president van de Hoge Raad te worden opgeroepen leggen zij de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels gesteld over de beëdiging. Aan een waarnemend griffier wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels door Onze Minister een vergoeding toegekend.

  • 4 Een waarnemend griffier wordt op eigen verzoek door Onze Minister ontslagen. Onze Minister stelt de president van de Hoge Raad hiervan op de hoogte.

  • 5 Onze Minister kan een waarnemend griffier ontslaan:

    • a. indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht;

    • b. op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of

    • c. wegens het doen of nalaten van iets wat een persoon, werkzaam ten behoeve van de Hoge Raad, behoort na te laten of te doen.

Artikel 74

De Hoge Raad geeft advies of inlichtingen wanneer dat vanwege de regering wordt gevraagd.

Artikel 75

  • 1 De Hoge Raad vormt, op voorstel van de president, een of meer meervoudige kamers en, voor de gevallen waarin de wet dat voorschrijft, een of meer enkelvoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

  • 2 Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

  • 3 De voorzitter van een meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

  • 4 De Hoge Raad stelt, op voorstel van de president, een reglement van inwendige dienst vast. In dit reglement wordt de indeling in kamers vastgelegd.

  • 5 Het reglement wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 76

  • 1 De Hoge Raad neemt in eerste instantie, tevens in hoogste ressort, kennis van de ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen.

  • 3 In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is de Hoge Raad tevens bevoegd kennis te nemen van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij.

  • 4 In de gedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, oordeelt de Hoge Raad met een aantal van tien raadsheren. Bij het staken der stemmen wordt een uitspraak ten voordele van de verdachte gedaan.

Artikel 77

  • 1 De Hoge Raad neemt in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen tussen:

    • a. rechtbanken, tenzij artikel 61 van toepassing is;

    • b. gerechtshoven;

    • c. een gerechtshof en een rechtbank;

    • d. een tot de rechterlijke macht behorend gerecht en een niet tot de rechterlijke macht behorend gerecht;

    • e. bestuursrechters, tenzij een andere bestuursrechter daartoe bevoegd is.

  • 2 Indien het jurisdictiegeschil is gerezen tussen de Hoge Raad en een ander in het eerste lid genoemd gerecht, wordt de Hoge Raad ter beslissing daarvan zoveel mogelijk samengesteld uit raadsheren die van de zaak nog geen kennis genomen hebben.

Artikel 78

  • 1 De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen de handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen van de gerechtshoven en de rechtbanken, ingesteld hetzij door een partij, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de handelingen en uitspraken van de rechtbanken in zaken waarvan zij als bestuursrechter kennis nemen.

  • 3 Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van de handelingen en beslissingen van de rechtbanken en van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en in zaken betreffende bestuurlijke boeten opgelegd op grond van artikel 154b van de Gemeentewet, met dien verstande dat de Hoge Raad wel kennis neemt van de eis tot «cassatie in het belang der wet» door de procureur-generaal.

  • 4 De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voorzover dit bij wet is bepaald.

  • 6 Een partij kan geen beroep in cassatie instellen indien voor haar een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.

  • 7 Cassatie «in het belang der wet» kan niet worden ingesteld indien voor partijen een gewoon rechtsmiddel openstaat en brengt geen nadeel toe aan de rechten door partijen verkregen

Artikel 79

  • 1 De Hoge Raad vernietigt handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen:

    • a. wegens verzuim van vormen voorzover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm;

    • b. wegens schending van het recht met uitzondering van het recht van vreemde staten.

  • 2 Feiten waaruit het gelden of niet gelden van een regel van gewoonterecht wordt afgeleid, worden voorzover zij bewijs behoeven, alleen op grond van de bestreden beslissing als vaststaande aangenomen.

Artikel 80

  • 1 Tegen een vonnis of een beschikking van een kantonrechter in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen wegens:

    • a. het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis of de beschikking berust;

    • b. het niet in het openbaar gedaan zijn van het vonnis of, voorzover rechtens vereist, de beschikking;

    • c. onbevoegdheid; of

    • d. overschrijding van rechtsmacht.

  • 2 Een vonnis van een kantonrechter in een strafzaak kan, afgezien van het geval van cassatie «in het belang der wet», wegens geen ander verzuim van vormen worden vernietigd dan wegens:

    • a. het niet inhouden van het ten laste gelegde dan wel, in geval van een bewezenverklaring, het ten laste gelegde alsmede de gronden waarop het vonnis berust;

    • b. het niet beslissen op de grondslag van de tenlastelegging;

    • c. het niet geven van de beslissing, bedoeld in artikel 358, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dan wel het niet geven van de redenen voor deze beslissing; of

    • d. het niet in het openbaar gewezen zijn van het vonnis.

Artikel 80a

  • 1 De Hoge Raad kan, gehoord de procureur-generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.

  • 3 Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

  • 4 Indien de Hoge Raad toepassing geeft aan het eerste lid, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

Artikel 81

  • 1 Indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

  • 2 Het beroep in cassatie wordt behandeld en beslist door drie leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

Artikel 81a

De Hoge Raad neemt kennis van door de rechtbanken en de gerechtshoven gestelde prejudiciële vragen.

Artikel 82

  • 1 De Hoge Raad is belast met de beëdiging van functionarissen ten aanzien van wie zulks bij of krachtens de wet is bepaald.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde taak wordt uitgeoefend door de president van de Hoge Raad. De beëdiging geschiedt op vordering van de procureur-generaal.

Artikel 83

De rechtbanken, de gerechtshoven en de presidenten geven inlichtingen wanneer die door de Hoge Raad voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht.

AFDELING 6. RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK

Paragraaf 1. Inrichting

Artikel 84

  • 1 Er is een Raad voor de rechtspraak.

  • 2 De Raad bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor een periode van zes jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van drie jaar. Voorafgaand aan een benoeming als lid van de Raad wordt van betrokkene een verklaring omtrent het gedrag, niet ouder dan drie maanden en afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verlangd.

  • 4 Indien de Raad bestaat uit drie of vier leden onderscheidenlijk uit vijf leden, zijn twee leden onderscheidenlijk drie leden rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast dan wel met rechtspraak belaste leden van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die hun rechtsprekend ambt op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervullen. De overige leden van de Raad zijn geen rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, dan wel met rechtspraak belaste leden van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 5 Een van de rechterlijke leden wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister tot voorzitter van de Raad benoemd.

  • 6 De leden kunnen niet tevens zijn:

    • a. lid van het bestuur van een gerecht;

    • b. lid van de Staten-Generaal;

    • c. minister of staatssecretaris;

    • d. vice-president of lid van de Raad van State;

    • e. president of lid van de Algemene Rekenkamer;

    • f. Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;

    • g. ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;

    • h. rechterlijk ambtenaar, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° en 4° tot en met 9°;

    • i. lid van het College van Afgevaardigden, bedoeld in artikel 90.

Artikel 85

  • 1 Voorafgaand aan de voordracht, bedoeld in artikel 84, derde lid, stelt Onze Minister in overeenstemming met de Raad een lijst vast van maximaal zes personen die voor de vervulling van de desbetreffende vacature in aanmerking lijken te komen.

  • 2 De lijst wordt ter beschikking gesteld aan een commissie van aanbeveling. Deze bestaat uit een president van een gerecht, een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, een lid van het College van afgevaardigden, het niet-rechterlijk lid van een gerechtsbestuur en een door Onze Minister aangewezen persoon. De president is voorzitter.

  • 3 De commissie stelt uit de lijst een aanbeveling op van maximaal drie personen. Zij zendt deze uiterlijk acht weken na vaststelling van de lijst aan Onze Minister.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure, bedoeld in dit artikel.

Artikel 86

  • 2 Een lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen bij de aanvaarding van een ambt dat of een betrekking die volgens artikel 84 onverenigbaar is met het lidmaatschap van de Raad. Een niet-rechterlijk lid van de Raad wordt tevens als lid van de Raad bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen indien hij wordt benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep of met rechtspraak belast lid van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 3 Een rechterlijk lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van de Raad indien hij als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast dan wel met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst, tenzij dat ontslag of die schorsing alleen een rechtsprekend ambt betreft dat hij niet op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervult.

  • 4 Een rechterlijk lid van de Raad wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.

  • 5 Een niet-rechterlijk lid van de Raad wordt disciplinair gestraft, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.

  • 6 Ten aanzien van een niet-rechterlijk lid van de Raad worden de bevoegdheden uit de Ambtenarenwet 2017 en titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van de Raad. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van een niet-rechterlijk lid door de Raad uitgezonderd het niet-rechterlijk lid.

  • 7 Ten aanzien van een rechterlijk lid van de Raad worden de in de artikelen 17, zevende lid, 40, 45 en 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het gerechtsbestuur toegekende bevoegdheden alsmede de bevoegdheden overeenkomstig het eerste lid, tweede volzin, van dit artikel uitgeoefend door de Raad uitgezonderd het rechterlijk lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk lid door de Raad uitgezonderd het rechterlijk lid.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de rechtspositie van de leden van de Raad, waaronder in ieder geval regels betreffende het salaris van de leden van de Raad.

Artikel 87

  • 1 Indien de Raad bestaat uit drie leden, kan hij alleen beslissingen nemen indien ten minste twee leden aanwezig zijn. Indien de Raad bestaat uit vier of vijf leden, kan hij alleen beslissingen nemen indien ten minste drie leden aanwezig zijn.

  • 2 De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.

  • 3 Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

  • 4 De Raad stelt bij reglement nadere regels vast met betrekking tot zijn werkwijze en besluitvorming. Het reglement wordt aan Onze Minister gezonden en gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 88

De Raad kan een of meer leden machtigen een of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen. Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 89

  • 1 Te zijner ondersteuning beschikt de Raad over een bureau.

  • 2 Voor tot het bureau behorende ambtenaren gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden door de Raad ten aanzien van de tot het bureau behorende ambtenaren.

Artikel 90

  • 1 Er is een College van afgevaardigden.

  • 2 Het College bestaat uit vertegenwoordigers van de gerechten, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de samenstelling en inrichting van het College en de afvaardiging van de leden.

  • 3 Het College heeft tot taak de Raad gevraagd of ongevraagd te adviseren omtrent de uitvoering van zijn taken.

  • 4 De Raad verstrekt desgevraagd aan het College de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

Paragraaf 2. Taken en bevoegdheden

Artikel 91

  • 1 De Raad is belast met:

    • a. de voorbereiding van de begroting voor de Raad en de gerechten gezamenlijk;

    • b. de toekenning van budgetten ten laste van de rijksbegroting aan de gerechten;

    • c. de ondersteuning van de bedrijfsvoering bij de gerechten;

    • d. het toezicht op de uitvoering van de begroting door de gerechten;

    • e. het toezicht op de bedrijfsvoering bij de gerechten;

    • f. landelijke activiteiten op het gebied van werving, selectie, aanstelling, benoeming en opleiding van het personeel bij de gerechten.

  • 2 Ter uitvoering van de in het eerste lid, onder c en e, genoemde taken is de zorg van de Raad in het bijzonder gericht op:

    • a. automatisering en bestuurlijke informatievoorziening;

    • b. huisvesting en beveiliging;

    • c. de kwaliteit van de bestuurlijke en organisatorische werkwijze van de gerechten;

    • d. personeelsaangelegenheden;

    • e. overige materiële voorzieningen.

Artikel 92

  • 1 De Raad kan ter uitvoering van de in artikel 91 genoemde taken algemene aanwijzingen geven aan de besturen van de gerechten voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van de gerechten.

  • 2 Alvorens een aanwijzing te geven stelt de Raad het College van afgevaardigden in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken. In de motivering van de aanwijzing geeft de Raad aan op welke wijze hij de zienswijze van het College in zijn beoordeling heeft betrokken.

  • 3 Een aanwijzing wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 93

  • 1 Onze Minister kan algemene aanwijzingen geven betreffende de uitvoering van de in artikel 91 genoemde taken door de Raad voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie.

  • 2 Alvorens een aanwijzing te geven als bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister de Raad in de gelegenheid schriftelijk zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 3 Onze Minister deelt de Raad de voorgenomen aanwijzing en de motivering daarvan schriftelijk mede. Onze Minister kan de Raad voor het kenbaar maken van zijn zienswijze een termijn stellen. De zienswijze van de Raad wordt schriftelijk en gemotiveerd gegeven.

  • 4 Indien de zienswijze van de Raad luidt dat de aanwijzing in strijd zal zijn met artikel 109, wordt de aanwijzing niet gegeve