Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies

[Regeling vervalt per 01-06-2028.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 04-05-2022 t/m 19-01-2024

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 april 2022, 2022-0000091000, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling gericht op het ontwikkelen, uitvoeren en onderzoeken van experimenten en het uitvoeren van wetenschappelijke onderzoek naar effectieve interventies inzake duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen (Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste en vijfde lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • aanvraagtijdvak: een door de Minister vastgesteld tijdvak waarin aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen worden ingediend;

    • activiteit: een activiteit als bedoeld in artikel 4;

    • activiteit A: een activiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a;

    • activiteit B: een activiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b;

    • brancheorganisatie: een organisatie die de belangen behartigt van leden die tot eenzelfde branche behoren;

    • brutoloon: bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werkenden als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende collectieve arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

    • duurzame inzetbaarheid: het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, binnen of buiten een arbeidsorganisatie betaalde arbeid te verrichten;

    • hoofdaanvrager: een organisatie als bedoeld in artikel 13, vierde lid;

    • Kaderregeling subsidies: Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

    • leven lang ontwikkelen: alle leeractiviteiten die gedurende het leven worden ontplooid om kennis, vaardigheden en competenties vanuit een persoonlijk, burgerlijk, sociaal of werkgelegenheidsperspectief te verbeteren;

    • Minister: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • onderzoeksinstelling: een publieke of private organisatie die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek of beleidsonderzoek, waarbij toepassingsgericht onderzoek van veelal gammawetenschappelijke aard wordt verricht ten behoeve van instanties die beleid voor de samenleving ontwikkelen, uitvoeren en evalueren;

    • O&O-fonds: een stichting of vereniging die als doel heeft het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt en die:

      • a. is opgericht bij een bij de Minister aangemelde collectieve arbeidsovereenkomst

      • b. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer arbeidsorganisaties, waarbij in ieder geval bij een arbeidsorganisatie ten minste 500 werknemers werkzaam zijn, alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties; of

      • c. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer werkgeversorganisaties alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;

    • samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 13;

    • subsidieaanvrager: samenwerkingsverband dat subsidie aanvraagt op grond van deze regeling;

    • subsidieontvanger: samenwerkingsverband waaraan subsidie is verleend op grond van deze regeling;

    • werkende: elke natuurlijke persoon die betaalde arbeid verricht, een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt, achttien jaar of ouder is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, niet heeft bereikt;

    • werkgeversorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers, die krachtens haar statuten de belangenbehartiging van werkgevers beoogt;

    • werknemersorganisatie: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, die krachtens haar statuten de belangenbehartiging van werknemers beoogt.

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling wordt onder werkgeversorganisatie mede verstaan een beroepsorganisatie, zijnde een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van beroepsgenoten, die krachtens haar statuten de belangbehartiging van beroepsgenoten beoogt.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling subsidies en benodigde formulieren

  • 2 De formulieren, modellen en formats waarnaar in deze regeling wordt verwezen, zijn door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel 3. Doel en reikwijdte van de regeling

  • 1 Het doel van de regeling is het stimuleren van het ontwikkelen of verder ontwikkelen van uitvoerbare, overdraagbare en gevalideerde praktijk- en wetenschappelijke kennis op het terrein van duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen teneinde de toepassing in bedrijven, sectoren en organisaties te vergroten en zo meer werkenden te bereiken.

  • 2 Deze regeling beoogt door middel van onderzoek een verdere bijdrage te leveren aan de toepassing van praktische en wetenschappelijke kennis omtrent:

    • a. het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken;

    • b. het bevorderen van goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap;

    • c. het stimuleren van een leven lang ontwikkelen en arbeidsmobiliteit van werkenden; en

    • d. het bevorderen van bewustwording bij werkenden en bedrijven of organisaties en van de eigen regie van werkenden op hun loopbaan.

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die passen bij het doel van deze regeling en bijdragen aan een leven lang ontwikkelen en duurzame inzetbaarheid, onderverdeeld in:

    • a. activiteit A, inhoudende het ontwikkelen, uitvoeren en onderzoeken van experimenten in bedrijven of organisaties teneinde de ontwikkeling van nieuwe praktijken en inzichten te ondersteunen, waarbij voor de activiteit geen methodiekbeschrijving of procesevaluatie is; of

    • b. activiteit B, inhoudende het breder toepasbaar maken van praktijk- of wetenschappelijke kennis via het implementeren van interventies, werkwijzen of methodieken alsmede het door middel van onderzoek bepalen van succesfactoren, waarbij de aanvraag activiteit voortbouwt op een bestaande methodiekbeschrijving of procesevaluatie.

  • 2 De activiteiten zijn gericht op werkenden dan wel de organisatie van het werk van werkenden, met het oog op de in artikel 3, tweede lid, genoemde doelen.

  • 3 De activiteiten dragen bij aan het vergroten van de in artikel 3 bedoelde kennis, de werkzaamheid daarvan en het breder toepasbaar maken van die kennis voor andere bedrijven of organisaties en hun werkenden.

Artikel 5. Subsidieplafond en maximale hoeveelheid aanvragen

  • 1 De Minister stelt in het jaar 2022 en in het jaar 2024 € 3 miljoen beschikbaar voor activiteiten A, en in het jaar 2022 en in het jaar 2024 € 12 miljoen beschikbaar voor activiteiten B.

  • 2 Indien voor een activiteit, in het jaar 2022 of het jaar 2024 het beschikbare budget niet volledig wordt benut, kan het resterende budget worden toegevoegd aan het beschikbare budget voor de andere activiteit in dat jaar. De Minister maakt de verschuivingen van het beschikbare budget bekend op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

  • 3 Met betrekking tot aanvragen van samenwerkingsverbanden geldt dat een samenwerkingsverband in een aanvraagtijdvak slechts voor een activiteit A, dan wel voor een activiteit B, subsidie wordt verleend.

  • 4 Met betrekking tot onderzoeksinstellingen geldt dat zij in een aanvraagtijdvak maximaal bij vier aanvragen van samenwerkingsverbanden betrokken zijn. Indien het beschikbare budget in een aanvraagtijdvak niet volledig wordt benut is betrokkenheid bij meer dan vier aanvragen toegestaan.

  • 5 De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor subsidie bestaat slechts gedurende door de Minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

Artikel 6. Aanvraagtijdvakken

  • 1 Het eerste aanvraagtijdvak loopt van 23 mei 2022 9.00 uur tot en met 24 juni 2022 17.00 uur.

  • 2 De Minister maakt de openstelling van een tweede aanvraagtijdvak in het jaar 2024 voor 1 januari 2024 bekend in de Staatscourant.

Artikel 7. Minimaal en maximaal aan te vragen subsidiebedrag

  • 1 Voor activiteiten A bedraagt het minimum aan te vragen subsidiebedrag € 150.000 en het maximum aan te vragen subsidiebedrag € 1 miljoen.

  • 2 Voor activiteiten B bedraagt het minimum aan te vragen subsidiebedrag € 1 miljoen en het maximum aan te vragen subsidiebedrag € 4 miljoen.

Artikel 8. Looptijd van de activiteiten

  • 1 Activiteiten A hebben een looptijd van minimaal een jaar en maximaal twee jaar.

  • 2 Activiteiten B hebben een looptijd van minimaal twee jaar en maximaal vier jaar.

  • 3 Uiterlijk op de dag, gelegen drie maanden voor het einde van de voor de subsidieontvanger geldende looptijd, kan de subsidieontvanger de Minister verzoeken de looptijd van zijn activiteiten te verlengen. De Minister bepaalt, bij inwilliging van het verzoek, een nieuwe einddatum.

Artikel 9. Subsidieaanvraag

  • 1 Een subsidieaanvraag wordt ingediend door middel van een elektronisch aanvraagformulier ondertekend door een daartoe bevoegd functionaris van de hoofdaanvrager. Onderdeel van de aanvraag is in ieder geval:

    • a. een activiteitenplan dat, in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies, voldoet aan de eisen die worden gesteld in bijlage 1, onderdeel I;

    • b. een onderzoeksplan dat voldoet aan de eisen die worden gesteld in bijlage 1, onderdeel II;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop een activiteit door middel van een eenmalige subsidie als bedoeld in deze regeling, een eindproduct kan opleveren dat een bijdrage levert aan de overdracht van kennis als bedoeld in artikel 3, tweede lid, dat voor een ieder beschikbaar is;

    • d. het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • e. een beschrijving waarom subsidie door het Rijk in de gevraagde omvang noodzakelijk is voor de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd;

    • f. de startdatum van de activiteit, de verwachte datum van afronding van de activiteit en een planning van de te ondernemen stappen ten aanzien van de activiteit;

    • g. een onderbouwde begroting van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, met een financieringsplan waaruit blijkt hoe de activiteiten gefinancierd worden en hoe de verdeling van kosten en van de subsidie, waaronder de in artikel 16, eerste lid, onder c, bedoeld toeslag, tussen partijen in het samenwerkingsverband is; en

    • h. een referentieproject van de onderzoekinstelling die deelneemt aan het samenwerkingsverband en waaruit blijkt dat de onderzoeksinstelling kennis en ervaring heeft met evaluatieonderzoek en met kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodieken.

  • 2 De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 13, tweede lid.

  • 3 Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote kosten of een deel daarvan ook subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd of zal aanvragen bij een ander bestuursorgaan of rechtspersoon, doet hij daarvan mededeling in de subsidieaanvraag, onder vermelding van de stand van zaken van de beoordeling van die andere aanvraag.

  • 4 Door het indienen van een aanvraag stemt de subsidieaanvrager ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt.

Artikel 10. Behandeling subsidieaanvragen

  • 1 Het beschikbare subsidiebedrag wordt na beoordeling van de subsidieaanvragen en hun onderlinge afweging verdeeld, waarbij de Minister aan de hand van de criteria, opgenomen in artikel 11, eerste lid, voorrang geeft aan subsidieaanvragen voor activiteiten die naar verwachting meer geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de regeling.

  • 2 Indien er in een aanvraagtijdvak voor activiteit A of activiteit B meer dan vijftien aanvragen worden ingediend, worden de aanvragen, in afwijking van het eerste lid, eerst op volgorde van binnenkomst in tranches verdeeld. De eerste tranche bestaat uit vijftien aanvragen, de daarop volgende tranche of tranches bestaan uit maximaal vijf aanvragen.

  • 3 De aanvragen in een tranche worden, beginnend bij de eerste tranche, beoordeeld en het beschikbare subsidiebedrag wordt na onderlinge afweging binnen de tranche, op de wijze, bedoeld in het eerste lid, verdeeld.

  • 4 Indien na deze verdeling, bedoeld in het derde lid, het beschikbare subsidieplafond nog niet wordt overschreden, worden de aanvragen in de daarop volgende tranche behandeld conform het derde lid.

  • 5 Alleen volledige subsidieaanvragen worden in behandeling genomen.

  • 6 Onvolledige subsidieaanvragen kunnen, binnen 2 weken na de mededeling van de Minister dat de aanvraag onvolledig is, worden aangevuld door de hoofdaanvrager.

  • 7 Als een aanvraag krachtens het zesde lid is aangevuld, geldt bij de indeling in tranches de datum waarop de volledig aangevulde aanvraag is ontvangen, als de datum van ontvangst

Artikel 11. Beoordeling subsidieaanvragen

  • 1 De Minister kent, na advies van het adviespanel, bedoeld in artikel 12, aan een subsidieaanvraag voor een activiteit een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de activiteit beter aansluit bij de doelen van de regeling, bedoeld in artikel 3;

    • b. de kennis die de activiteit oplevert meer urgentie heeft en breder toepasbaar is;

    • c. de kwaliteit van het onderzoek in het kader van de activiteit beter is, waarbij gekeken wordt naar de methodiek, de uitvoerbaarheid, de mate waarin beschikbare middelen efficiënt worden ingezet en de toepasbaarheid en overdraagbaarheid van het op te leveren eindproduct, waarvoor een aantal criteria gelden; en

    • d. het samenwerkingsverband dat de activiteit uitvoert meer geschikt is om de activiteit uit te voeren, blijkend uit de daarvoor benodigde competenties, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de intrinsieke motivatie voor de activiteit en het externe draagvlak voor de activiteit bij bedrijven of organisaties.

  • 2 De Minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste tien punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking worden de punten gegeven voor de onderdelen van het eerste lid opgeteld.

  • 4 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

Artikel 12. Adviespanel

  • 1 De Minister stelt een adviespanel in dat tot taak heeft de Minister te adviseren over de beoordeling van de aanvragen, bedoeld in artikel 11.

Artikel 13. Samenwerkingsverband

  • 1 Een samenwerkingsverband bestaat in elk geval uit enerzijds een onderzoeksinstelling en anderzijds een of meer werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen, brancheorganisaties, bedrijven of organisaties.

  • 2 De samenwerking in een samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een door alle partijen van het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

  • 3 In de samenwerkingsovereenkomst wordt:

    • a. een hoofdaanvrager aangewezen die wordt gemachtigd het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen met betrekking tot deze regeling;

    • b. een gemeenschappelijke doelstelling bepaald;

    • c. een taakverdeling bepaald die ziet op de omvang van de samenwerking, de bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan en die ziet op het delen in de daaraan verbonden financiële, technologische, wetenschappelijke en andere risico’s, alsmede in de resultaten; en

    • d. geborgd dat de aangesloten onderzoeksinstelling het onderzoek onafhankelijk kan uitvoeren.

  • 4 De hoofdaanvrager:

    • a. bestaat ten tijde van de subsidieaanvraag ten minste twee jaar; en

    • b. is een werkgeversorganisatie, een werknemersorganisatie, een O&O-fonds, of een brancheorganisatie die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband.

  • 5 De Minister stelt het model van de samenwerkingsovereenkomst elektronisch beschikbaar.

  • 6 Betalingen van subsidie en voorschotten daarop aan de hoofdaanvrager gelden als betalingen aan het samenwerkingsverband.

Artikel 14. Subsidieverlening

  • 1 De Minister besluit binnen 22 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 6, eerste of tweede lid, op de in dat tijdvak ingediende subsidieaanvragen.

  • 2 De subsidie wordt verleend aan de hoofdaanvrager.

  • 3 De subsidieverlening bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten, maar maximaal het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag.

  • 4 De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in aanvulling op artikel 4.2 van de Kaderregeling subsidies tevens in ieder geval:

    • a. het maximumbedrag van de subsidie; en

    • b. de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn gestart en afgerond.

  • 5 Aan de subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

  • 6 Bij de subsidieverlening wordt aan de hoofdaanvrager een voorschot van 25% verleend.

  • 7 De hoofdaanvrager kan na indiening van het eerste tussentijdse voortgangsverslag de Minister verzoeken opnieuw een voorschot van 25% te verlenen. Een dergelijk verzoek kan bij activiteiten B na indiening van het tweede tussentijdse voortgangsverslag opnieuw worden gedaan.

  • 8 De subsidieontvanger kan, wanneer hij voorziet dat binnen zijn activiteiten een wijziging in betekenende mate plaatsvindt, een verzoek doen tot wijziging van zijn subsidieaanvraag.

Artikel 15. Weigeringsgronden

De aanvraag tot verlening van subsidie voor het uitvoeren van een activiteit A of B wordt in ieder geval geheel of gedeeltelijk geweigerd, indien naar het oordeel van de Minister:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

  • b. een activiteit niet uitvoerbaar is wegens strijd met bestaande wet- en regelgeving;

  • c. de subsidiabele kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen prestaties en de daarvan te verwachten resultaten;

  • d. de subsidieaanvraag tot gevolg heeft dat een subsidieplafond als bedoeld in artikel 5 in een aanvraagtijdvak wordt overschreden;

  • e. de subsidieaanvraag vergelijkbaar is met een soortgelijke eerdere aanvraag door vergelijkbare partijen in een samenwerkingsverband;

  • f. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van deze of een andere subsidieregeling worden gefinancierd;

  • g. onvoldoende is aangetoond dat de administratie van de hoofdaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen; of

  • h. de aanvraag als onvoldoende wordt beoordeeld op basis van de criteria, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

Artikel 16. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor de subsidie van activiteiten komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a. externe kosten;

    • b. directe loonkosten van de personen die zich in de organisatie van een van de partijen van het samenwerkingsverband bezighouden met de uitvoering van de activiteit, berekend op basis van het brutoloon van die personen en vermeerderd met een opslag van 32% naar rato van de individuele gerealiseerde uren en uitgaande van 1.565 werkbare uren op jaarbasis bij een 40-urig voltijds dienstverband. Bij een afwijkend voltijds dienstverband kunnen de werkbare uren naar rato worden bijgesteld.

    • c. een toeslag van 15% op de in de onderdelen a en b bedoelde kosten ter subsidiëring van overige gemaakte kosten; en

    • d. kosten van een controleverklaring als bedoeld in de artikelen 20, derde lid, en 21, vierde lid.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b en d, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van de activiteit zijn gebleven en

    rechtstreeks aan de uitvoering van de activiteit zijn toe te rekenen.

  • 3 Voor externe opdrachten wordt de marktconformiteit van de kosten bepaald door:

    • a. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de subsidieaanvrager, indien deze kosten meer bedragen dan € 50.000; of

    • b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, zijn kosten slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. indien deze zijn gemaakt door:

    • a. verbonden organisaties;

    • b. een partij in het samenwerkingsverband;

    • c. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager of in het bestuur van een samenwerkingspartner; of

    • d. een organisatie waar een persoon een aanmerkelijk financieel belang heeft dan wel in het bestuur zit, die ook werkzaam is voor de subsidieaanvrager of een partij in het samenwerkingsverband.

  • 5 Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de hoofdaanvrager, dan wel een bij de activiteit betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de hoofdaanvrager, dan wel op een bij de activiteit betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de hoofdaanvrager, dan wel met een bij de activiteit betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 6 Overheersende invloed als bedoeld in het vijfde lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

Artikel 17. Niet subsidiabele kosten

Niet voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. onredelijk en niet noodzakelijk gemaakte kosten ter uitvoering van de activiteit of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten gemaakt voor de aanvang of na afloop van de looptijd van een activiteit;

  • c. kosten die in aanmerking komen voor andere financiering van overheidswege;

  • d. kosten die voortvloeien uit wettelijk verplichte taken;

  • e. opleidings- en scholingskosten, met uitzondering van opleidings- en scholingskosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van subsidiabele interventies, werkwijzen of methodieken;

  • f. kosten voor verbruiksgoederen;

  • g. loonverletkosten, zijnde de loonkosten van werkenden voor niet-productieve uren als gevolg van deelname aan een subsidiabele activiteit;

  • h. externe kosten waarvoor geen factuur en betaalbewijs kan worden overgelegd; of

  • i. in rekening gebrachte en betaalde omzetbelasting die door de betreffende organisatie verrekend dan wel teruggevorderd kan worden.

Artikel 18. Meewerken aan controle en onderzoek

  • 1 De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor:

    • a. het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie;

    • b. het beoordelen of de subsidie terecht is verstrekt;

    • c. het monitoren van de voortgang van een activiteit in verband met de verstrekking van een voorschot en de financiële realisatie van een activiteit; en

    • d. de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling en de ontwikkeling van het beleid van de Minister.

  • 2 Een of meer deelnemers van het samenwerkingsverband nemen minimaal één keer per looptijd van de activiteit deel aan dan wel leveren een bijdrage aan een kennisdeelbijeenkomst die wordt georganiseerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor alle subsidieaanvragers.

Artikel 19. Administratievoorschriften

  • 1 De hoofdaanvrager houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten. De volledige administratie is te allen tijde voor controle beschikbaar op een voor de hoofdaanvrager vrij toegankelijke locatie.

  • 2 De administratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde activiteiten.

  • 3 De financiële administratie geeft inzicht in de gemaakte subsidiabele kosten, de inkomsten en de wijze waarop de inkomsten en uitgaven aan de maatregelen van een activiteit worden toegerekend. De financiële administratie bevat in ieder geval de opdrachtbevestiging, facturen en betaalbewijzen van externe opdrachten en in het geval van directe loonkosten een onderbouwing van de bestede uren en de berekeningen van de uurtarieven. Tevens worden de met de externe kosten en de directe loonkosten gerealiseerde prestaties vastgelegd in de administratie.

  • 4 De financiële administratie bevat een bijlage met een overzicht van alle deelnemers in het samenwerkingsverband, voorzien van de door de Kamer van Koophandel toegekende unieke nummers aan een onderneming of maatschappelijke activiteit in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007.

  • 5 De hoofdaanvrager verstrekt desgevraagd inzage in of informatie uit de administratie aan de Minister.

Artikel 20. Rapportageverplichting

  • 1 De hoofdaanvrager overlegt telkens uiterlijk acht weken na afloop van een jaar een tussentijds voortgangsverslag met de tot dan toe behaalde resultaten en gemaakte kosten aan de Minister onder gebruikmaking van het daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier.

  • 2 In het tussentijds voortgangsverslag wordt de voortgang van de activiteiten beschreven en worden tussentijdse inzichten gedeeld.

  • 3 Indien de hoofdaanvrager een voorschot verzoekt als bedoeld in artikel 14, zevende lid, dan is het tussentijdse voortgangsverslag voorzien van een rapport van feitelijke bevindingen opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model met inachtneming van een door de Minister vastgesteld accountantsprotocol.

  • 4 De hoofdaanvrager overlegt binnen drie maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening een kopie van de opdrachtbevestiging of een andere schriftelijke mededeling, waarin de toepassing en naleving van het controleprotocol, dat naar aanleiding van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgesteld, door de controlerend accountant wordt bevestigd.

  • 5 Elk van de partijen in het samenwerkingsverband stelt op verzoek de meest recente jaarrekening beschikbaar, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 21. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 De hoofdaanvrager dient binnen 22 weken na afloop van de in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde looptijd door middel van een elektronisch formulier een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij de Minister.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie omvat in ieder geval een activiteitenverslag, een financieel verslag, een overzicht van de kosten per activiteit door middel van een voorgeschreven format, de procesevaluatie en realistische evaluatie en in het geval van activiteit B de effectevaluatie.

  • 3 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie bevat daarnaast een eindproduct waarin minimaal een samenvatting wordt gegeven van de methodiekbeschrijving, procesevaluatie, realistische evaluatie en, in het geval van activiteit B, de effectevaluatie.

  • 4 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een controleverklaring opgesteld door een accountant, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model met inachtneming van een door de Minister vastgesteld accountantsprotocol.

  • 5 Indien bij het indienen dan wel het controleren van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie blijkt, dat minder dan 50% van de totale subsidiabele kosten voor een activiteit, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, is gerealiseerd, kan het subsidiebedrag op nihil worden vastgesteld, of naar evenredigheid worden verlaagd als naar het oordeel van de Minister geen gronden aanwezig zijn om de subsidie op nihil vast te stellen.

  • 6 Indien de hoofdaanvrager niet voldoet aan dit artikel kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken.

  • 7 De Minister besluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 8 Het eindproduct wordt door de Minister openbaar gemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens.

Artikel 22. Intrekking en terugvordering

  • 1 Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de beschikking tot subsidieverlening geheel ingetrokken indien:

    • a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten; of

    • b. de in de beschikking tot subsidieverlening opgegeven verplichtingen niet zijn nageleefd.

  • 2 De beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling kan, in afwijking van het eerste lid, gedeeltelijk worden ingetrokken indien er naar het oordeel van de Minister geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.

  • 3 Indien de beschikking tot subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het subsidiebedrag dat tot dat moment is uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk van de subsidieaanvrager teruggevorderd.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de beschikking tot voorschotverlening, bedoeld in artikel 14, zevende lid.

Artikel 23. Evaluatie van de regeling

  • 1 De Minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling.

  • 2 De hoofdaanvrager werkt mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze regeling en de ontwikkeling van het beleid van de Minister. De hoofdaanvrager verstrekt in dat kader de daartoe benodigde inlichtingen, onderzoeksbestanden, gegevens en bescheiden.

Artikel 24. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juni 2028.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 31 mei 2028, van toepassing op de afwikkeling van ingediende verzoeken tot vaststelling van subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 25. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies.

Deze regeling zal met toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

, 21 april 2022

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

C.E.G. van Gennip

Bijlage 1. bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies

1. Eisen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, ten aanzien van het activiteitenplan

Het activiteitenplan bevat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. een tijdsplanning van de activiteiten;

  • b. een onderbouwde begroting;

  • c. een probleemanalyse of contextanalyse;

  • d. beschrijving van de activiteit, waar wordt ingegaan op het doel van elk experiment, interventie, werkwijze of methodiek die binnen de activiteit wordt ingezet;

  • e. een beschrijving van de interventielogica, of beleidstheorie – mede ter onderbouwing van het in te zetten experiment, de interventie, werkwijze of methodiek, met daaronder:

    • 1°. een beschrijving van de directe output per interventie of instrument (in de vorm van bereik van doelgroepen en bewustwording);

    • 2°. en beschrijving van de (verwachte) tussentijdse resultaten per interventie of instrument; en

    • 3°. een beschrijving van de (te verwachten) effecten, die alleen betrekking heeft op de overall resultaten).

II. Eisen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, ten aanzien van het onderzoeksplan

Het onderzoeksplan bevat ten minste de volgende onderdelen:

  • a. een planning;

  • b. een onderbouwde begroting;

  • c. een beschrijving van alle interventies, instrumenten, werkwijzen of methodieken waarvoor subsidie wordt aangevraagd en een beschrijving van die afzonderlijke elementen;

  • d. een beschrijving hoe men een procesevaluatie zal opzetten, bestaande uit de volgende onderdelen:

    • 1°. het verloop van het project en van de activiteiten zoals opgenomen in het activiteitenplan;

    • 2°. de wijze van, en ervaringen met de samenwerking tussen de diverse (andere) partijen;

    • 3°. werving en draagvlakverkrijging onder de beoogde deelnemers aan de interventie;

    • 4°. doelgroepbereik: het aantal werkgevers en werknemers dat bereikt is, versus het beoogde aantal;

    • 5°. eventuele afwijkingen van het beoogde projectplan, met redenen waarom;

    • 6°. de benodigde randvoorwaarden, inspanningen en doorlooptijd;

    • 7°. succes- en faalfactoren in het uitvoeringsproces:

    • 8°. leerpunten voor toekomstige vergelijkbare activiteiten.

  • e. een beschrijving hoe men een realistische evaluatie zal opzetten die inzicht biedt in de volgende onderdelen:

    • 1°. toetsen van de beleidstheorie die in het activiteitenplan is opgesteld:

      • in kaart brengen van de werkzame mechanismes in de praktijk, en in hoeverre en hoe de beleidsketen doorlopen wordt;

      • in kaart brengen van kwalitatieve indicaties dat de beleidsinterventie leidt tot de beoogde (tussen)resultaten; en

      • eventueel het opstellen van een aangepaste beleidstheorie.

    • 2°. analyseren waarom de beleidsinterventie in bepaalde situaties (contexten) wel of niet werkt;

    • 3°. in kaart brengen van de succes- en faalfactoren van de interventie; en

    • 4°. beschrijven op welke wijze de beleidsinterventie ook in andere situaties succesvol ingezet kan worden.

  • f. voor activiteit B tevens een beschrijving hoe men een effectevaluatie met een nulmeting en nameting onder de interventiegroep zal opzetten.

Naar boven