Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-04-2020 t/m 31-12-2023

Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen van 16 maart 2020, nr. 2020-0000141044, houdende nadere regels ten aanzien van de kenbaarheid van publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken (Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken)

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

De identificatie van het object, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet, geschiedt met inachtneming van bijlage II op basis van een in bijlage I genoemd objecttype uit:

  • a. de basisregistratie adressen en gebouwen;

  • b. de basisregistratie grootschalige topografie, of

  • c. de basisregistratie kadaster.

Artikel 3

  • 1 Bij aanlevering van een brondocument worden als essentialia vermeld:

    • a. de wettelijke grondslag van het brondocument, genoemd in de bijlage bij het Aanwijzingsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken;

    • b. de kadastrale aanduiding of identificatie van het object of de handmatig ingetekende geometrie;

    • c. het bestuursorgaan dat het brondocument heeft vastgesteld dan wel dat een brondocument aanbiedt inhoudende een beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak;

    • d. de datum kenbaarheid van het brondocument, en

    • e. de periode gedurende welke de beperking van kracht is.

  • 2 Per aanlevering kan één wettelijke grondslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en één type werkingsgebied als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden opgevoerd.

Artikel 4

De handmatig ingetekende geometrie, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet:

  • a. is gedefinieerd door een gesloten veelhoek bestaande uit rechte lijnstukken tussen knikpunten in het verschoven stelsel van de Rijksdriehoeksmeting;

  • b. kan meerdere afzonderlijke geometrieën bevatten;

  • c. is valide, en

  • d. is verbeeld op een actuele topografische ondergrond in een gebruikelijk documentformaat.

Artikel 5

Het bestuursorgaan stelt een verklaring op in een door het bestuur van de Dienst vastgestelde vorm, inhoudende de essentialia, genoemd in artikel 3, eerste lid, met vermelding dat deze essentialia overeenkomen met hetgeen in het brondocument staat vermeld.

Artikel 6

Aan de Dienst wordt in één stuk, en in de hierna weergegeven volgorde, het volgende aangeleverd:

  • a. de verklaring, bedoeld in artikel 5;

  • b. indien van toepassing, de verbeelding bedoeld in artikel 4, onderdeel d, en

  • c. een afschrift van het brondocument.

Artikel 7

Als een object waarop een beperking rust als bedoeld in artikel 15 van de wet, blijkens de bijbehorende registratie niet langer actueel is, kan het verantwoordelijke bestuursorgaan ambtshalve een object van hetzelfde type als werkingsgebied voor het vigerende beperkingenbesluit aanwijzen.

Artikel 9

De authenticatie, bedoeld in artikel 11b, elfde lid, van de Kadasterwet, vindt plaats door middel van een elektronische toegangsdienst die onderdeel is van het Afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Milieu en Wonen,

S. van Veldhoven-van der Meer

Bijlage I

Aanwijzing van de objecttypen uit de in artikel 2 genoemde basisregistraties, die als identificatie voor publiekrechtelijke beperkingen worden toegelaten

Basisregistratie

Toegelaten objecttype

Basisregistratie adressen en gebouwen

Pand

 

Verblijfsobject

 

Ligplaats

 

Standplaats

 

Woonplaats

   

Basisregistratie grootschalige topografie

Overig bouwwerk

 

Overbruggingsdeel

 

Tunneldeel

 

Kunstwerkdeel

 

Functioneel gebied

 

Scheiding

   

Basisregistratie kadaster

Kadastraal object (perceel)

 

Appartementsrecht

Bijlage II

Werkingsgebieden per soort besluit als bedoeld in artikel 3, lid 1 onderdeel b

Beperkingenbesluiten als genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de wet en aangewezen op grond van artikel 2, lid 1 van de wet

Toegestaan werkingsgebied

BRK ID

BAG ID

BGT ID

Geometrie

Gemeentewet

       

(artikel 149) besluit krachtens gemeentelijke verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument, voor zover geen beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°, van de wet is dan wel moet worden genomen;

x

x

x

x

(artikel 174a) besluit van de burgemeester tot het sluiten van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf;

x

x

x

x

(artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt) gemeentelijk bekostigingsbesluit strekkend tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting krachtens verordening;

x

     

(artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt, juncto artikel 216) vaststelling verordening tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting.

x

     
         

Provinciewet

       

(artikel 145) besluit krachtens provinciale verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument, voor zover geen beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°, van de wet is dan wel moet worden genomen.

x

x

x

x

         

Belemmeringenwet Landsverdediging

       

(artikelen 6 en 7) een door of namens de Minister van Defensie of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgelegde gedoogplicht voor een ieder inzake het duurzaam of tijdelijk gebruik van onroerende zaken voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van een werk ten behoeve van de landsverdediging, met inbegrip van, voor zover van toepassing, het in artikel 7 van de Belemmeringenwet Landsverdediging bedoelde mandaatbesluit.

x

x

x

x

         

Wet natuurbescherming

       

(artikel 2.1, eerste lid) aanwijzing door de Minister van Economische Zaken van een gebied als Natura 2000-gebied;

x

   

x

(artikel 2.11, eerste lid) aanwijzing door de Minister van Economische Zaken van een gebied als bijzonder nationaal natuurgebied;

x

   

x

(artikel 4.2, derde lid) bij besluit van gedeputeerde staten of de Minister van Economische Zaken (krachtens artikel 1.3, vijfde lid) opgelegd verbod op het vellen van houtopstanden.

x

   

x

         

Wet agrarisch grondverkeer

       

(artikel 7) aanwijzing als landgoed door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

x

 

x

x

(artikel 37, derde lid) vestiging van een voorkeursrecht bij koninklijk besluit.

x

x

x

x

         

Erfgoedwet

       

(artikel 9.1, eerste lid, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 56 van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet) voorschriften van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de uitvoering van een werk dan wel een last tot stillegging van een werk;

x

x

x

x

(artikel 9.1, eerste lid, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 57, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgelegde gedoogplicht inhoudend dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat dat terrein in het belang van een archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht dan wel daarin opgravingen worden gedaan;

x

x

x

x

(artikel 9.1, eerste lid, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 57, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet) door een bestuursorgaan ter voorbereiding of uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet of een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgelegde gedoogplicht inhoudend dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht dan wel dat daarin opgravingen worden gedaan.

x

x

x

x

(artikel 1, onderdeel b, sub 2°, van de wet) een toezending van een ontwerpbesluit door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Erfgoedwet, in samenhang met artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

x

x

x

x

(artikel 1, onderdeel b, sub 3°, van de wet) een afschrift van een inschrijving door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van een als rijksmonument aangewezen monument of archeologisch monument in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

x

x

x

x

         

Belemmeringenwet Privaatrecht

       

(artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid) door de Minister van Verkeer en Waterstaat opgelegde gedoogplichten;

x

x

x

x

(artikel 5) bevel van de Minister van Verkeer en Waterstaat tot verplaatsing van een werk.

x

x

x

x

         

Ontgrondingenwet

       

(artikel 21g) door de Minister van Verkeer en Waterstaat of gedeputeerde staten opgelegde gedoogplicht.

x

 

x

x

         

Waterwet

       

(artikel 5.15 juncto artikel 30 van de Wet bodembescherming) maatregel (bevel) van de beheerder bij een ongewoon voorval;

x

 

x

x

(artikel 5.16) bevel van de beheerder tot het verrichten van onderzoek en tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen;

x

 

x

x

(artikelen 5.21 en 5.24) door de beheerder opgelegde gedoogplichten.

x

 

x

x

         

Opiumwet

       

(artikel 13b, eerste lid) besluit van de burgemeester tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien dat besluit strekt tot sluiting van het betreffende object.

x

x

x

 
         

Huisvestingswet 2014

       

(artikelen 4 en 22) vaststelling huisvestingsverordening (aanwijzing categorie gebouwen waarvoor het in artikel 22 bedoelde vergunningenstelsel inzake splitsing in appartementsrechten geldt).

x

x

 

x

         

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

       

(artikel 5.2 juncto het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.18) besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van het bevoegd gezag, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover bij dat besluit met toepassing van artikel 5.18, eerste volzin, van die wet is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger;

x

x

x

x

(artikel 5.24 juncto het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) vorderingsbesluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk last onder dwangsom door het bevoegd gezag gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

x

x

x

x

         

Wet bodembescherming

       

(artikel 29, eerste lid, juncto artikel 37, eerste lid) beschikking van gedeputeerde staten dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, al dan niet met zodanige risico’s dat spoedige sanering noodzakelijk is;

x

x

 

X

(artikel 30 juncto artikel 31) maatregel (bevel) van gedeputeerde staten (artikel 30) (eventueel vooruitlopend daarop: van de commissaris van de Koning (artikel 31)) bij een ongewoon voorval;

x

   

X

(artikel 39b juncto artikel 14 van het Besluit uniforme saneringen) beschikking van gedeputeerde staten houdende instemming met het verslag van een uniforme sanering als bedoeld in artikel 39b, indien sprake is geweest van de saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van het Besluit uniforme saneringen, of van een combinatie van de saneringsaanpakken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en c, van het Besluit uniforme saneringen;

x

   

X

(artikel 39c, tweede lid) beschikking van gedeputeerde staten, houdende instemming met het verslag, bedoeld in artikel 39c, eerste lid, indien in dat verslag beperkingen in het gebruik van de bodem zijn beschreven;

x

   

X

(artikel 39d, derde lid) beschikking van gedeputeerde staten, houdende instemming met het nazorgplan;

x

   

X

(artikel 43) bevel van gedeputeerde staten tot tijdelijke beveiligingsmaatregelen, tot het verrichten van onderzoek, tot het beheren of saneren van de bodem en overige daar genoemde beschikkingen;

x

   

X

(artikel 49) maatregel (bevel) van gedeputeerde staten;

x

   

X

(artikel 50) vordering van eigendom of gebruik van onroerende zaken, of van beperkte rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen, dan wel het gebruik daarvan, door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

x

   

X

(artikel 88) uitoefening bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 29, 30, 31, 37, 39b, 39c, 39d, 43 en 49, door de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht of een andere gemeente die is aangewezen op grond van artikel 88, zevende lid, dan wel door een plusregio als bedoeld in artikel 88, tweede lid.

x

   

X

         

Wet inzake de luchtverontreiniging

       

(artikel 60) door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgelegde gedoogplicht voor zover deze betreft het gebruik maken van onroerende zaken ten behoeve van het bepalen van luchtverontreiniging.

x

X

x

X

         

Wet ruimtelijke ordening

       

(artikel 6.12 juncto artikel 6.25) door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 6.12 dan wel 6.25, vastgesteld exploitatieplan, voor zover op grond daarvan de verplichting bestaat aan een omgevingsvergunning een voorschrift tot betaling van een exploitatiebijdrage te verbinden.

x

     
         

Wet voorkeursrecht gemeenten

       

(artikel 2, in samenhang met artikel 3, 4 of 5) aanwijzing van gronden bij besluit van de gemeenteraad;

x

   

x

(artikel 6) voorlopige aanwijzing van gronden bij besluit van burgemeester en wethouders.

x

   

x

         

Woningwet

       

(artikel 13) door het bevoegd gezag opgelegde plicht tot het treffen van voorzieningen tot op ten hoogste nieuwbouwniveau met betrekking tot een bestaand gebouw of ander bouwwerk, niet zijnde een gebouw;

x

X

   

(artikel 13a) door het bevoegd gezag opgelegde plicht tot het treffen van voorzieningen om een bouwwerk in overeenstemming te brengen met redelijke eisen van welstand;

x

X

   

(artikel 13b) door het bevoegd gezag opgelegde plicht om een in dat artikel genoemd object aan een ander in gebruik of beheer te geven;

x

X

   

(artikel 17) besluit van het bevoegd gezag tot het sluiten van een gebouw, open erf of terrein;

x

X

x

 

(artikel 92 juncto de hoofdstukken I tot en met III van de Woningwet en artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van het bevoegd gezag, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I, II of III van de Woningwet, voor zover bij dat besluit met toepassing van artikel 5.18, eerste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger;

x

X

x

 

(artikel 92 juncto de hoofdstukken I tot en met III van de Woningwet en artikel 5.24 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) vorderingsbesluit van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie tot oplegging van een last onder bestuursdwang, respectievelijk last onder dwangsom door het bevoegd gezag gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I, II of III van de Woningwet.

x

x

x

 
Naar boven