Verzamelbesluit Toeslagen

[Regeling vervallen per 23-04-2020.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 25-12-2019 t/m 22-04-2020

Verzamelbesluit Toeslagen

De Minister van Financiën heeft het volgende besloten.

In dit besluit is aangegeven op welke wijze de Belastingdienst/Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vaststelt als een ouder de kosten van kinderopvang slechts gedeeltelijk heeft betaald. Daarnaast geeft dit besluit invulling aan het begrip tijdige betaling van kosten voor kinderopvang en is een goedkeuring opgenomen voor de situatie waarin de ouder een betalingsregeling heeft getroffen met de kinderopvangorganisatie.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen het geldende wettelijke kader ruimte heeft om bij een gedeeltelijke betaling van de kosten van kinderopvang tot een andere vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag te komen dan dit recht in dit geval op nihil vast te stellen. In dit besluit is aangegeven hoe de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag vaststelt als een ouder in een berekeningsjaar de kosten van kinderopvang gedeeltelijk heeft betaald. Daarnaast is invulling gegeven aan het begrip tijdige betaling van kosten voor kinderopvang en is een goedkeuring gegeven voor de situatie waarin de ouder een betalingsregeling heeft getroffen met de kinderopvangorganisatie.

Gebruikte begrippen en afkortingen

2. Proportioneel vaststellen van kinderopvangtoeslag

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

Een ouder heeft aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten voor kinderopvang.2 De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van de draagkracht van de ouder en de hoogte van de kosten van kinderopvang in het berekeningsjaar.3 De Belastingdienst/Toeslagen kan het recht op kinderopvangtoeslag anders dan op nihil vaststellen als de ouder een deel van de kosten van kinderopvang heeft betaald.

In die situatie stelt de Belastingdienst/Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie.

Voorbeeld

Een kinderopvangorganisatie factureert € 10.000 voor de kosten voor kinderopvang in een berekeningsjaar. De ouder ontvangt € 9.000 (90%) aan voorschotten kinderopvangtoeslag. De eigen bijdrage is € 1.000. De Belastingdienst/Toeslagen constateert na afloop van het berekeningsjaar dat de ouder slechts € 9.500 van de gefactureerde € 10.000 heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie. De schuld van de ouder aan de kinderopvangorganisatie bedraagt € 500.

De Belastingdienst/Toeslagen berekent in die situatie het definitieve recht op kinderopvangtoeslag op basis van € 9.500 aan kinderopvangkosten in plaats van € 10.000. Dit betekent dat het recht op kinderopvangtoeslag op € 8.550 (90%4 van € 9.500) wordt vastgesteld. Het terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde kinderopvangtoeslag bedraagt in beginsel € 450 (€ 9.000 minus € 8.550). De schuld van de ouder aan de kinderopvangorganisatie blijft hierbij € 500.

3. Tijdige betaling van kosten aan een kinderopvangorganisatie

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

3.1. Tijdige betaling aan een kinderopvangorganisatie

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

Voor gastouderopvang is geregeld dat de ouder de kosten voor gastouderopvang periodiek betaalt uiterlijk binnen twee kalendermaanden na afloop van het tijdvak waarover de kosten op grond van de overeenkomst worden berekend.5 Voor de betaling van de kosten voor de overige soorten kinderopvang, niet zijnde gastouderopvang, is in de wet- en regelgeving geen termijn opgenomen. De termijn voor gastouderopvang is van overeenkomstige toepassing op overige soorten van kinderopvang. Dit betekent dat alle betalingen aan een kinderopvangorganisatie die de ouder heeft gedaan vóór 1 maart van het jaar volgend op het berekeningsjaar, worden aangemerkt als tijdige betaling voor de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag.

3.2. Betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

In de praktijk doen zich situaties voor dat een ouder door omstandigheden niet in staat is om tijdig de kosten aan de kinderopvangorganisatie te betalen. De ouder kan met de kinderopvangorganisatie een betalingsregeling treffen. Het is mogelijk dat deze betalingsregeling de gestelde termijn van twee kalendermaanden na afloop van het berekeningsjaar overschrijdt. Ik vind het in deze situatie redelijk dat betalingen na de gestelde termijn in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag. Daarom keur ik onder voorwaarden het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat betalingen gedaan in het kader van een betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie ook als tijdige betaling kunnen worden aangemerkt.

Voorwaarden

Hierbij stel ik de volgende voorwaarden:

  • De betalingsregeling is schriftelijk overeengekomen vóór 1 maart van het jaar volgend op het berekeningsjaar;

  • De ouder komt de betalingsregeling na;

  • De betalingsregeling loopt niet langer dan één jaar;

  • De ouder gebruikt eventuele (na)betalingen van de kinderopvangtoeslag over het betreffende berekeningsjaar om de schuld bij de kinderopvangorganisatie af te lossen.

Bij gedeeltelijke nakoming van de betalingsregeling wordt het recht op kinderopvangtoeslag vastgesteld conform onderdeel 2 van dit besluit.

3.3. Bijzondere gevallen

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

In bijzondere gevallen waarin niet aan de ouder te wijten is dat de betaling niet tijdig is verricht aan de kinderopvangorganisatie, kan de Belastingdienst/Toeslagen afwijken van de in onderdelen 3.1 en 3.2 genoemde termijn en voorwaarden. Het gaat hierbij niet om situaties waarin de ouder financiële problemen heeft om de kosten van kinderopvang te betalen.

4. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 23-04-2020]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 23 oktober 2019.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2019

De Minister van Financiën,

namens deze,

J. de Blieck

hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken

  1. ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535. ^ [1]
  2. Artikel 1.5, eerste lid, Wko. ^ [2]
  3. Artikel 1.7, eerste lid, Wko. ^ [3]
  4. Uitgaande van een gelijkblijvend inkomen. Het percentage kan anders zijn als het inkomen hoger of lager blijkt te zijn na afloop van het berekeningsjaar. ^ [4]
  5. Artikel 11f Regeling Wko. ^ [5]
Naar boven