Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 28-09-2018 t/m 31-03-2022

Besluit van 27 augustus 2018, houdende regels met betrekking tot specifieke uitkeringen ten behoeve van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, van 11 juli 2018, nr. WJZ/1381192 (7895), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 168a, eerste en derde lid, van de Wet op het primair onderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2018, nr.W05.18.0205/l);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 22 augustus 2018, nr. WJZ/1393520 (7895), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • basisschool: basisschool als bedoeld in artikel 1 WPO, niet zijnde een school als bedoeld in artikel 185 WPO;

  • onderwijsscore: verwachte score van een kind in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar of van een leerling van een basisschool die op basis van statistische gegevens door het Centraal bureau voor de statistiek wordt bepaald;

  • achterstandsscore: overeenkomstig artikel 3 berekende score van een gemeente voor de toekenning van een specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid als bedoeld in artikel 2;

  • teldatum: datum als bedoeld in artikel 121, eerste lid, WPO;

  • WPO: Wet op het primair onderwijs.

Artikel 2. Criterium in aanmerking komen voor specifieke uitkering

Een gemeente komt in een kalenderjaar in aanmerking voor een uitkering als bedoeld in artikel 168a WPO indien de uitkomst van de formule, bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor dat kalenderjaar groter is dan nul.

Artikel 3. Achterstandsscore gemeente

  • 1 Het Centraal bureau voor de statistiek berekent jaarlijks de achterstandsscore van elke gemeente op basis van gegevens op de teldatum op basis van:

    • a. de onderwijsscores van alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar die op de teldatum zijn ingeschreven in de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, en die woonachtig zijn in de betreffende gemeente; en

    • b. de onderwijsscores van alle leerlingen van alle basisscholen die op de teldatum zijn ingeschreven op een basisschool in die gemeente en van wie het persoonsgebonden nummer tezamen met de in artikel 178a, tweede lid, WPO bedoelde gegevens uiterlijk op 1 december van het jaar van de teldatum zijn opgenomen in het basisregister onderwijs overeenkomstig artikel 178b WPO.

  • 2 De achterstandsscore van een gemeente is de uitkomst van de formule A – B en wordt als volgt berekend:

    A =

    som van de uitkomsten van de formule C – D voor alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en alle leerlingen van de basisscholen in de gemeente die behoren tot de 15% van alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en alle leerlingen van alle basisscholen met de laagste onderwijsscore, waarbij:

       
     

    C = landelijk gemiddelde onderwijsscore van alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en alle leerlingen van alle basisscholen;

     

    D = onderwijsscore van het kind in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar of de leerling van een basisschool in de gemeente.

    B =

    E x F x (C−G) waarbij

     

    E = het aantal kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en aantal leerlingen van de basisscholen in de gemeente;

     

    F = 5%;

     

    C = landelijk gemiddelde onderwijsscore van alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en alle leerlingen van alle basisscholen;

     

    G = landelijk gemiddelde onderwijsscore van alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en alle leerlingen van de basisscholen in de gemeente die behoren tot de 15% van alle kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar en alle leerlingen van alle basisscholen met de laagste onderwijsscore.

  • 3 De achterstandsscore wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen. Indien de achterstandsscore negatief is, wordt deze gelijkgesteld aan nul.

  • 4 Het Centraal bureau voor de statistiek verstrekt jaarlijks aan Onze Minister de achterstandsscores van de gemeenten zoals die op grond van dit artikel zijn berekend en maakt deze zo spoedig mogelijk daarna openbaar.

  • 5 Bij de toepassing van dit artikel blijven scholen als bedoeld in artikel 185 WPO en de leerlingen van die scholen buiten beschouwing.

Artikel 4. Criteria hoogte specifieke uitkering

  • 1 De hoogte van de uitkering bedraagt per kalenderjaar per gemeente de uitkomst van de formule (H + I) x (J / K), waarbij:

    H = de helft van de achterstandsscore in die gemeente zoals door het Centraal bureau voor de statistiek is vastgesteld op basis van de onderwijsscores op de teldatum twee jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar;

    I = de helft van de achterstandsscore in die gemeente zoals door het Centraal bureau voor de statistiek is vastgesteld op basis van de onderwijsscores op de teldatum drie jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar;

    J = het voor het betreffende kalenderjaar in het kader van de Rijksbegroting beschikbare bedrag voor het doen van de uitkering, bedoeld in artikel 168a WPO, verminderd met het bedrag dat nodig is voor de aanvullingen op de uitkering, bedoeld in het tweede lid;

    en

    K = de helft van de som van de achterstandsscores van alle gemeenten gezamenlijk

    zoals door het Centraal bureau voor de statistiek is vastgesteld op basis van de onderwijsscores op de teldata twee jaar en drie jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar.

  • 2 Indien de factor A bedoeld in artikel 3, eerste lid, op de teldatum twee jaar of drie jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar groter is dan 0 en de hoogte van de uitkering berekend op grond van het eerste lid minder bedraagt dan € 64.000, wordt de uitkering voor de betreffende gemeente vastgesteld op € 64.000.

Artikel 5. Besteden overschot en mogelijkheid gehele of gedeeltelijke terugvordering

  • 1 Indien de uitkering in een kalenderjaar niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor deze is bestemd, kan het overschot worden besteed in een volgend kalenderjaar binnen het tijdvak, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Aan het einde van een tijdvak van vier kalenderjaren dient het totaalbedrag aan uitkeringen te zijn besteed aan het doel waarvoor het is bestemd, met dien verstande dat een bedrag ter hoogte van maximaal de helft van de uitkering die is ontvangen in het vierde kalenderjaar kan worden besteed in het volgende vierjarige tijdvak.

  • 3 Het eerste tijdvak van vier kalenderjaren vangt aan op 1 januari 2019.

  • 4 Onverminderd het tweede lid vordert onze minister bedragen terug die blijkens de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, niet zijn besteed aan het doel waar zij voor waren bestemd.

Artikel 6. Overgangsregeling

  • 1 De uitkering voor een gemeente wordt voor de kalenderjaren 2019, 2020 en 2021 per kalenderjaar berekend en vermeerderd met het bedrag berekend volgens de formule, bedoeld in het tweede lid, als de uitkomst van de berekening positief is, en verminderd met het bedrag berekend volgens die formule als de uitkomst negatief is.

  • 2 Het bedrag ter vermeerdering of vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de uitkomst van de formule (A – B) x C en wordt als volgt berekend:

    A = de uitkering voor 2018 per gemeente, bedoeld in artikel 2 van het Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2011–2018, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018;

    B = de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 4;

    C = in het geval de uitkomst van A – B positief is: 75% voor het kalenderjaar 2019, 50% voor kalenderjaar 2020 en 25% voor kalenderjaar 2021;

    in het geval de uitkomst van A – B negatief is: een jaarlijks bij ministeriële regeling vast te stellen percentage, gelijk aan of lager dan de genoemde percentages bij een positieve uitkomst van A – B.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit specifieke uitkeringen gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 27 augustus 2018

Willem-Alexander

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

A. Slob

Uitgegeven de zevenentwintigste september 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven