Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4

[Regeling vervalt per 01-01-2026.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 25-03-2020 t/m 31-12-2020

Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, en de raden van de gemeenten Haarlemmermeer, Alkemade, Jacobswoude, Leiderdorp, Leiden, Rijnwoude, Zoeterwoude, Bleiswijk, Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek, Rotterdam, Heerjansdam, Zwijndrecht, Binnenmaas, ’s-Gravendeel, Strijen, Dordrecht, Moerdijk, Made, Breda en Zundert;

Gelet op de artikelen 94 en 95 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluit:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a. de regeling: deze gemeenschappelijke regeling ingevolge de artikelen 94 en 95 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • b. het Schap: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, bedoeld in artikel 3 van deze regeling en tevens bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • c. de Minister: de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • d. de deelnemers: de colleges van de gemeenten Haarlemmermeer, Kaag en Braassem, Alphen aan den Rijn, Leiderdorp, Lansingerland, Zoeterwoude, Zoetermeer, Rotterdam, Zwijndrecht, Binnenmaas, Strijen, Dordrecht, Moerdijk, Breda, en de Minister;

  • e. het college: het college van burgemeester en wethouders van een aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeente;

  • f. het tracébesluit:

    • het uitvoeringsbesluit HSL-Zuid als bedoeld in artikel 24 (oud) van de Tracéwet (inclusief de werken aan de A 16 van Prinsenbeek-Noord tot knooppunt Galder, de werken aan de A 58 tot aan de gemeentegrens van Breda, en de aanleg van knooppunt Princeville, die in dat tracébesluit zijn opgenomen), respectievelijk

    • de uitvoeringsbesluiten tot de verbreding van de A 4 (gedeelte Zoeterwoude-knooppunt Burgerveen), als bedoeld in artikel 15 (oud) van de Tracéwet respectievelijk

    • het uitvoeringsbesluit tot de verbreding van de A 16 (gedeelte Moerdijk tot Prinsenbeek-Noord), als bedoeld in artikel 15 (oud) van de Tracéwet;

  • g. HSL-Zuid: voor deze gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid worden hieronder mede verstaan de werken aan de A 4 en A 16, voorzover onder f) genoemd.

Hoofdstuk II. Doel en reikwijdte van de regeling

Artikel 2

  • 1 Het doel van de regeling is het bevorderen dat de behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A-16, zoals bedoeld in artikel 1 onder f, respectievelijk de A-4, zoals bedoeld in artikel 1 onder f, en de beslissingen op die verzoeken doelmatig, deskundig en op gelijke wijze plaatsvinden. Door deze regeling wordt tevens voor de burgers duidelijkheid geschapen over de terzake bevoegde instantie.

  • 2 Op grond van de regeling kan slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, toegekend worden als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en/of de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.

  • 3 Schade die het gevolg is van verlegging, verwijdering of vervanging van kabels en leidingen ten gevolge van de werken als bedoeld in artikel 1 valt niet onder deze regeling.

Hoofdstuk III. Het Schap

Artikel 3

  • 1 Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd: Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A 16 en A 4 hierna te noemen: het Schap.

  • 2 Het Schap is gevestigd te Rotterdam.

Artikel 4

De bestuursorganen van het Schap zijn:

  • a. het algemeen bestuur;

  • b. het dagelijks bestuur;

  • c. de voorzitter;

  • d. het uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 17.

Hoofdstuk IV. Het algemeen bestuur

Artikel 5

  • 1 Het algemeen bestuur bestaat uit evenveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2 Één lid van het algemeen bestuur wordt door de Minister aangewezen. De Minister kan een plaatsvervanger aanwijzen voor het door de Minister aangewezen lid.

  • 3 De overige leden van het algemeen bestuur worden door de colleges van de deelnemende gemeenten uit hun midden, de voorzitters van die raden inbegrepen, aangewezen. Elk der raden kan uit zijn midden een plaatsvervanger aanwijzen voor het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur. Artikel 15, eerste lid, Gemeentewet en X 8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit lid bedoelde leden.

  • 4 Het ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen en in deze regeling, is van overeenkomstige toepassing op hun plaatsvervangers.

Artikel 6

  • 1 Het door de Minister aangewezen lid van het algemeen bestuur wordt voor onbepaalde tijd benoemd.

  • 2 De leden, bedoeld in artikel 5 derde lid, worden benoemd voor een zittingsduur van vier jaar. Deze leden treden echter af op de dag waarop de zittingsperiode in het college afloopt.

  • 3 Het college besluit in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van het lid en zijn plaatsvervanger in het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 4 Een lid van het algemeen bestuur dat ophoudt lid van het college of burgemeester te zijn houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5 Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan het college of de Minister die hem heeft aangewezen. Het college of de Minister wijzen binnen één maand een nieuw lid van het algemeen bestuur aan.

  • 6 Van elke aanwijzing of wijziging in het algemeen bestuur doet de aanwijzende deelnemer schriftelijk mededeling aan het dagelijks bestuur.

Artikel 7

  • 1 Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt, of indien tenminste een derde van het aantal leden als bedoeld in artikel 5, derde lid, of het lid als bedoeld in artikel 5, tweede lid, zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen hebben/ heeft verzocht. Op de vergadering van het algemeen bestuur is artikel 56 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het algemeen bestuur besluit bij meerderheid van stemmen. Wordt over een voorstel geen stemming gevraagd, dan is het aangenomen.

  • 3 Staken de stemmen, dan is het voorstel niet aangenomen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit verdaagd tot een volgende vergadering. Staken de stemmen in deze volgende vergadering opnieuw, ongeacht of deze voltallig is of niet, dan is het voorstel niet aangenomen.

  • 4

Is een voorstel door staking van de stemmen niet aangenomen, dan wordt over het voorstel beslist bij bindend advies dat uitgebracht wordt door een door het algemeen bestuur aan te wijzen commissie bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen. Één van de onafhankelijke deskundigen wordt bij gewone meerderheid van stemmen door de leden als bedoeld in artikel 5 derde lid benoemd. Het lid als bedoeld in artikel 5 tweede lid benoemt één onafhankelijke deskundige. Beide op deze wijze benoemde onafhankelijke deskundigen benoemen tezamen de derde onafhankelijke deskundige.

Artikel 8

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van zijn lidmaatschap. Het afleggen van verantwoording geschiedt volgens door de betrokken raad nader te stellen regels. Het door de Minister aangewezen lid is aan de Minister verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van zijn lidmaatschap.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur kan door het college dat hem heeft benoemd ontslagen worden. Op de procedure van het ontslag van een dergelijk lid zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Het door de Minister aangewezen lid kan door de Minister worden ontslagen.

  • 3 Onverminderd artikel 16, vijfde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een lid van het algemeen bestuur binnen twee maanden mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het college dat hem als lid heeft aangewezen, gevraagde inlichtingen, tenzij dit in strijd is met het algemeen belang. Het door de Minister aangewezen lid geeft de Minister mondeling of schriftelijk zo spoedig mogelijk de door de Minister gevraagde inlichtingen.

  • 4 Over al hetgeen het Schap betreft verstrekt het dagelijks bestuur de deelnemers desgevraagd en binnen drie maanden na dat verzoek, inlichtingen, tenzij het verstrekken van inlichtingen in strijd is met de zorgvuldigheid of met het openbaar belang.

Artikel 9

  • 1 Het algemeen bestuur is bij uitsluiting bevoegd, welke bevoegdheid door de colleges aan het schap is overgedragen, ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, doch uitsluitend voor zover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.

  • 2 Het algemeen bestuur is bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op basis van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 22 van de Tracéwet, welke bevoegdheden door de Minister zijn overgedragen, doch uitsluitend voor zover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.

  • 3 Het algemeen bestuur kan de bevoegdheden, zoals vermeld in lid 1 en 2, mandateren aan de voorzitter.

Artikel 10

Op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 is de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.

Hoofdstuk V. Het dagelijks bestuur

Artikel 11

  • 1 Het dagelijks bestuur bestaat uit tenminste drie leden, te weten de voorzitter, het door de Minister aangewezen lid van het algemeen bestuur, en ten minste één ander door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen lid.

  • 2 Elk lid van het dagelijks bestuur heeft één stem.

  • 3 Het door de Minister benoemde lid van het dagelijks bestuur wordt benoemd voor onbepaalde tijd. De overige leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar. Zij treden af wanneer de zittingsperiode in het college afloopt of wanneer zij ophouden voorzitter van het college te zijn.

  • 4 Het algemeen bestuur besluit in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van door het algemeen bestuur aan te wijzen leden van het dagelijks bestuur en de plaatsvervangers daarvan. Aftredende leden van het dagelijks bestuur kunnen opnieuw als lid van het dagelijks bestuur aangewezen worden.

  • 5 Het lid dat ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 6 Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen 6 maanden, een nieuw lid aan. Wanneer de ontstane vacature gepaard gaat met een vacature in het algemeen bestuur, dan vangt de termijn van 6 maanden aan op het moment dat het dagelijks bestuur de mededeling als bedoeld in artikel 6, zesde lid, ontvangt.

Artikel 12

  • 1 Het dagelijks bestuur is belast met:

    • a. de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

    • b. de zorg voor de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c. het beheren van de inkomsten en uitgaven van het Schap;

    • d. de zorg voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • e. het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit;

    • f. het verstrekken van inlichtingen aan de deelnemers aan deze regeling.

  • 2 Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of indien een ander lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, heeft verzocht. In het laatste geval wordt de vergadering binnen drie weken gehouden. Op de vergadering van het dagelijks bestuur is artikel 56 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur zijn, te zamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur en beleid.

Artikel 14

  • 1 Een lid van het dagelijks bestuur kan ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan het college of de Minister die hem in het algemeen bestuur benoemd heeft.

  • 2 Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur ontslagen worden. Het lid van het dagelijks bestuur dat is aangewezen door de Minister kan niet door het algemeen bestuur ontslagen worden, maar alleen door de Minister.

Hoofdstuk VI. De voorzitter

Artikel 15

  • 1 De voorzitter van het algemeen bestuur wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen bij meerderheid van stemmen.

  • 2 De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3 Het algemeen bestuur wijst één lid van het dagelijks bestuur bij meerderheid van stemmen aan als plaatsvervangend- voorzitter. De voorzitter kan niet tevens plaatsvervangend-voorzitter zijn. De plaatsvervangend-voorzitter vervangt de voorzitter bij diens afwezigheid.

Artikel 16

  • 1 De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2 De voorzitter is belast met de uitvoering van besluiten van het dagelijks bestuur en tekent de stukken die van het algemeen bestuur en/of dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3 De voorzitter neemt, indien het algemeen bestuur hem daartoe overeenkomstig artikel 9 lid 3 heeft gemandateerd, de besluiten op verzoeken om schadevergoeding.

  • 4 De voorzitter vertegenwoordigt het Schap in en buiten rechte. Hij kan een door hem aan te wijzen persoon machtigen om deze vertegenwoordiging namens hem uit te oefenen. Aan deze machtiging kan de voorzitter voorwaarden verbinden. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een geding waarbij het Schap is betrokken, oefent de plaatsvervangend-voorzitter de in dit lid bedoelde bevoegdheid uit.

Hoofdstuk VII. Het uitvoeringsorgaan

Artikel 17

  • 1 Het algemeen bestuur kan een uitvoeringsorgaan instellen dat belast wordt met de voorbereiding en uitvoering van de op grond van artikel 9 genoemde beslissingen. Het uitvoeringsorgaan is over de wijze waarop het zijn taken vervult verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur.

  • 2 Het uitvoeringsorgaan wordt door het algemeen bestuur samengesteld uit een voordracht van door de Minister en de colleges aangewezen personen.

  • 3 De leden van het uitvoeringsorgaan zijn ieder afzonderlijk verantwoording verschuldigd aan zowel het dagelijks bestuur als het algemeen bestuur.

Hoofdstuk VIII. Ondersteuning

Artikel 18

  • 1 De Minister stelt, gehoord het dagelijks bestuur, de bestuursorganen van het Schap voldoende ondersteuning, waaronder een secretaris, ter beschikking. De secretaris woont de vergaderingen van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en het uitvoeringsorgaan bij.

  • 2 De secretaris ondertekent mede alle stukken die van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en het uitvoeringsorgaan uitgaan.

  • 3 De Minister benoemt, gehoord het dagelijks bestuur, tevens een plaatsvervangend-secretaris die de secretaris vervangt bij diens afwezigheid.

Hoofdstuk X. Archief

Artikel 20

De voorschriften omtrent de zorg, de bewaring en het beheer van de bescheiden van de Minister zijn van overeenkomstige toepassing op de zorg, de bewaring en het beheer van de bescheiden van het Schap.

Hoofdstuk XI. Uittreding, toetreding, wijziging en opheffing

Artikel 21

Een deelnemer kan uittreden bij besluit van het college van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk bij besluit van de Minister. Het besluit tot uittreding treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking van het besluit. Besluit de Minister uit te treden dan is dit een besluit tot tussentijdse opheffing als bedoeld in artikel 23.

Artikel 22

  • 1 Tot wijziging van of toetreding tot de regeling wordt op voorstel van het algemeen bestuur besloten door de colleges en de Minister.

  • 2 Een wijziging van of toetreding tot de regeling komt tot stand als het in het eerste lid bedoelde voorstel is aanvaard door de colleges van tenminste twee derde van de deelnemende gemeenten en de Minister.

  • 3 Het besluit tot wijziging treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking van het besluit.

Artikel 23

  • 1 De regeling eindigt 1 januari 2021. Tot eerdere opheffing of verlenging van de regeling kan worden besloten op voorstel van het algemeen bestuur door de colleges en de Minister.

  • 2 Een besluit tot opheffing of verlenging is tot stand gekomen zodra het in het eerste lid bedoelde voorstel is aanvaard door de colleges van tenminste twee derden van de deelnemende gemeenten, en de Minister.

  • 3 Het besluit tot tussentijdse opheffing of beëindiging treedt in werking één jaar na de bekendmaking van het besluit.

  • 4 Het algemeen bestuur regelt de gevolgen, daaronder in ieder geval begrepen de financiële gevolgen, van de beëindiging, de verlenging en de tussentijdse opheffing van de regeling. In alle gevallen van beëindiging of tussentijdse opheffing vervalt een eventueel batig saldo aan de Staat der Nederlanden.

  • 5 Ingeval van beëindiging of tussentijdse opheffing besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarbij tevens een liquidatieplan vast. Dit liquidatieplan behoeft de goedkeuring van de Minister.

  • 6 Zo nodig blijven de bestuursorganen van het Schap ook na het tijdstip van beëindiging of tussentijdse opheffing in functie totdat de liquidatie van het Schap is voltooid.

Hoofdstuk XII. Slotbepalingen

Artikel 24

De in artikel 26, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven bekendmaking van de regeling, alsmede van de besluiten tot uittreding, wijziging, toetreding, beëindiging, verlenging of tussentijdse opheffing geschiedt door de Minister.

Artikel 25

Deze regeling treedt in werking op de datum van vaststelling van het eerste tracébesluit als bedoeld in artikel 1 onder f), en in ieder geval uiterlijk op de eerste dag van de maand na die waarin zij is opgenomen in het register bedoeld in artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen (oud).

Artikel 26

Deze regeling kan worden aangehaald als ’Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4’. Zij zal in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Naar boven