Generiek toestemmingsbesluit nevenactiviteiten – cluster 1 (verkoop programma’s en [...] Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid)

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 04-01-2016 t/m heden

Generiek toestemmingsbesluit nevenactiviteiten – cluster 1 (verkoop programma’s en fragmenten door landelijke publieke media-instellingen aan derden aan de hand van Tarievenlijst hergebruik archiefmateriaal Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid)

A. Aard en strekking besluit

  • 1. Zoals volgt uit de Beleidsregels van het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) van 1 januari 2016 houdende beleidsregels omtrent nevenactiviteiten publieke media-instellingen (Beleidsregels nevenactiviteiten 2016), de Consultatie Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 en het Rapport evaluatie nevenactiviteiten 2009 – 2014, acht het Commissariaat het opportuun om voor enkele soorten nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008 een generieke toestemming te geven.

  • 2. Dit besluit bevat een generieke toestemming voor de landelijke publieke media-instellingen voor de volgende activiteiten, binnen de grenzen zoals gegeven in dit besluit:

    • Het verkopen van programma’s en fragmenten aan derden, voor zover de verkoopprijs minimaal het toepasselijke tarief is dat volgt uit de op dat moment geldende Tarievenlijst hergebruik archiefmateriaal van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, en de daarbij horende (algemene) voorwaarden.

  • 3. Het Commissariaat overweegt dat op de landelijke publieke media-instellingen de verantwoordelijkheid rust om te beoordelen of een voorgenomen activiteit binnen de reikwijdte van dit generieke toestemmingsbesluit valt. Voorts dienen alle landelijke publieke media-instellingen nevenactiviteiten die binnen dit besluit worden verricht separaat bij het Commissariaat te melden. In afwijking van artikel 13, derde lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 hoeven de activiteiten niet gemeld te worden voor aanvang ervan. De landelijke publieke media-instellingen dienen eens per jaar (in de maand december) en desgevraagd een actueel overzicht van deze activiteiten te kunnen overleggen aan het Commissariaat. Dit overzicht kan worden ingediend via het Meldingsformulier generieke toestemmingen.

  • 4. Deze melding (middels het verstrekken van het jaarlijks overzicht) behelst dus geen aanvraag tot het verrichten van een nevenactiviteit als genoemd in artikel 11 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016, te weten een ‘reguliere’ nevenactiviteit c.q. de standaard meldingsprocedure van nevenactiviteiten. Het Commissariaat zal over onderhavige nevenactiviteiten dus geen separaat besluit nemen. Door onderhavig generiek toestemmingsbesluit hebben de landelijke publieke media-instellingen immers al toestemming verkregen voor het verrichten van deze nevenactiviteiten. De melding heeft tot doel om het Commissariaat en derden (via het openbaar register nevenactiviteiten) inzicht te geven in de nevenactiviteiten die binnen de generieke toestemming worden verricht.

  • 5. Een ander laat overigens onverlet dat het Commissariaat te allen tijde – zowel vooraf als achteraf – steekproefsgewijs of indien bij hem een klacht of een handhavingsverzoek wordt ingediend, de betreffende nevenactiviteiten alsnog kan toetsen.

  • 6. Voor de wijze waarop moet worden gehandeld indien een activiteit niet (langer) binnen de reikwijdte van dit toestemmingsbesluit valt, wordt eveneens verwezen naar de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016.

  • 7. Hieronder wordt uiteengezet op grond waarvan en onder welke voorwaarden toestemming wordt verleend.

C. Status van de activiteit

  • 9. Een nevenactiviteit is een activiteit als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008. Te weten activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder bergrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke mediaopdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136 van de Mediawet 2008.

  • 10. Landelijke publieke media-instellingen verkopen programma’s en fragmenten bestaande uit onverkort publiek media-aanbod aan derden.

  • 11. Deze activiteiten van de landelijke publieke media-instellingen houden niet rechtstreeks verband met en staan niet rechtstreeks ten dienst van de uitvoering van de publieke media-opdracht van de publieke media-instellingen en zijn evenmin verenigingsactiviteiten.

  • 12. Daarmee zijn het nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 2.132, tweede lid, van de Mediawet 2008.

Clusterindeling

D. Motivering en randvoorwaarden

  • 14. Op grond van artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008 kan toestemming alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

Relatietoets

  • 15. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016, houdt een nevenactiviteit verband met of staat deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en is deze direct gerelateerd aan het media-aanbod van de publieke media-instelling indien het een nevenactiviteit in cluster 1, de exploitatie van onverkort media-aanbod of publieke formats buiten de publieke media-opdracht, betreft.

  • 16. Verkoop van bepaalde programma’s en fragmenten bestaande uit publiek media-aanbod door de landelijke publieke media-instellingen aan derden betreft exploitatie van onverkort media-aanbod. Zoals het Commissariaat heeft overwogen in de toelichting op zijn Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 (overweging 42) worden nevenactiviteiten in cluster 1 verondersteld te voldoen aan de voorwaarden die de wet aan de relatie stelt, omdat sprake is van de verspreiding van onverkort media-aanbod of formats, die zijn ontwikkeld in het kader van de publieke media-opdracht. Indien het verstrekken van een merklicentie onderdeel is van de nevenactiviteit, wordt ook die licentieverstrekking geacht te voldoen aan de voorwaarden van relatie. Met die licentieverlening wordt immers de herkenbaarheid van het media-aanbod vergroot en is de nevenactiviteit herleidbaar tot de publieke media-instelling.

  • 17. Hiermee houden dit soort activiteiten verband met of staan deze ten dienste van de verwezenlijking van de publieke media opdracht en zijn deze direct gerelateerd aan het media-aanbod van de publieke media-instellingen.

Marktconformiteit

  • 18. Overeenkomstig artikel 5 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 wordt bij de beoordeling of het verrichten van een nevenactiviteit marktconform is in ieder geval de kostprijs van de nevenactiviteit, de licentievergoeding en verkoopprijs van de nevenactiviteit en de markt die met de nevenactiviteit wordt betreden, betrokken.

  • 19. Het Commissariaat kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 bij de beoordeling van de marktconformiteit ook andere factoren betrekken, zoals bijvoorbeeld de waarde van het gebruik van het imago van de publieke media-instelling en de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen.

  • 20. Voor zover het gaat om verkoop van programma’s en fragmenten door de landelijke publieke media-instellingen aan derden acht het Commissariaat de toepasselijke minimumverkooprijs op grond van de Tarievenlijst hergebruik archiefmateriaal van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de daarbij behorende (algemene) voorwaarden binnen het kader van nevenactiviteiten in beginsel marktconform. Dit besluit bestrijkt derhalve niet de verkoop van programma’s en fragmenten tegen een lagere verkoopprijs, of de verkoop op basis van andere, bijzondere voorwaarden.

  • 21. Het Commissariaat benadrukt dat de vergoeding conform de Tarievenlijst zoals opgenomen in het generieke toestemmingsbesluit slechts te gelden heeft als ondergrens van dit generieke toestemmingsbesluit en laat uiteraard onverlet dat in de omstandigheden van een specifiek geval een hogere vergoeding aangewezen kan zijn om te voldoen aan het vereiste van marktconformiteit.

  • 22. Het Commissariaat is vooralsnog dan ook van oordeel dat nevenactiviteiten betreffende de verkoop van programma’s en fragmenten door de landelijke publieke media-instellingen aan derden overeenkomstig de Tarievenlijst en dit generieke toestemmingsbesluit marktconform worden verricht zoals bedoeld in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008.

Kostendekkendheid

  • 23. Toestemming voor een nevenactiviteit kan alleen worden verleend als de nevenactiviteit kostendekkend wordt verricht. Overeenkomstig artikel 8 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 is er geen sprake van kostendekkendheid indien de nevenactiviteit direct of indirect wordt bekostigd door of anderszins ten laste komt van de publieke media-opdracht.

  • 24. Het Commissariaat is vooralsnog van oordeel dat de verkoop van programma’s en fragmenten door landelijke publieke media-instellingen aan derden voldoet aan de voorwaarde van kostendekkendheid.

  • 25. Het Commissariaat stelt vast dat bij dit soort verkoopactiviteiten in de regel sprake is van zeer geringe kosten. Zolang die kosten in elk geval gedekt worden door de overeengekomen verkoopprijs, is voldaan aan het vereiste van kostendekkendheid.

  • 26. Het Commissariaat is dan ook vooralsnog van oordeel dat de nevenactiviteit kostendekkend wordt verricht zoals bedoeld in artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008.

  • 27. Het Commissariaat zal de kostendekkendheid jaarlijks controleren aan de hand van de jaarrekening.

Conclusie

  • 28. Aan de vereisten van relatie met de publiek media-opdracht, de marktconformiteit en kostendekkendheid is bij de activiteiten die vallen binnen dit toestemmingsbesluit voldaan. Daarom geeft het Commissariaat toestemming voor deze activiteiten.

  • 29. De toestemming wordt verleend voor onbepaalde tijd. Echter indien daartoe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld door gewijzigde marktomstandigheden, kan het besluit worden ingetrokken en eventueel worden vervangen door een ander besluit.

  • 30. Het Commissariaat wijst er ten slotte op dat overeenkomstig artikel 15 van de Beleidsregels nevenactiviteiten 2016 op de publieke media-instellingen de zelfstandige verantwoordelijkheid rust om een nevenactiviteit tijdig ter beoordeling aan het Commissariaat voor te leggen of per direct te staken zodra de nevenactiviteit niet langer binnen de reikwijdte van het toestemmingsbesluit valt. In een dergelijk geval is de nevenactiviteit niet langer toegestaan aangezien, bij voortzetting, die nevenactiviteit zal worden verricht zonder de in artikel 2.132, eerste lid, van de Mediawet 2008 genoemde toestemming.

E. Openbaarmaking

  • 31. Het Commissariaat zal de volledige tekst van het besluit bekendmaken door kennisgeving ervan in de Staatscourant en door publicatie op zijn website. Het Commissariaat ziet daartoe geen belemmering op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

F. Besluit

  • 32. Op grond van het voorgaande besluit het Commissariaat als volgt:

    • I. op de voornoemde voorwaarden toestemming te verlenen aan de landelijke publieke media-instellingen voor de volgende activiteit:

      3Het verkopen van programma’s en fragmenten aan derden, voor zover de verkoopprijs minimaal het toepasselijke tarief is dat volgt uit de op dat moment geldende Tarievenlijst hergebruik archiefmateriaal, en de daarbij horende (algemene) voorwaarden.”

    • II. het Commissariaat maakt de volledige tekst van dit besluit openbaar door kennisgeving ervan in de Staatscourant en door publicatie op zijn website.

G. Register

  • 38. De nevenactiviteit is als ‘Generiek toestemmingsbesluit nevenactiviteiten – cluster 1, de verkoop van programma’s en fragmenten door landelijke publieke media-instellingen aan derden aan de hand van de Tarievenlijst hergebruik archiefmateriaal van het Nederlands instituut voor Beeld en Geluid’ opgenomen in het openbare Register nevenactiviteiten, te vinden op de website van het Commissariaat (www.cvdm.nl).

  • 34. Een afschrift van dit besluit zendt het Commissariaat aan de NPO.

Hilversum, 15 december 2015

Commissariaat voor de Media,

M. de Cock Buning

voorzitter

E. Eljon

commissaris

Bijlage 1. Juridisch kader

Artikel 2.132 van de Mediawet 2008

  • 1. De NPO en de publieke media-instellingen mogen alleen na voorafgaande toestemming van het Commissariaat nevenactiviteiten verrichten

  • 2. Nevenactiviteiten zijn activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder begrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van de uitvoering van de publieke media-opdracht, met uitzondering van verenigingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.136.

  • 3. Toestemming kan alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke omroep, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is geen voorafgaande toestemming van het Commissariaat nodig voor het bij wijze van experiment van beperkte omvang en duur verrichten van nevenactiviteiten die bestaan uit het leveren van goederen of diensten, met inbegrip van rechten en verplichtingen aan:

    • a. mediabedrijven ten behoeve van de versterking en verbetering van de nieuws- en informatievoorziening; of

    • b. culturele instellingen.

  • 5. De NPO en de publieke media-instellingen melden nevenactiviteiten als bedoeld in het vierde lid bij het Commissariaat.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. de wijze van melden;

    • b. de omvang en duur van het experiment;

    • c. de aard en inhoud van de nevenactiviteiten; en

    • d. de samenwerking met de in het vierde lid, onderdelen a en b, bedoelde instellingen.

Artikel 10 van de Wob

  • ‘1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

    (...)

    • c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

    (...)

  • 2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

    (...)

    • d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

    • e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

    (...)’

Naar boven