Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 16-12-2021

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 10 juli 2015, nr. IENM/BSK-2015/103340, houdende vaststelling van regels ter implementatie van de artikelen 8, vierde, vijfde en zesde lid, en 14, vijfde en zesde lid, van de richtlijn energie-efficiëntie (PbEU 2012, L 315) (Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 8, vierde, vijfde, en zesde lid, en artikel 14, vijfde en zesde lid, van richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315) en de artikelen 21.6, zesde lid, jo. 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

BESLUIT:

§ 1. – Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. energie-audit: de energie-audit, bedoeld in artikel 2, onder 25, van de richtlijn;

  • b. Europese norm: norm als bedoeld in artikel 2, onder 12, van de richtlijn;

  • c. hoogrenderende warmtekrachtkoppeling: hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, onder 34, van de richtlijn;

  • d. ingrijpende renovatie: ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 2, onder 44, van de richtlijn, niet zijnde het aanbrengen van voorzieningen voor de afvang van door een verbrandingsinstallatie geproduceerde koolstofdioxide met het oog op geologische opslag als bepaald in richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 (PbEU 2009, L 140);

  • e. inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • f. internationale norm: norm als bedoeld in artikel 2, onder 13, van de richtlijn;

  • g. kosten-batenanalyse: de kosten-batenanalyse, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de richtlijn;

  • h. koudenet: koudenet als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie;

  • i. nuttige warmte: nuttige warmte als bedoeld in artikel 2, onder 32, van de richtlijn;

  • j. onderneming: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, die tevens is aan te merken als een onderneming als bedoeld in titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 (PbEU 2003, L 124) en die niet tevens behoort tot de categorie kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld in artikel 2, onder 26, van de richtlijn;

  • k. richtlijn: richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315);

  • l. stookinstallatie: stookinstallatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • m. warmtenet: warmtenet als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Warmtewet.

§ 2. – Energie-audit

Artikel 2

  • 1 Degene die een onderneming drijft, draagt er zorg voor dat:

    • a. de onderneming een energie-audit ondergaat, uiterlijk vier jaar nadat de vorige energie-audit is uitgevoerd,

    • b. van de energie-audit een verslag wordt gemaakt.

  • 2 De uitvoering van de energie-audit voldoet aan de minimum-criteria, bedoeld in bijlage VI bij de richtlijn.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, draagt degene die een onderneming drijft er zorg voor dat uiterlijk op 31 december 2020 de onderneming een energie-audit ondergaat indien de onderneming niet voor 31 december 2016 een energie-audit heeft ondergaan.

  • 4 Het verslag van de energie-audit wordt binnen vier weken na de totstandkoming ervan toegezonden aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 2a

  • 1 Het verslag van een energie-audit bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. een korte algemene beschrijving van de onderneming, de bedrijfsvoering en de uitgevoerde energie-audit;

    • b. een schematisch overzicht met een korte algemene beschrijving van alle binnen de onderneming bestaande processen, installaties, gebouwen en het vervoer;

    • c. een overzicht van het totaal gemeten energieverbruik van de onderneming over het meest recente boekjaar in gigajoule;

    • d. de totaalverbruiken aan elektriciteit, aardgas, warmte, autobrandstof en alle andere energiedragers, opgegeven in de gebruikelijke energie-eenheden;

    • e. het energieverbruiksprofiel in de vorm van: een tabellarisch of grafisch weergegeven gekwantificeerde onderverdeling van de energieverbruiken van de processen, gebouwen, installaties en vervoer;

    • f. voor de processen, gebouwen, installaties en vervoer van de onderneming een uitsplitsing van het energieverbruik naar deelverbruiken voor zover elk van die deelverbruiken individueel meer dan 5% van het energieverbruik van het afzonderlijke onderdeel uitmaakt;

    • g. een belastingprofiel van het elektriciteitsverbruik waaruit blijkt hoe het elektriciteitsverbruik gedurende de dag en nacht en gedurende werkdagen en niet-werkdagen verloopt;

    • h. een opgave van het kosteneffectieve energiebesparingspotentieel waarin is opgenomen:

      • 1°. het totaal aan kosteneffectief energiebesparingspotentieel in gigajoule en als percentage van het totaalverbruik;

      • 2°. het totaal van het kosteneffectief potentieel aan elektriciteitsbesparing in kWh en als percentage van het totaal verbruik;

      • 3°. indien aardgasverbruik aanwezig: het totaal van het kosteneffectief potentieel aan aardgasbesparing in m3 en als percentage van het totaal verbruik;

      • 4°. indien warmteverbruik aanwezig: het totaal van het kosteneffectief potentieel aan warmtebesparing in gigajoule en als percentage van het totaal verbruik;

      • 5°. en indien autobrandstof aanwezig: het totaal van het kosteneffectief potentieel aan autobrandstofbesparing in liter en als percentage van het totaal verbruik;

    • i. een overzicht van alle mogelijke kosteneffectieve besparingsmaatregelen, gecategoriseerd in procesmaatregelen, gebouwgebonden maatregelen, maatregelen voor installaties en maatregelen voor vervoer;

    • j. per besparingsmaatregel, bedoeld in onderdeel h, een duidelijke omschrijving van de maatregel, het besparingspotentieel, de benodigde investering en de kosteneffectiviteit.

  • 2 De kosteneffectiviteit wordt zo veel mogelijk voortbouwend op een analyse van de levenscycluskosten bepaald.

Artikel 3

Van de verplichtingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is vrijgesteld degene die een onderneming drijft en die een energiebeheersysteem als bedoeld in artikel 2, onder 11, van de richtlijn toepast dat volgens Europese of internationale normen is gecertificeerd en dat een energie-audit omvat die voldoet aan de minimum-criteria, bedoeld in bijlage VI bij de richtlijn.

§ 3. – Kosten-batenanalyse

Artikel 4

  • 1 Degene die een inrichting drijft, voert een kosten-batenanalyse uit indien hij voornemens is:

    • a. een nieuwe stookinstallatie voor elektriciteitsopwekking met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW op te richten, teneinde de kosten en baten te berekenen van de werking van die installatie als een installatie met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;

    • b. ten aanzien van een bestaande stookinstallatie voor elektriciteitsopwekking met een totaal nominaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW een ingrijpende renovatie uit te voeren, teneinde de kosten en baten van het ombouwen van die installatie tot een installatie met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling te berekenen;

    • c. een nieuwe industriële stookinstallatie met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW die afvalwarmte op een bruikbare temperatuur genereert, op te richten, dan wel ten aanzien van een dergelijke installatie een ingrijpende renovatie toe te passen, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte om te voldoen aan een economisch aantoonbare vraag als bedoeld in artikel 2, onder 31, van de richtlijn naar warmte en van de aansluiting van die installatie op een warmtenet of koudenet;

    • d. een nieuw warmtenet of koudenet op te richten, dan wel ten aanzien van een dergelijk net een ingrijpende renovatie toe te passen, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte uit nabijgelegen industriële installaties;

    • e. in een warmtenet of koudenet een nieuwe stookinstallatie voor de productie van energie met een totaal thermisch inputvermogen van meer dan 20 MW op te richten, dan wel ten aanzien van een dergelijke installatie een ingrijpende renovatie toe te passen, teneinde de kosten en baten te berekenen van het gebruik van afvalwarmte uit nabijgelegen industriële installaties.

  • 2 De uitvoering van de kosten-batenanalyse voldoet aan de beginselen, bedoeld in deel 2 van bijlage IX bij de richtlijn.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt een kosten-batenanalyse niet uitgevoerd indien uit een voorlopige analyse volgt dat uitvoering van de kosten-batenanalyse vermoedelijk niet tot resultaat heeft dat de som van de verwachte voordelen groter is dan de som van de verwachte kosten. Een voorlopige analyse omvat, waar van toepassing, een onderzoek naar:

    • a. de aanwezigheid van in de nabijheid gelegen warmte- of koudenetten waarop zou kunnen worden aangesloten en de technische mogelijkheid daartoe;

    • b. de beschikbare ruimte in een in de nabijheid gelegen warmte- of koudenet;

    • c. de organisatorische, juridische en economische haalbaarheid van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, het gebruik van afvalwarmte of een aansluiting op een in de nabijheid gelegen warmte- of koudenet.

Artikel 5

  • 1 Artikel 4, eerste lid, onderdelen c, d en e, zijn niet van toepassing indien:

    • a. de hoeveelheid beschikbare nuttige warmte of de warmtevraag, bij een afstand tussen de industriële installatie en het warmtenet of koudenet van meer dan één kilometer maar niet meer dan drie kilometer, minder dan 2500 GJ per jaar bedraagt;

    • b. de hoeveelheid beschikbare nuttige warmte of de warmtevraag, bij een afstand tussen de industriële installatie en het warmtenet of koudenet van meer dan drie kilometer, minder dan 25000 GJ per jaar bedraagt.

§ 4. – Toezicht op de naleving en rapportage

Artikel 6

  • 1 De Minister van Economische Zaken en Klimaat beoordeelt of aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is voldaan.

  • 2 Het bevoegd gezag beoordeelt of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4, is voldaan. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dient het bevoegd gezag hierbij zo nodig van advies.

  • 3 Het bevoegd gezag zendt jaarlijks voor 1 februari de door hem in het voorgaande kalenderjaar ontvangen resultaten van de kosten-batenanalyse aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 4 De Minister van Economische Zaken en Klimaat stuurt een afschrift van de verslagen die voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 2 en 3, aan het bevoegd gezag voor de inrichtingen die onderdeel uitmaken van de onderneming.

§ 5. – Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

Degene die een onderneming drijft en die na 5 december 2011 op grond van artikel 2.15, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer door het bevoegd gezag is verplicht een onderzoek als bedoeld in dat artikel te verrichten of te laten verrichten, is gedurende vier jaar na de totstandkoming van dat onderzoek vrijgesteld van de verplichtingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7a

Indien een onderneming het verslag van een energie-audit voor 1 juli 2019 heeft toegestuurd aan het bevoegd gezag, gelden voor de beoordeling van die energie-audit de bepalingen van deze regeling zoals deze golden voor 1 juli 2019.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld

Naar boven