Mandaatbesluit beheer en bevoegdheden directeur bedrijfsvoering Hoge Raad 2015

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m 31-01-2020

Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 7 mei 2015, nr. 632570, houdende verlening van mandaat, volmacht en machtiging inzake beheeraangelegenheden en enkele rechtspositionele bevoegdheden aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad der Nederlanden (Mandaatregeling beheer en bevoegdheden directeur bedrijfsvoering Hoge Raad 2015)

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

De directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad wordt aangewezen als de vertegenwoordiger van de werkgever in de zin van paragraaf 1.2 van de CAO Rijk en als de hoogste ambtelijk leidinggevende in de zin van paragraaf 27.2 van de CAO Rijk ten aanzien van de bij de beheerorganisatie werkzame gerechtsambtenaren.

Artikel 3

  • 1 Aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van de beheeraangelegenheden van de Hoge Raad, met uitzondering van de bevoegdheid beslissingen te nemen ten aanzien van financiële vergoedingen voor zover deze betrekking hebben op immateriële schade, dan wel financiële vergoedingen voor materiële schade die gecumuleerd € 10.000 overstijgen.

  • 2 Besluiten ten aanzien van het aangaan van een arbeidsovereenkomst, de bevordering en het ontslag alsmede ten aanzien van disciplinaire maatregelen van functionarissen, niet zijnde rechterlijke ambtenaren op managementfuncties in schaal 14 en hoger, worden niet genomen dan nadat het Centraal Loopbaanberaad van het Ministerie van Justitie en Veiligheid daarmee heeft ingestemd.

Artikel 4

Aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

  • a. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wrra om af te wijken van het in het eerste lid van dat artikel bepaalde, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • b. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 45, eerst en tweede lid, van de Wrra, tot het verlenen van buitengewoon verlof voor het bijwonen van of deelnemen aan de in dit artikel genoemde vergaderingen en activiteiten, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • c. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46 van de Wrra, tot het toekennen van een schadeloosstelling tot een maximumbedrag van € 10.000, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • d. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 4 en 6c van het Brra, tot het toekennen van een eenmalige toeslag, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • e. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 3b, vijfde lid, van het Brra, om te beslissen op een verzoek als bedoeld in het vierde lid van dat artikel tot wijziging van de arbeidsduur op verzoek, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • f. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6d, eerste lid, van het Brra, tot toepassing en uitvoering van de bepalingen inzake aanspraak op vakantie-uitkering, vergoeding van reis- en verblijfkosten, vergoeding van verplaatsingskosten en gratificatie ter zake van veeljarige dienst, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • g. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 8 en 8b, vierde lid, van het Brra om te beslissen op een verzoek als bedoeld in het eerste lid van artikel 8b, tot uitbreiding van de arbeidsduur, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • h. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 8, en 8d, negende lid, van het Brra om te beslissen op een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 8d, tot aanpassing van de arbeidsduur, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • i. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 9 en 27, eerste lid, van het Brra, om een tegemoetkoming in de genoemde kosten toe te kennen tot een maximumbedrag van € 10.000, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • j. de bevoegdheid bedoeld in de artikelen 9 en 27b, derde lid, van het Brra, tot toekenning van de genoemde schadevergoeding, tot een maximumbedrag van € 10.000 voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • k. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 33d, vijfde lid, van het Brra, tot verlaging van de aanspraak op vakantie, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • l. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 33a en 33f, eerste lid, van het Brra, tot vergoeding van niet opgenomen vakantie-uren bij ontslag, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • m. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33g en 33j, vierde lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende de inhouding van bezoldiging bij calamiteiten- en ander kort verzuimverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • n. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33l, vierde en vijfde lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende zwangerschaps- en bevallingsverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • o. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33n, vijfde, zesde en achtste lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende ouderschapsverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • p. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33o, vierde en vijfde lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende adoptieverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • q. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 33p, tweede lid, van het Brra, tot verlening van buitengewoon verlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • r. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 38b van het Brra, tot inhouding op de bezoldiging van vergoedingen uit hoofde van een functie waarvoor buitengewoon verlof is verleend, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • s. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 73, derde en vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, tot benoeming en ontslag van waarnemend griffiers.

Artikel 5

De directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad handelt bij de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3 en 4, binnen de door de Directeur Rechtsbestel van het ministerie van Justitie en Veiligheid vastgestelde financiële kaders voor het beheer van de Hoge Raad.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit beheer en bevoegdheden directeur bedrijfsvoering Hoge Raad 2015.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 mei 2015

De

Minister

van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Naar boven