Beleidsregel vergunningen voor geregeld en ongeregeld luchtvervoer

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 15-05-2014 t/m 14-04-2020

Besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 12 mei 2014, nr. IENM/BSK-2014/94206, houdende vaststelling van beleidsregels inzake vergunningen voor geregeld en ongeregeld luchtvervoer (Beleidsregel vergunningen voor geregeld en ongeregeld luchtvervoer)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 16 en 16b van de Luchtvaartwet en artikel 3 van het Besluit ongeregeld luchtvervoer;

Besluit:

§ 1. Vergunningen voor geregeld luchtvervoer

Artikel 1

Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 16b voor het uitvoeren van geregeld luchtvervoer zijn de in deze paragraaf opgenomen beleidsregels van toepassing.

Artikel 2

De aanvraag voor een vergunning voor het uitvoeren van geregeld luchtvervoer door een in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappij voldoet aan de volgende luchtrechtelijke vereisten:

  • a. de luchtverkeersrechten voor de aangevraagde vergunning zijn beschikbaar onder de luchtvaartovereenkomst die de grondslag biedt voor het op de betreffende route uit te voeren vervoer,

  • b. de EU-luchtvaartmaatschappij voldoet aan de internationaal geldende eisen ten aanzien van de exploitatie en veiligheid en beschikt in dat kader over een vergunning als bedoeld in artikel 16a van de Luchtvaartwet en een vergunning als bedoeld in 4.1 van de Wet luchtvaart.

Artikel 3

  • 1 Het is alleen aan duurzaam in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappijen toegestaan om geregeld luchtvervoer vanuit Nederland uit te voeren op grond van de Nederlandse rechten onder een bilaterale of multilaterale luchtvaartovereenkomst.

  • 2 Een in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappij is duurzaam in Nederland gevestigd indien:

    • a. de door de communautaire luchtvaartmaatschappij uitgeoefende beroepswerkzaamheden en de deelname aan het economisch verkeer substantieel genoeg zijn om vanuit Nederland met een luchtvaartvloot, dan wel een deel daarvan, waarmee de luchtverkeersrechten kunnen worden uitgeoefend te opereren,

    • b. een substantieel deel van de luchtvaartvloot in Nederland is gestationeerd en in Nederland wordt onderhouden,

    • c. de infrastructuur dusdanig is ingericht dat het de vestiging in Nederland in staat stelt zelfstandig de bedoelde werkzaamheden uit te oefenen,

    • d. de werkzaamheden gelet op de overige criteria, voor langere tijd plaatsvinden.

Artikel 4

  • 1 De vergunningaanvraag, bedoeld in artikel 2 wordt beoordeeld aan de hand van:

    • a. het bredere maatschappelijke economisch belang van de vergunningaanvraag, en

    • b. de effecten die het verlenen van een vergunning op het gehele netwerk van luchtverbindingen voor Nederland zou hebben.

  • 2 Bij de beoordeling van het effect van uit te voeren vervoer op het netwerk van luchtverbindingen van, naar en via Nederland worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a. de bestemming die wordt aangedaan,

    • b. de vraag of de onder a bedoelde bestemming aansluit bij het netwerk en de overstaptijden bij een indirecte verbinding,

    • c. de mate waarin voldoende wordt bijgedragen aan de netwerkkwaliteit vanuit het perspectief van de in- en uitstappende reizigers enerzijds, en de overstappende reizigers anderzijds,

    • d. de mate waarin bij beperkt beschikbare verkeersrechten sprake is van een directe verbinding hetgeen in principe zo veel mogelijk voorrang zal krijgen boven een indirect uitgevoerde verbinding,

    • e. het behoud van de kwaliteit van het netwerk als primair streven.

Artikel 5

  • 1 De vergunningaanvraag, bedoeld in artikel 2 wordt getoetst aan een bij de marktvraag aansluitend frequentiebeleid dat met het oog op gezonde concurrentieverhoudingen wordt gevoerd. In het kader van dat frequentiebeleid wordt capaciteit uitgedrukt in het aantal frequenties, ongeacht het type toestel.

  • 2 Indien sprake is van codeshare:

    • a. wordt bij vluchten van, naar en via Nederland uitsluitend de uitvoerende maatschappij als vergunninghouder aangewezen,

    • b. heeft een codeshare operatie die een rechtstreekse dienst op een bestemming in een ander land mogelijk maakt, de voorkeur boven een codeshare operatie die eerst via een buitenlandse luchthaven een verbinding naar de eindbestemming mogelijk maakt.

§ 2. Vergunningen voor ongeregeld luchtvervoer

Artikel 6

Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van het Besluit ongeregeld luchtvervoer voor het uitvoeren van ongeregeld luchtvervoer zijn van toepassing:

Artikel 7

  • 1 De vergunning, bedoeld in artikel 6, wordt verleend aan een niet in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappij, indien Nederland met het land van afkomst van de desbetreffende luchtvaartmaatschappij een reciprociteitsverklaring heeft afgesloten.

  • 2 Indien geen sprake is van een reciprociteitsverklaring wordt te allen tijde de luchtvaartpolitieke relatie met het desbetreffende land van afkomst betrokken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.

  • 3 De vergunning wordt per seizoen aangevraagd en wordt uiterlijk anderhalf jaar voor de aanvang van het vervoer ingediend en afgehandeld.

  • 4 De Minister van Infrastructuur en Milieu betracht terughoudendheid bij het verlenen van een vergunning voor ongeregeld luchtvervoer indien hierdoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het geregelde vervoer en de netwerkkwaliteit.

  • 5 Bij de toekenning van een vergunning wordt, behoudens politieke restricties, zo min mogelijk in de markt geïntervenieerd.

  • 6 De artikelen 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 In afwijking van het zesde lid wordt een aanvraag van een in Nederland gevestigde EU- luchtvaartmaatschappij voor het uitvoeren van ongeregeld luchtvervoer naar derde landen geheel ten behoeve van vracht toegestaan.

Artikel 8

  • 1 De artikelen 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 6 door een niet in de EU gevestigde luchtvaartmaatschappij.

  • 2 Te allen tijde wordt de luchtvaartpolitieke relatie met het land van afkomst van de desbetreffende luchtvaartmaatschappij betrokken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag; reciprociteit is daarbij een belangrijk uitgangspunt.

  • 3 Artikel 2, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing op het uitvoeren van zevende vrijheidsvervoer naar, via of vanuit Nederland.

Artikel 9

  • 1 Bij een gelijktijdige aanvraag voor een geregelde en een ongeregelde dienst waarbij een keuze gemaakt moet worden tussen deze diensten, geniet de geregelde dienst de voorkeur.

  • 2 Ongeregeld luchtvervoer dat geheel of gedeeltelijk op basis van losse tickets wordt aangeboden, mag worden uitgevoerd, tenzij het gelet op geregeld vervoer dat op de desbetreffende bestemming wordt uitgevoerd niet wenselijk is het ongeregeld vervoer toe te staan.

  • 3 Indien de markttoegang vrij is en er geen onderscheid bestaat tussen geregeld en ongeregeld luchtvervoer, worden geen beperkingen opgelegd aan het ongeregeld luchtvervoer op basis van losse tickets.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel is het combineren van geregeld en ongeregeld luchtvervoer door een in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappij in beginsel toegestaan, mits meer dan de helft van de capaciteit op een dergelijke combinatievlucht als geregelde dienst wordt aangeboden.

  • 5 Het uitvoeren van vijfde vrijheidsvervoer is niet toegestaan bij combinaties van geregeld en ongeregeld luchtvervoer, tenzij sprake is van vervoer waarbij op de eerste bestemming die de vlucht aandoet een gedeelte van de passagiers uitstapt, dan wel passagiers aan boord worden genomen die eerder op de desbetreffende bestemming zijn afgezet en terugkeren naar hun oorspronkelijke luchthaven van vertrek.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel vergunningen voor geregeld en ongeregeld luchtvervoer.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Infrastructuur en Milieu,

W.J. Mansveld

Naar boven