Forensische Pathologie Omlijning 007.1, registratie-eisen en toetsingsprocedure – versie 1.1 (Januari 2014 – Januari 2018)

[Regeling vervallen per 06-02-2019.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 10-02-2014 t/m 05-02-2019

Forensische Pathologie Omlijning 007.1, registratie-eisen en toetsingsprocedure – versie 1.1 (Januari 2014 – Januari 2018)

Deel I. Omlijning Forensische Pathologie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

In het op de Wet deskundige in strafzaken gebaseerd Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: Brdis) heeft de wetgever het College gerechtelijk deskundigen (hierna: College) van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (hierna: NRGD) de taak gegeven om voor de registratie van aanvragers welomlijnde deskundigheidsgebieden te definiëren.

Het College omlijnt deskundigheidsgebieden met het doel duidelijkheid te verschaffen aan:

  • 1. Gebruikers van het register (bijvoorbeeld rechter, lid OM en advocaat), over de activiteiten waarmee een deskundige zich op het desbetreffende deskundigheidsgebied bezighoudt en over die activiteiten die daarbuiten vallen.

  • 2. Aanvragers (rapporteurs) over de grenzen van het deskundigheidsgebied waarvoor deze zich aan kunnen melden en de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen om zich voor dit deskundigheidsgebied te kunnen laten registeren.

  • 3. Toetsers over de grenzen van het deskundigheidsgebied zodat deze weten aan welke activiteiten de aanvrager te toetsen.

2. Het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

2.1. Inleiding

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Hieronder staat de beschrijving van het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie zoals gedefinieerd door het NRGD en de werkzaamheden die worden verricht door forensisch pathologen die zijn geregistreerd in het NRGD.

2.2. Kernactiviteiten

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

De forensisch patholoog richt zich voornamelijk op het verrichten van uitwendig en inwendig onderzoek op het lichaam van een overledene, in principe in de strafrechtelijke context.

Een forensisch patholoog verricht een sectie om antwoord te (helpen) krijgen op medisch-juridische vragen in gevallen van een (vermoedelijke) onnatuurlijke dood:1

  • a. doodslag of vermoeden van doodslag;

  • b. plotseling, onverklaarbaar overlijden, waaronder plotseling overlijden van zuigeling;

  • c. schending van mensenrechten zoals het vermoeden van foltering of enige andere vorm van slechte behandeling;

  • d. zelfdoding of vermoeden van zelfdoding;

  • e. vermoeden van medische fout;

  • f. verkeers- of bedrijfsongeval of ongeval thuis;

  • g. bedrijfsziekte en arbeidsrisico;

  • h. milieu- of technologische rampen;

  • i. overlijden tijdens voorlopige hechtenis of overlijden in verband met politie- of militaire acties;

  • j. onbekende of geskeletteerde lichamen;

  • k. euthanasie en hulp bij zelfdoding.

De taak van de forensisch patholoog is:

  • het vaststellen van de doodsoorzaak en het mechanisme van overlijden;

  • het (helpen) vaststellen van de identiteit van de overledenen;

  • het (helpen) vaststellen van de aard, oorzaak en gevolgen van eventuele verwondingen;

  • het (helpen) vaststellen van de wijze van overlijden.

Daarnaast is een forensisch patholoog:

  • in staat bij benadering het sterfte-interval te bepalen of de hiervoor gebruikte methoden te beoordelen;

  • zich bewust van de mogelijkheden en beperkingen van het beantwoorden van diverse vragen, zoals de overlevingstijd en het vermogen van de persoon om vóór overlijden te handelen;

  • in staat medisch-juridische bevindingen van een plaats delict te bepalen of te beoordelen;

  • zich bewust van de basisbeginselen van forensisch onderzoek (bijvoorbeeld het onderzoek op de plaats delict, de chain of custody, de beginselen van bewijslevering);

  • in staat te bepalen of aanvullend of vervolgonderzoek nodig is (in ieder geval beeldvormend/radiologisch onderzoek na overlijden, toxicologie, biochemie, bemonstering van weefsel en schotrestenonderzoek).

2.3. Methodologie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Om antwoord te kunnen geven op bovengenoemde medisch-juridische vragen wordt van de forensisch patholoog verwacht dat:

  • hij de plaats delict, indien nodig, bezoekt;

  • hij beslist of een radiologisch onderzoek noodzakelijk is en welk type geschikt is;

  • hij een uitwendig onderzoek verricht en relevante monsters neemt;

  • hij een volledig inwendig onderzoek verricht en relevante monsters neemt;

  • hij een relevant histopathologisch onderzoek verricht met behulp van microscopietechnieken;

  • hij een eindrapport opmaakt met onder andere een interpretatie van de bevindingen binnen de context van de zaak (bijvoorbeeld bevindingen op de plaats delict, omstandigheden van overlijden).

Een forensisch patholoog is in staat het onderzoek samen met andere deskundigen te verrichten (bijvoorbeeld forensisch toxicologen, forensisch antropologen, forensisch odontologen of forensisch genetica) en, indien nodig, naar hen door te verwijzen.

2.4. Grenzen van het deskundigheidsgebied

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Binnen het deskundigheidsgebied forensische geneeskunde kunnen twee praktijkgebieden worden onderscheiden:

  • Klinische forensische geneeskunde (in Nederland verricht door forensisch geneeskundigen) die zich voornamelijk richt op onderzoek op levenden.

  • Forensische pathologie die zich voornamelijk richt op overledenen en op het verrichten van een medisch-juridische of gerechtelijke sectie.

De werkzaamheden van deze deskundigheidsgebieden overlappen elkaar enigszins, maar voor beide deskundigheidsgebieden zijn specifieke kennis en ervaring nodig waardoor deskundigen binnen deze deskundigheidsgebieden van elkaar verschillen. In beginsel vallen de werkzaamheden van klinische forensische geneeskunde buiten het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie zoals gedefinieerd door het NRGD.

Onderstaande verwante deskundigheidsgebieden vallen eveneens buiten het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie zoals door het NRGD gedefinieerd voor registratiedoeleinden:

  • forensische odontologie;

  • forensische radiologie;

  • forensische antropologie.

Hoewel de verwante deskundigheidsgebieden buiten het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie vallen, moet een geregistreerde forensisch patholoog kennis hebben van de beginselen van de hierboven genoemde deskundigheidsgebieden, moet hij in staat zijn de opdrachtgever goed door te verwijzen, moet hij op de juiste wijze omgaan met bemonstering in de onderzoeksketen en moet hij de bevindingen kunnen integreren in de eindconclusie van zijn deskundigenrapport.

Deel II. Registratie-eisen Forensische Pathologie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

De kwaliteitseisen, geformuleerd in het tweede lid van artikel 12 van het Brdis vormen de algemene criteria waarop de toetsing door het NRGD van forensisch deskundigen is gebaseerd. Het College formuleert voor elk deskundigheidsgebied op basis van de algemene criteria specifieke eisen.

Deel II geeft de registratie-eisen voor het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie weer waaraan de deskundige moet voldoen die een aanvraag voor (her)inschrijving in het register indient.

De registratie-eisen verschillen per type aanvrager. Het NRGD onderscheidt twee typen aanvragers: de initiële aanvrager (A) en de heraanvrager (B). De initiële aanvrager is een rapporteur die nog niet eerder geregistreerd is geweest voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet. De heraanvrager is een deskundige die al is geregistreerd in het NRGD, al dan niet voor beperkte duur, voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet.

Deze twee typen aanvragers worden voorts als volgt onderverdeeld:

  • A. Initiële aanvrager: een ervaren rapporteur (i) of een nieuwe rapporteur (ii).

    Een ervaren rapporteur heeft zelfstandig zaaksrapporten opgemaakt. (ii) Een nieuwe rapporteur is (nog) niet in staat geweest zelfstandig zaaksrapporten op te maken.

  • B. Heraanvrager: een geregistreerde deskundige die na registratie voor een periode van vier jaar een aanvraag indient om zich te laten herregistreren (iii) en een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag indient om zich te laten registreren voor een periode van vier jaar (iv).

2. Registratie-eisen als deskundige op het gebied van Forensische Pathologie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

De algemene, ingevolge het tweede lid van artikel 12 van het Brdis aan de te (her)registreren deskundige te stellen eisen zijn in onderstaande tekst in cursief opgenomen met een verwijzing naar de onderdelen (a t/m i). Bij de algemene eis volgen, indien van toepassing, een of meer specifieke eisen. Wanneer geen specifieke eis is aangegeven, is de desbetreffende algemene eis op zich reeds afdoende bevonden.

Het tweede lid van artikel 12 van het Brdis luidt als volgt:

Een deskundige wordt op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College:

  • 12(2) a. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het eigen deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft.

    • Een aanvrager dient:

      • 1. een medische opleiding te hebben afgerond en momenteel geregistreerd te staan als arts;

        en

        onderscheiden per type aanvrager

        • A. Initiële aanvrager

          • (i) Een ervaren rapporteur dient:

            • 2. minimaal 60 maanden postdoctoraal onderwijs te hebben gevolgd. Dit postdoctoraal onderwijs dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

              • a) klinische pathologie (minimaal 6 maanden);

              • b) forensische pathologie;

              • c) forensisch-juridisch;

            • 3. in de afgelopen 4 jaar persoonlijk, onder collegiale review, minimaal 120 forensische of gerechtelijke secties2, te hebben verricht en gerapporteerd, niet zijnde second opinions. Deze zaken dienen bij voorkeur het volledige spectrum van de forensische praktijk te bestrijken, waarbij het in ieder geval gaat om tenminste 60 forensische of gerechtelijke secties die vallen onder a tot en met c:

              • a) gevallen van verstikking (verwurging, smoring, mechanische of positionele verstikking);

              • b) gevallen van mechanische verwonding (schot- of steekwonden, trauma veroorzaakt door een stomp voorwerp);

              • c) specifieke gevallen betreffende verandering na overlijden (vermoeden van verdrinking, ontbonden lichamen, verbrande skeletresten);

              • d) onverklaarbare gevallen van overlijden (gevallen van intoxicatie bijvoorbeeld met CO, overdosis drugs, gegeneraliseerde ziekten zoals atherosclerose, sepsis, vermeende mishandeling).

          • (ii) Een nieuwe rapporteur dient:

            • 2. minimaal 60 maanden postdoctoraal onderwijs te hebben gevolgd. Dit postdoctoraal onderwijs dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

              • a) klinische pathologie (minimaal 6 maanden);

              • b) forensische pathologie;

              • c) forensisch-juridisch;

            • 3. in de afgelopen 2 jaar onder supervisie en/of collegiale review, persoonlijk 100 forensische of gerechtelijke secties te hebben verricht en gerapporteerd, niet zijnde second opinions. Deze zaken dienen bij voorkeur het volledige spectrum van de forensische praktijk te bestrijken, waarbij het in ieder geval gaat om tenminste 20 forensische of gerechtelijke secties die vallen onder a tot en met c:

              • a) gevallen van verstikking (verwurging, smoring, mechanische of positionele verstikking);

              • b) gevallen van mechanische verwonding (schot- of steekwonden, trauma veroorzaakt door een stomp voorwerp);

              • c) specifieke gevallen betreffende verandering na overlijden (vermoeden van verdrinking, ontbonden lichamen, verbrande skeletresten);

              • d) onverklaarbare gevallen van overlijden (gevallen van intoxicatie bijvoorbeeld met CO, overdosis drugs, gegeneraliseerde ziekte zoals atherosclerose, sepsis, vermeende mishandeling).

          Indien een aanvrager van het type A (i) en (ii) niet voldoet aan de eisen onder 2 en/of 3, kan de aanvrager het College verzoeken een uitzondering te maken overeenkomstig de geëigende procedure.

        • B. Heraanvrager

          • (iii) Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient:

            Nog niet vastgesteld.

          • (iv) Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, dient:

            • 3. in de afgelopen 2 jaar, onder collegiale review, persoonlijk 60 forensische of gerechtelijke secties te hebben verricht en gerapporteerd, niet zijnde second opinions. Deze zaken dienen bij voorkeur het volledige spectrum van de forensische praktijk te bestrijken, waarbij het in ieder geval gaat om tenminste 20 forensische of gerechtelijke secties die vallen onder a tot en met c:

              • a) gevallen van verstikking (verwurging, smoring, mechanische of positionele verstikking);

              • b) gevallen van mechanische verwonding (schot- of steekwonden, trauma veroorzaakt door een stomp voorwerp);

              • c) specifieke gevallen betreffende verandering na overlijden (vermoeden van verdrinking, ontbonden lichamen, verbrande skeletresten);

              • d) onverklaarbare gevallen van overlijden (gevallen van intoxicatie bijvoorbeeld met CO, overdosis drugs, gegeneraliseerde ziekte zoals atherosclerose, sepsis, vermeende mishandeling).

      Indien een aanvrager van het type B (iv) niet voldoet aan de eisen onder 3, kan de aanvrager het College verzoeken een uitzondering te maken overeenkomstig de geëigende procedure.

    • Voorts dient een aanvrager:

      • op het moment dat hij de aanvraag voor inschrijving indient, actuele ervaring te hebben met het rapporteren op het gebied van forensische pathologie;

      • bekend te zijn met recente publicaties en literatuur in het deskundigheidsgebied en op de hoogte te zijn van de laatste ontwikkelingen;

      • grondige kennis te hebben van doodsoorzaken, oorzaken en gevolgen van verwondingen, veranderingen die optreden na overlijden en van de mogelijkheden en beperkingen van pathologische bevindingen om de medisch-juridische vragen te beantwoorden;

      • zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen om diverse vragen te beantwoorden, zoals de overlevingstijd en het vermogen van de persoon te handelen vóór overlijden.

    Toelichting bij artikel 12(2) a:

    Ten aanzien van de toelatingseisen die door het NRGD zijn vastgesteld, heeft het College bewust gekozen voor een ruime formulering van de eisen aangezien er binnen Europa veel verschillende manieren zijn om forensisch patholoog te worden. Bijlage A bevat een tabel met daarin een summiere beschrijving van de huidige situatie van opleidingen in vier Europese landen: België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Het College heeft deze tabel gebruikt om bovenstaande basiseisen vast te stellen met de elementen waar alle aanvragers aan moeten voldoen. De onderwijsachtergrond vermeld in deze tabel wordt voldoende geacht om voor registratie als forensisch patholoog in het NRGD in aanmerking te komen.

    Een aanvrager die niet een van de opleidingen genoemd in Bijlage A heeft gevolgd en/of niet aan alle onder 2 en 3 genoemde eisen voldoet, heeft het wettelijk recht3 om het College te verzoeken in zijn geval een uitzondering te maken. De aanvrager kan een gemotiveerd verzoek indienen als hij van mening is dat zijn kennis en ervaring op het gebied van forensische pathologie op gelijk niveau zijn als de eisen gedefinieerd in 12(2)a van het Brdis.

    Voor de beoordeling van een dergelijk verzoek zal het College een zogenaamde ‘12(2)a toetsingsadviescommissie’ instellen. Deze toetsingsadviescommissie geeft advies aan het College of het opleidingsniveau en/of de ervaring voldoende is om in aanmerking te komen voor registratie in het NRGD.

  • 12(2) b. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin.

    • In het algemeen dient een aanvrager voldoende kennis te hebben van het Nederlandse strafrecht:

      • Context van het strafrecht:

        • Trias Politica, onderscheid privaat-, bestuurs- en strafrecht.

      • Kennis van het strafprocesrecht:

        • onderzoek door de rechter-commissaris;

        • dwangmiddelen;

        • procesfasen;

        • actoren in de strafrechtsketen (taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden);

        • regelgeving deskundige in het Wetboek van Strafvordering (positie en bevoegdheden opdrachtgever, rechtspositie deskundige, positie en bevoegdheden van advocaat, vormen van tegenonderzoek, deskundigenregister in de strafrechtelijke context);

        • wettelijk besluitvormingskader van de rechter in de strafzaak (beslissingsschema art. 350 Sv), ook met het oog op de relevantie van de opdracht aan de deskundige en op de vraagstelling;

        • verloop van de strafzaak ter zitting;

        • de positie van de deskundige in de rechtsgang.

      • Materieel strafrecht:

        • sancties en strafuitsluitingsgronden (zeer globaal).

      • Kennis van de juridische context van de kwaliteitswaarborging van de deskundige en het onderzoek:

        • positie en rol van ketenpartners bij de kwaliteitsborging van de rapportage;

        • beroepscodes en verwante regelgeving in relatie tot de Gedragscode gerechtelijk deskundigen.

    • In aanvulling op bovenstaande eisen dient een aanvrager voor het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie voldoende kennis te hebben van:

    Toelichting:

    Voor (buitenlandse) deskundigen die overwegen een aanvraag voor inschrijving in te dienen, is artikel 19 Brdis van belang. Overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is een registratie voor beperkte duur mogelijk indien de aanvrager niet voldoet aan de eisen genoemd in artikel 12, tweede lid, onder b.

  • 12(2) c. (...) in staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden.

    De aanvrager dient:

    • voldoende kennis te hebben van forensische antropologie, forensische neuropathologie, forensische toxicologie en forensische kinderpathologie om de opdrachtgever, indien nodig, goed te kunnen doorverwijzen.

    • voldoende kennis te hebben van de beginselen van aanverwante deskundigheidsgebieden, waaronder forensische odontologie en forensische radiologie, om de opdrachtgever, indien nodig, goed te kunnen doorverwijzen.

  • 12(2) d. (...) in staat is op basis van de vraagstelling volgens de daarvoor geldende maatstaven een onderzoeksplan op te stellen en uit te voeren.

    De aanvrager dient:

    • in staat te zijn te bepalen of aanvullend of vervolgonderzoek nodig is (in ieder geval postmortaal beeldvormend/radiologisch onderzoek, toxicologie, biochemie, bemonstering van weefsel en schotrestenonderzoek).

  • 12(2) e. (...) in staat is onderzoeksmaterialen en -gegevens in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven te verzamelen, vast te leggen, te interpreteren en te beoordelen.

    De aanvrager dient:

    • om te kunnen gaan met de informatie die hij van de politie en andere deskundigen krijgt, en dient deze te kunnen omschrijven;

    • voldoende kennis te hebben van forensische antropologie, forensische neuropathologie, forensische toxicologie en forensische kinderpathologie om hiermee om te kunnen gaan in de onderzoeksketen;

    • voldoende kennis te hebben van de beginselen van aanverwante deskundigheidsgebieden, waaronder forensische odontologie en forensische radiologie, om op de juiste wijze om te kunnen gaan met bemonstering in de onderzoeksketen.

  • 12(2) f. (...) in staat is om de geldende onderzoeksmethoden in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven toe te passen.

    Een aanvrager dient:

    • in staat te zijn de doodsoorzaak en het mechanisme van overlijden vast te stellen (waaronder de indirecte oorzaak en pre-existente pathologie);

    • in staat te zijn vast te stellen of te helpen bij het vaststellen van de identiteit van de overledene;

    • in staat te zijn vast te stellen of te helpen bij het vaststellen van de aard, oorzaak en gevolgen van eventuele verwondingen;

    • in staat te zijn vast te stellen of te helpen bij het vaststellen van de wijze van overlijden (manner of death);

    • in staat te zijn postmortale interval te bepalen of de hiervoor gebruikte methoden te beoordelen;

    • zich bewust te zijn van de basisbeginselen van forensisch onderzoek (bijvoorbeeld het onderzoek op de plaats delict, de chain of custody, de beginselen van bewijslevering);

    • in staat te zijn te bepalen of radiologisch onderzoek nodig is en wat de geschikte methode hiertoe is;

    • in staat te zijn een sectie te verrichten in alle soorten forensische zaken zoals genoemd in de Aanbeveling (R(99)3 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, waaronder het verrichten van uitwendig onderzoek en relevante bemonstering, het verrichten van een volledig inwendig onderzoek en relevante bemonstering, en het verrichten van een relevant histopathologisch onderzoek met behulp van microscopietechnieken;

    • voldoende kennis te hebben van de voor- en nadelen van diverse wetenschappelijke methoden die in het veld worden gebruikt, zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van deze methoden en deze te kunnen uitleggen en de ontwikkelingen hiervan te volgen.

  • 12(2) g. (...) in staat is zowel schriftelijk als mondeling over de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen te rapporteren.

    Een aanvrager dient:

    • in staat te zijn een eindrapport op te maken met onder andere een interpretatie van de bevindingen binnen de context van de zaak (bijvoorbeeld bevindingen op de plaats delict, omstandigheden van overlijden);

    • melding te maken van de betrokkenheid van (andere) deskundigen;

    • voldoende basiskennis te hebben van forensische antropologie, forensische neuropathologie, forensische toxicologie en forensische kinderpathologie om de bevindingen te kunnen integreren in een eindconclusie;

    • voldoende kennis te hebben van de beginselen van aanverwante deskundigheidsgebieden, waaronder forensische odontologie en forensische radiologie, om de bevindingen te kunnen integreren in een eindconclusie;

    • waar dit van belang is voor zijn onderzoek, melding te maken van alle bijzonderheden van de manier waarop het onderzoeksmateriaal door hem is verzameld of aan hem is overhandigd (bijvoorbeeld het verzamelen en bewaren van biologische monsters);

    • onderstaande elementen in zijn eindrapport op te nemen en te differentiëren:

      • opsomming van alle gebruikte documenten en informatiebronnen;

      • objectieve bevindingen;

      • een bespreking van de bevindingen;

      • conclusies.

  • 12(2) h. (...) in staat is een opdracht te voltooien binnen de daarvoor gestelde of afgesproken termijn.

  • 12(2) i. (...) in staat is zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten.

Zie de op de website van het NRGD gepubliceerde Gedragscode NRGD die door het College gerechtelijk deskundigen is vastgesteld.

Deel III. Toetsingsprocedure voor Forensische Pathologie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Om te beoordelen of een deskundige voldoet aan de eisen voor het deskundigheidsgebied Forensische Pathologie en in aanmerking komt voor registratie in het NRGD, schrijft het College de volgende toetsingsprocedure voor.

2. Te verstrekken informatie

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

De toetsing geschiedt in beginsel op basis van informatie die de aanvrager heeft verstrekt:

  • algemene gegevens als onderdeel van het aanvraagpakket;

  • bewijsstukken van competentie, waaronder:

    • A. Initiële aanvrager

      verplicht

      • (i) Een ervaren rapporteur:

        • een lijst met minimaal 120 zaaksrapporten van aan collegiale review onderworpen forensische en gerechtelijke secties, opgemaakt in de afgelopen 4 jaar, waarvan tenminste 60 forensische of gerechtelijke secties vallen onder de categorie a tot en met c (zie toelichting);

        • minimaal 4 gedetailleerde zaaksrapporten geselecteerd door het NRGD uit de lijst met zaaksrapporten die door de aanvrager is ingediend.

      • (ii) Een nieuwe rapporteur:

        • een lijst met minimaal 100 zaaksrapporten van forensisch relevante secties die aan collegiale review en/of supervisie zijn onderworpen, opgemaakt in de afgelopen 2 jaar, waaronder 20 forensische of gerechtelijke secties vallen onder de categorie a tot en met c (zie toelichting);

        • minimaal 4 gedetailleerde zaaksrapporten geselecteerd door het NRGD uit de lijst met zaaksrapporten die door de aanvrager is ingediend.

      A. Type (i) en (ii)

      indien aanwezig

      • bewijs van deskundigheidsbevordering verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of aan collegiale review onderworpen publicaties op het gebied van Forensische Pathologie. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;

      • enig ander registratiebewijs;

      • bewijs van aan collegiale review onderworpen zaaksrapporten;

      • een gedetailleerd zaaksrapport naar keuze bovenop de zaaksrapporten die door de NRGD zijn geselecteerd;

      • een verklaring betreffende het accreditatieniveau van zijn werkomgeving, indien van toepassing.

    • B. Heraanvrager

      verplicht

      • (iii) Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient:

        Nog niet vastgesteld.

      • (iv) Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient:

        • een lijst met minimaal 60 zaaksrapporten van aan collegiale review onderworpen forensische of gerechtelijke secties, opgemaakt in de afgelopen 2 jaar, waarvan tenminste 20 forensische of gerechtelijke secties vallen onder de categorie a tot en met c (zie toelichting);

        • drie zaaksrapporten die in de voorafgaande periode van in beginsel 2 jaar zijn opgemaakt.

      B. Type (iii) en (iv)

      indien aanwezig

      • een verklaring betreffende het accreditatieniveau van zijn werkomgeving, indien van toepassing, en indien dit niveau tijdens de registratieperiode is gewijzigd.

        Toelichting:

        De hierboven genoemde lijst met zaaksrapporten dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:

        • in beide situaties moet de lijst met zaken worden onderverdeeld in:

          • a) gevallen van verstikking (verwurging, smoring, mechanische of positionele verstikking)

          • b) gevallen van mechanische verwonding (schot- of steekwonden, trauma veroorzaakt door een stomp voorwerp);

          • c) specifieke gevallen betreffende verandering na overlijden (vermoeden van verdrinking, ontbonden lichamen, verbrande skeletresten);

          • d) onverklaarbare gevallen van overlijden (gevallen van intoxicatie bijvoorbeeld met CO, overdosis drugs, gegeneraliseerde ziekte zoals atherosclerose, sepsis, vermeende mishandeling);

        • en per zaak te vermelden:

          • of er met de opdrachtgever communicatie over de vragenstelling is geweest;

          • of de deskundige in de rechtszaal heeft opgetreden in deze zaak;

          • de naam van de deskundige of supervisor die de zaak heeft gereviewed/medeondertekend;

          • overige relevante aspecten.

3. De toetsingsprocedure

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Voor alle deskundigheidsgebieden geldt dat de beoordeling plaatsvindt op basis van schriftelijke stukken waaronder in ieder geval zaaksrapporten en bewijsstukken, in beginsel aangevuld met een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken uit de schriftelijke stukken.

Voor alle typen geldt dat de toetsing ook kan plaatsvinden op basis van nadere informatie zoals een onderzoek in open bronnen of andere gedetailleerde rapporten, indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een adequate toetsing.

De toetsingswijzen voor de verschillende typen aanvragers zijn:

  • A. Initiële aanvrager

    • (i) De ervaren rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

    • (ii) De nieuwe rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie voor beperkte duur of geen registratie.

  • B. Heraanvrager

    • (iii) De geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient:

      Nog niet vastgesteld.

    • (iv) De geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

Bijlage A. 007.1 Forensische Pathologie – opleidingen in Europa

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

Postdoctorale opleiding voor forensisch pathologen

Land

Gerechtelijke geneeskunde

Forensische pathologie

België

Totaal 5 jaar

‘specialist in gerechtelijke geneeskunde’ (Master na master- programma) bevat in ieder geval onderstaande onderdelen:

– 12 maanden theoretisch onderwijs over medische deskundigheidsgebieden

– 18 maanden praktisch onderwijs in pathologische anatomie

– 30 maanden theoretisch en praktisch onderwijs in gerechtelijke geneeskunde

(p. 42)

Tijdens opleiding:

– 75 gerechtelijke secties als 1st ‘lijkschouwer’

– 150 volledige uitwendige onderzoeken

– 150 klinische forensische onderzoeken.

(registratie door FOD Volksgezondheid met getuigschrift specialisatieopleiding ‘Specialist in Gerechtelijke Geneeskunde’)

 

Duitsland

Minimaal 5 jaar:

– 6 maanden klinische pathologie

– 6 maanden psychiatrie/forensische psychiatrie

– 6 maanden pathologie/volksgezondheid/farmacologie/toxicologie/psychiatrie

– 3,5 jaar gerechtelijke geneeskunde

Overige voorschriften van de medische colleges:

– 400 volledige uitwendige onderzoeken van lichamen met nauwkeurige beschrijving

– 25 onderzoeken op plaats delict

– 300 gerechtelijke secties

– 2000 histologische onderzoeken

– 200 zaken mondelinge of schriftelijke rapportage in rechtszaal

– 10 zaken waarbij spatten moeten worden geanalyseerd

– 25 forensische osteologische en odontologische onderzoeken

Examen: plaatselijk medisch college, mondeling examen op basis van schriftelijke rapportages

(Registratie als ‘Specialist in gerechtelijke geneeskunde’, Facharzt für Rechtsmedizin)

 

Nederland

 

– 5 jaar klinische pathologie

– NFI: 12–18 maanden forensische elementen, waaronder afsluitend examen

Aantal gerechtelijke secties:

– 100 gerechtelijke secties in 1,5 jaar

(MSCR-registratie als ‘Patholoog’)

VK

 

Totaal 5 jaar en 6 maanden

– basis klinische pathologie: Fase A (1 jaar) en Stage B (1–1,5 jaar)

– forensische pathologie: Fase C (2½ jaar) en Fase D (6 maanden)

Aantal gerechtelijke secties

Fase A: 20

Fase B: 20 volwassenen, 2 kinderen

Fase C/D: 80 per jaar (3 kinderen, 3 neuro)

(VK-registratie in de GMC List of Registered Medical Practioners met een subspecialisme in histopathologie (Forensische pathologie)):

Referenties

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

  • B. Madea en P. Saukko (eds), Forensic Medicine in Europe, Schmidt-Römhild Lübeck, 2008

  • KNMG Besluit Pathologie, 12 april 2010, Opleidingsplan NVVP november 2010 en NFI, Curriculum Inwerktraject Forensisch Patholoog

  • The Royal College of Pathologists 2011

  • Voorstel voor Ministerieel besluit tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van artsen-specialisten, houders van de bijzonder beroepstitel in de gerechtelijke geneeskunde, evenals van stagemeesters en van stagediensten voor de opleiding in deze discipline

Bijlage B. Begrippenlijst NRGD

[Regeling vervallen per 06-02-2019]

  • Aanvrager: Een aanvrager is de natuurlijke persoon die bij het NRGD een aanvraag indient tot inschrijving in het register.

  • Bureau: Het Bureau NRGD dat het College ondersteunt.

  • College: Het College (gerechtelijk deskundigen) is het orgaan als bedoeld in art 51k (2) Wetboek van Strafvordering en dat belast is met het beheer van het register.

  • Collegial review: Collegial review is het beoordelen van andermans werk in het kader van een continue kwaliteitsbewaking van iemands deskundigheid. Hierbij is geen sprake van een hiërarchische maar van een horizontale verhouding tussen ‘vakinhoudelijke’ collega’s.

  • Ervaren rapporteur (aanvrager): Een ervaren rapporteur is de aanvrager die op basis van geheel zelfstandig opgemaakte rapporten een aanvraag voor inschrijving kan indienen.

  • Gebruiker: Een gebruiker is degene die gebruik maakt van het register om een geregistreerde deskundige op te zoeken en mogelijkerwijs in te schakelen.

  • Geregistreerde deskundige: De geregistreerde deskundige is de deskundige die is ingeschreven in het register.

  • Heraanvrager: De heraanvrager is degene die op het moment dat hij een heraanvraag indient al beschikt over een registratie, al dan niet voor beperkte duur.

  • Initiële aanvrager: De aanvrager die een aanvraag doet om in het register ingeschreven te worden.

  • Nieuwe rapporteur (aanvrager): De aanvrager die geen ervaring heeft met het zelfstandig rapporteren; hij is pas opgeleid of net startend. De nieuwe rapporteur komt alleen in aanmerking voor een registratie voor beperkte duur.

  • NRGD: Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, waartoe het College en het Bureau behoren.

  • Rapporteur: Een rapporteur is degene die een rapport uitbrengt ten behoeve van de rechtspraak en/of een verklaring aflegt ter terechtzitting.

  • Register: Het landelijk openbaar register als bedoeld in artikel 51 k(1) van het Wetboek van Strafvordering, waarin de door het College geschikt geachte gerechtelijk deskundigen zijn ingeschreven.

  • Registratie: De registratie waarbij de geregistreerde deskundige voor de wettelijke periode van vier jaren in het register is ingeschreven.

  • Registratie voor beperkte duur: De registratie van een deskundige voor een door het College vastgestelde periode en mogelijk onder bepaalde voorwaarden waaraan binnen die periode moet zijn voldaan. In beginsel zal de door het College vast te stellen periode maximaal twee jaar bedragen.

  • Supervisie: Onder supervisie verstaat het NRGD het beoordelen van andermans werk, het gezamenlijk reflecteren op het werk en het begeleiden van een gesuperviseerde in het kader van een opleiding of bijscholingstraject. Supervisor en gesuperviseerde staan hierbij in een hiërarchische verhouding tot elkaar en de supervisor is de deskundige die in ieder geval wordt benoemd. De supervisor ziet het object van onderzoek (de onderzochte) zodanig dat deze het onderzoek van de gesuperviseerde kan controleren, de conclusies daarvan kan onderschrijven en voor zijn rekening kan nemen. De supervisor ondertekent het rapport in ieder geval.

  • Toetser: Een toetser is lid van een toetsingsadviescommissie.

  • Toetsingsadviescommissie: De toetsingsadviescommissie is een door het College benoemde commissie die het College adviseert over de (mate van) geschiktheid voor (her)registratie van de (her)aanvrager.

  1. Opsomming a tot en met j zijn ontleend aan de Aanbeveling R(99)3 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (1999) aan de Lidstaten inzake de harmonisatie van medisch-juridische regels voor autopsie. ^ [1]
  2. De forensische of gerechtelijke sectie [is het type sectie] die wordt verricht op aanwijzing van de daartoe bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het onderzoek van plotselinge, verdachte, onduidelijke, onnatuurlijke, betwistbare of strafrechtelijke gevallen van overlijden. De bevoegde autoriteit kan zijn een (gemeentelijk) lijkschouwer, een officier van justitie, een rechter(-commissaris), of de politie. Per land verschillen de systemen aanzienlijk. Saukko, P. & Knight, B., (2004). Knight’s Forensic Pathology. Hodder Arnold Publishers, 3rd edition, p. 2. ^ [2]
  3. Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht. ^ [3]
Naar boven