Uitvoeringswet EFRO

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2019 t/m 30-06-2021

Wet van 22 januari 2014, houdende regels omtrent de uitvoering van Europese verordeningen inzake financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (Uitvoeringswet EFRO)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen in verband met de uitvoering van verordeningen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • b. EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

  • c. EFRO-verordening: verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende het EFRO op grond van artikel 175, 177 of artikel 178 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede een verordening of een besluit van de Europese Commissie ter uitvoering van een dergelijke verordening;

  • d. programma: programma opgesteld in het kader van de uitvoering van een EFRO-verordening dat de ontwikkelingsstrategie en invulling in een bepaald gebied of voor een specifieke sector omvat;

  • e. grensoverschrijdend programma: programma dat betrekking heeft op een gebied dat deels buiten Nederland valt;

  • f. programmaperiode: in een EFRO-verordening vastgestelde periode waarvoor een programma wordt opgesteld;

  • g. cofinanciering: financiële middelen die door het Rijk, een gemeente, een provincie of een ander openbaar lichaam ter beschikking worden gesteld ter medefinanciering van de uitvoering van een programma;

  • h. project: samenhangend geheel van activiteiten ter verwezenlijking van de doelstelling van een programma volgens de daarvoor in dat programma vastgestelde criteria;

  • i. EGTS: Europese groepering voor territoriale samenwerking als bedoeld in verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (PbEU L 210).

Hoofdstuk 2. Programma’s en uitvoerende autoriteiten

§ 2.1. Grensoverschrijdende programma’s

Artikel 2

  • 1 Gemeenten, provincies of andere openbare lichamen kunnen ten behoeve van een grensoverschrijdend programma een overeenkomst tot grensoverschrijdende samenwerking sluiten met territoriale gemeenschappen of autoriteiten van andere staten in de zin van artikel 2, tweede lid, van de op 21 mei 1980 te Madrid tot stand gekomen Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten (Trb. 1980, 129).

  • 2 Een overeenkomst tot grensoverschrijdende samenwerking omvat buiten de uit een EFRO-verordening voortvloeiende onderdelen, ten minste afspraken rond het toezicht op de uitvoering van het programma.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen indien een EFRO-verordening daartoe noopt nadere regels worden gesteld inzake het sluiten van een overeenkomst tot grensoverschrijdende samenwerking.

§ 2.2. Autoriteiten

Artikel 3

  • 1 Onze Minister wijst na een daartoe strekkend verzoek de autoriteiten aan die een taak hebben bij de uitvoering van het programma.

  • 3 Voor aanwijzing als autoriteit in geval van een grensoverschrijdend programma komt tevens een orgaan van een EGTS in aanmerking.

  • 4 Een in Nederland gevestigde autoriteit die door Onze Minister is aangewezen, heeft nadat het programma is goedgekeurd de aan die autoriteit in een EFRO-verordening, in het programma en bij of krachtens deze wet toegekende taken en bevoegdheden.

  • 5 Na de goedkeuring van het programma door de Europese Commissie maakt Onze Minister de aanwijzing van de autoriteiten bekend in de Staatscourant en doet daarbij mededeling van hun taken.

  • 6 Indien een autoriteit haar taken niet of in onvoldoende mate uitvoert, trekt Onze Minister de aanwijzing in en wijst hij een ander bestuursorgaan aan dat de taken van die autoriteit uitvoert. Hij gaat daartoe niet eerder over dan nadat de betrokken autoriteit binnen een door Onze Minister te stellen termijn in de gelegenheid is gesteld haar taak alsnog naar behoren uit te voeren.

  • 7 Onze Minister maakt een besluit als bedoeld in het zesde lid, eerste volzin, bekend in de Staatscourant.

Artikel 4

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan voor zover een goede uitvoering van een EFRO-verordening daartoe noopt, nader worden voorzien in een taakomschrijving van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor zover een goede uitvoering van een EFRO-verordening daartoe noopt, regels worden gesteld inzake de onderlinge verhouding tussen de autoriteiten en de verhouding van de autoriteiten met de Europese Commissie. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op gegevensuitwisseling.

Artikel 5

  • 1 Indien de noodzaak daartoe voortvloeit uit een EFRO-verordening kan Onze Minister organen of instanties aanwijzen die geen autoriteit zijn binnen een programma maar die anderszins zijn betrokken bij de uitvoering van die verordening of een andere EFRO-verordening.

  • 2 Een orgaan of een instantie als bedoeld in het eerste lid heeft de taken en bevoegdheden die uit een EFRO-verordening voortvloeien. Artikel 4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Subsidies

§ 3.1. Regels rond subsidieverstrekking ingevolge een programma

Artikel 6

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen in verband met subsidieverstrekking in het kader van een programma regels worden gesteld omtrent:

    • a. subsidiabiliteit van de kosten van projecten;

    • b. de vaststelling van subsidieplafonds of deelplafonds, alsmede omtrent de bevoegdheden ter zake van een of meer autoriteiten als bedoeld in artikel 3;

    • c. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

    • d. de criteria om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • f. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    • g. de aanvraag, alsmede de wijze waarop gegevens worden aangeleverd;

    • h. de verplichtingen van de subsidieontvanger;

    • i. de vaststelling van de subsidie;

    • j. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;

    • k. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • l. de financiering van het project en de wijze waarop deze tot stand komt;

    • m. de controle en het toezicht bij de uitvoering van een programma;

    • n. de procedure en tijdsverloop rond de besluitvorming over de subsidieverstrekking ter uitvoering van een programma.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben, tenzij uit een EFRO-verordening anders voortvloeit, betrekking op de ten laste van het EFRO te verstrekken middelen, op de vanwege het Rijk te verstrekken cofinanciering en op andere cofinanciering voor zover de betrokken gemeente, provincie of het betrokken openbaar lichaam daartoe heeft besloten.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister, een van Onze andere Ministers, een gemeentebestuur of een provinciebestuur kan zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten inzake subsidieverstrekking in het kader van een programma delegeren aan een autoriteit als bedoeld in artikel 3.

  • 2 Een besluit tot delegatie als bedoeld in het eerste lid regelt de gevolgen van de intrekking van dat besluit. Het bevat voorts voorschriften omtrent de verantwoording van het gebruik van de gedelegeerde bevoegdheid.

Artikel 8

Voor zover cofinanciering door het Rijk is aan te merken als een specifieke uitkering in de zin van artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet, is artikel 15a, derde lid, van die wet niet van toepassing.

Artikel 9

Een autoriteit als bedoeld in artikel 3 neemt algemene uitgangspunten omtrent de uitoefening van haar bevoegdheden rond subsidieverstrekking die zij vaststelt ingevolge een EFRO-verordening op in een beleidsregel.

§ 3.2. Intrekken of wijzigen van subsidie

Artikel 10

  • 1 Voor zover subsidieverstrekking in strijd is met een EFRO-verordening of een andere ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichting kan een daartoe ingevolge artikel 3 bevoegde autoriteit:

    • a. subsidieverstrekking weigeren;

    • b. een subsidie lager vaststellen dan overeenkomstig de subsidieverlening;

    • c. een subsidieverlening of subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen.

  • 2 Bij de vaststelling, intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat over onverschuldigde betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

  • 3 De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Hoofdstuk 4. Toezicht en rapportages

§ 4.1. Toezicht

Artikel 11

Met het toezicht op de naleving van een EFRO-verordening en de bij of krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten aangewezen personen.

Artikel 12

  • 1 De in artikel 11 bedoelde aanwijzing kan in het kader van de uitvoering van een grensoverschrijdend programma, in een andere lidstaat van de EU werkzame personen betreffen.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, alsmede de daarbij geldende voorwaarden inzake aansturing, werkwijze en verantwoording, behoeven de instemming van het bestuursorgaan of de instantie in de andere lidstaat waarbij de aan te wijzen persoon in dienst is.

Artikel 13

  • 1 Onze Minister kan personen aanwijzen die deel kunnen nemen aan het uitoefenen van toezicht en controles door ambtenaren van de Europese Commissie op de uitvoering van programma’s op grond van een EFRO-verordening.

Artikel 14

Ten aanzien van personen aan wie ingevolge een grensoverschrijdend programma door een in het buitenland gevestigde autoriteit het uitoefenen van toezicht is opgedragen, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, voor zover dat toezicht in Nederland wordt uitgeoefend, met dien verstande dat indien de aanwijzing in een andere EU-lidstaat werkzame personen betreft, daarvoor de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister is vereist.

§ 4.2. Inlichtingen en rapportages

Artikel 15

Onze Minister kan van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten en de in artikel 5 bedoelde instanties en organen alle inlichtingen verlangen en inzage vorderen van alle gegevens en bescheiden indien dat voor de vervulling van zijn taak in het kader van de uitvoering van een EFRO-verordening redelijkerwijs nodig is, dan wel indien hij daarover moet kunnen beschikken ten behoeve van de uitvoering van artikel 59 van verordening nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

Artikel 16

Onze Minister kan een autoriteit als bedoeld in artikel 3 opdragen een rapportageplicht op grond van een EFRO-verordening uit te voeren.

Artikel 17

Voor zover een in artikel 3 bedoelde autoriteit op grond van een EFRO-verordening een rapportage uitbrengt over werkzaamheden van een andere op grond van artikel 3 aangewezen autoriteit, wordt de laatstbedoelde autoriteit gedurende ten minste twee weken in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op een ontwerp van de rapportage, tenzij een inzagerecht op grond van een EFRO-verordening niet mogelijk is.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen en overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

In afwijking van artikel 3, tweede lid, kan voor de periode 2014–2020 als autoriteit worden aangewezen een privaatrechtelijke rechtspersoon die voorafgaand aan die programmaperiode als autoriteit was aangewezen in het kader van de uitvoering van de destijds geldende EFRO-verordeningen.

Artikel 21

  • 1 De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Indien het Staatsblad waarin het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt geplaatst wordt uitgegeven na 1 januari 2014, kan in dat besluit worden bepaald dat artikel 3 terugwerkt uiterlijk tot en met 1 januari 2014.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 22 januari 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de zevende februari 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Naar boven