Besluit vergoedingen Kernenergiewet

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Besluit van 25 november 2013, houdende regels inzake de in het kader van de Kernenergiewet in rekening te brengen kosten (Besluit vergoedingen Kernenergiewet)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 1 oktober 2013, nr. WJZ / 13162708;

Gelet op artikel 74 van de Kernenergiewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 oktober 2013, nr. W.15.13.0348/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 19 november 2013, nr. WJZ / 13189981;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel a, van de wet voor het vervoer van splijtstoffen, genoemd in bijlage I van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen bedraagt € 3.680 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 3.800] .

Artikel 3

  • 1 Het bedrag dat verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet voor de verlening van een vergunning voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen als bedoeld in artikel 15, onderdeel a, van de wet, bedraagt:

    • a. € 6.624 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 6.840] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing zal worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de wet;

    • b. € 3.680 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 3.800] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing zal worden gegeven aan artikel 17, tweede lid, van de wet.

  • 2 Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een vergunning aan een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen als bedoeld in artikel 15, onderdeel a, van de wet bedraagt:

    • a. € 16.928 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 17.480] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de wet;

    • b. € 8.648 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 8.930] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing is gegeven aan artikel 17, tweede lid, van de wet.

Artikel 4

  • 1 Het bedrag dat verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor de oprichting van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:

    • a. € 755.280 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 810.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 377.640 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 405.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 251.760 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 270.000] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.

  • 2 Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een vergunning voor de oprichting van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:

    • a. € 3.776.400 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 4.050.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 1.888.200 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 2.025.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 1.007.040 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 1.080.000] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.

Artikel 5

  • 1 Het bedrag dat verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:

    • a. € 251.760 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 270.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 251.760 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 270.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 125.880 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 135.000] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.

  • 2 Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:

    • a. € 1.258.800 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 1.350.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 755.280 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 810.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 377.640 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 405.000] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.

Artikel 6

  • 1 Het bedrag dat verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor het buiten gebruik stellen of het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:

    • a. € 125.880 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 135.000] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 62.940 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 67.500] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 31.470 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 33.750] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.

  • 2 Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een vergunning voor het buiten gebruik stellen of ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet bedraagt:

    • a. € 62.940 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 67.500] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan of kon worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 31.470 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 33.750] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 31.470 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 33.750] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a en b genoemd.

Artikel 7

  • 1 Het bedrag dat verschuldigd is voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een wijziging van een vergunning als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, bedraagt:

    • a. € 13.984 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 14.440] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing zal worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de wet en het niet een gecompliceerd besluit betreft;

    • b. € 6.624 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 6.840] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing zal worden gegeven aan artikel 17, vierde lid, van de wet en het niet een gecompliceerd besluit betreft;

    • c. € 53.728 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 55.480] indien het een gecompliceerd besluit betreft.

  • 2 Het bedrag dat verschuldigd is voor de verlening van een wijziging van een vergunning als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6, eerste lid, bedraagt:

    • a. € 27.232 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 28.120] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de wet en het niet een gecompliceerd besluit betreft;

    • b. € 14.352 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 14.820] indien bij de voorbereiding van de vergunning toepassing is gegeven aan artikel 17, vierde lid, van de wet en het niet een gecompliceerd besluit betreft;

    • c. € 90.528 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 93.480] indien het een gecompliceerd besluit betreft.

Artikel 8

  • 1 Het bedrag dat jaarlijks verschuldigd is voor de periode vanaf het moment waarop een inrichting als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de wet in bedrijf is gegaan tot het moment waarop de vergunningen op grond van artikel 15, onderdeel b, zijn ingetrokken bedraagt:

    • a. € 668.932 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 715.500] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 36.708 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 40.500] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kon worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 236.348 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 256.500] indien het een inrichting betreft waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • d. € 178.204 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 189.000] indien het een andere inrichting betreft dan in onderdelen a, b en c genoemd.

  • 2 Het bedrag dat verschuldigd is voor de beoordeling van het document waarin de houder van een vergunning op grond van artikel 15, onder b, van de wet ten minste eens in de tien jaar aan de Autoriteit verslag doet inzake de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie bedraagt:

    • a. € 600.944 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 648.000] indien het een beoordeling betreft van een verslag ten behoeve van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt om elektriciteit op te wekken;

    • b. € 320.344 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 337.500] indien het een beoordeling betreft van een verslag ten behoeve van een inrichting met een capaciteit van ten minste 10 megawatt waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met een ander doel dan om elektriciteit op te wekken;

    • c. € 185.472 [Red: van 1 januari 2020 tot 1 januari 2021: € 202.500] indien het een beoordeling betreft van een verslag betreft ten behoeve van een andere inrichting dan in onderdelen a en b genoemd.

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

  • 1 Indien voor het in behandeling nemen van een aanvraag op grond van dit besluit meer dan één bedrag verschuldigd is, is alleen het hoogste bedrag verschuldigd.

  • 2 Indien bij eenzelfde besluit meer dan één vergunning is verleend waarvoor op grond van dit besluit meer dan één bedrag is verschuldigd, is alleen het hoogste bedrag verschuldigd.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien een aanvraag of een besluit betrekking hebben op in ieder geval twee of meer gecompliceerde vergunningen.

Artikel 12

Artikel 13

  • 1 De in dit besluit genoemde bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast met het verschil tussen de in dit besluit gegeven bedragen en het bedrag van het in de bijlage bij dit besluit aantal uren of fulltime equivalents maal het in dat jaar geldende tarief schaal 13 opgenomen in het Handboek Financiële Informatie en Administratie Rijksoverheid. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op gehele euro’s.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de in de artikelen 9, tweede en vierde lid, en 10 genoemde bedragen jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Daarbij worden de bedragen rekenkundig afgerond op gehele euro’s.

  • 3 Van de bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, doet de Autoriteit jaarlijks voor 1 januari mededeling in de Staatscourant.

Artikel 14

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2 Het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 blijft van toepassing op:

    • a. de Lage Flux Reactor te Petten;

    • b. een document waarin de houder van een vergunning op grond van artikel 15, onder b, van de wet ten minste eens in de tien jaar aan de Minister verslag doet inzake de nucleaire veiligheid van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie dat voor 1 januari 2014 door Onze Minister van Economische Zaken is ontvangen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 25 november 2013

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken,

H.G.J. Kamp

Uitgegeven de vijfde december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Bijlage als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit, houdende regels inzake de in het kader van de Kernenergiewet in rekening te brengen kosten (Besluit vergoedingen Kernenergiewet)

In behandeling nemen aanvraag als bedoeld in of vergunning als bedoeld in:

Aantal uren:

Aantal fulltime equivalents:

Artikel 2

40

 

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a

72

 

Artikel 3, eerste lid, onderdeel b

40

 

Artikel 3, tweede lid, onderdeel a

184

 

Artikel 3, tweede lid, onderdeel b

94

 

Artikel 4, eerste lid, onderdeel a

 

6

Artikel 4, eerste lid, onderdeel b

 

3

Artikel 4, eerste lid, onderdeel c

 

2

Artikel 4, tweede lid, onderdeel a

 

30

Artikel 4, tweede lid, onderdeel b

 

15

Artikel 4, tweede lid, onderdeel c

 

8

Artikel 5, eerste lid, onderdeel a

 

2

Artikel 5, eerste lid, onderdeel b

 

2

Artikel 5, eerste lid, onderdeel c

 

1

Artikel 5, tweede lid, onderdeel a

 

10

Artikel 5, tweede lid, onderdeel b

 

6

Artikel 5, tweede lid, onderdeel c

 

3

Artikel 6, eerste lid, onderdeel a

 

1

Artikel 6, eerste lid, onderdeel b

 

0,5

Artikel 6, eerste lid, onderdeel c

 

0,25

Artikel 6, tweede lid, onderdeel a

 

0,5

Artikel 6, tweede lid, onderdeel b

 

0,25

Artikel 6, tweede lid, onderdeel c

 

0,25

Artikel 7, eerste lid, onderdeel a

152

 

Artikel 7, eerste lid, onderdeel b

72

 

Artikel 7, eerste lid, onderdeel c

584

 

Artikel 7, tweede lid, onderdeel a

296

 

Artikel 7, tweede lid, onderdeel b

156

 

Artikel 7, tweede lid, onderdeel c

984

 

Artikel 8, eerste lid, onderdeel a

 

5,3

Artikel 8, eerste lid, onderdeel b

 

0,3

Artikel 8, eerste lid, onderdeel c

 

1,9

Artikel 8, eerste lid, onderdeel d

 

1,4

Artikel 8, tweede lid, onderdeel a

 

4,8

Artikel 8, tweede lid, onderdeel b

 

2,5

Artikel 8, tweede lid, onderdeel c

 

1,5

Artikel 9, eerste lid

144

 
Naar boven