Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 11-01-2013

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 september 2007, nr. TRCJZ/2007/3100, houdende nadere regels omtrent gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • grondwaterbeschermingsgebied: een gebied waarbinnen de kwaliteit van het grondwater krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer wordt beschermd;

  • risicogetal: een volgens een door de Gezondheidsraad opgestelde methode vastgesteld getal dat het extra risico per jaar op sterfte door kanker van 4.10–5 bij een blootstelling gedurende 40 jaar, vijf dagen per week en acht uur per dag weergeeft;

  • ultra low volume-formulering: een gewasbeschermingsmiddel in hooggeconcentreerde vorm, bestemd om in fijne druppelvorm te worden verspoten;

  • wet: Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Hoofdstuk 2. Toelating gewasbeschermingsmiddelen

§ 1. Bijzondere vormen van toelating

Artikel 2.1. Afbouwplan

  • 1 De aanvrager van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een overeenkomstig artikel 4, zevende lid, van verordening (EG) 1107/2009 goedgekeurde werkzame stof bevat, legt tegelijkertijd met zijn aanvraag een plan voor een alternatieve aanpak van het ernstige gevaar voor aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2 Het plan beschrijft stapsgewijs:

    • a. hoe binnen vijf jaren na de eventuele toelating chemische of niet-chemische alternatieven kunnen worden gevonden en ingezet in plaats van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel, en

    • b. met behulp van wiens inzet het doel zal worden gerealiseerd.

  • 3 De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan het plan, na overleg met landbouwsectororganisaties of andere sectororganisaties die belang hebben bij de bestrijding van het ernstige gevaar, wijzigen en stuurt het plan binnen twee weken nadat in voorkomend geval een toelating is verleend, aan de Europese Commissie.

  • 4 De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan een formulier vaststellen voor het indienen van het plan.

Artikel 2.2. Beoordeling vereenvoudigde uitbreidingstoelating

  • 1 Op verzoek van de aanvrager volstaat het college bij de beoordeling van een aanvraag tot uitbreiding van een bestaande toelating met een kleine toepassing als bedoeld in artikel 3, onderdeel 26, van verordening (EG) 1107/2009 met de beoordeling van de documentatie en informatie, bedoeld in artikel 51, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EG) 1107/2009, volgens de stand van de wetenschappelijke en technische kennis en de richtsnoeren of andere beoordelingsmethoden, zoals die hebben gegolden ten tijde van de aanvraag voor de reeds bestaande toelating.

  • 2 Indien het college besluit tot toelating van de uitbreiding, overeenkomstig het eerste lid, eindigt de uitbreidingstoelating tegelijk met de bestaande toelating.

§ 2. Voorschriften bij de toelating

Artikel 2.3. Risicogroep gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten

Het college vermeldt bij de toelating de risicogroep, bedoeld in artikel 4.84 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarin een gewasbeschermingsmiddel is ingedeeld.

Hoofdstuk 3. Toelating en registratie van biociden

§ 1. Aanvragen

Artikel 3.1. Te overleggen documenten inzake biociden

  • 1 Een aanvrager overlegt in afwijking van artikel 3, eerste en tweede lid, van het besluit bij de aanvraag van een besluit omtrent toelating slechts de gegevens die zijn aangegeven in het aanvraagformulier en de bijbehorende instructie die het college voor deze aanvragen heeft vastgesteld, indien voor de toepassing van een toelatingsvoorwaarde als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de wet, geen beoordelingsmethode is vastgesteld.

  • 3 De aanvrager is bij de indiening van een aanvraag van een besluit tot toelating als bedoeld in artikel 52 van de wet, slechts verplicht de gegevens te verstrekken die zijn aangegeven in het aanvraagformulier en de bijbehorende instructie die het college voor deze aanvragen heeft vastgesteld .

§ 2. Algemene bepalingen inzake de beoordeling van biociden

Artikel 3.2. Werkingssfeer

  • 1 Het college neemt een aanvraag omtrent toelating van een biocide als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet niet in behandeling indien de aanvraag betrekking heeft op een product dat is gedefinieerd in of onder de werkingsfeer valt van de in bijlage I van deze regeling genoemde communautaire maatregelen.

Artikel 3.3. In acht te nemen communautaire maatregelen

Het college neemt bij een aanvraag omtrent toelating van een biocide als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet de in bijlage II van deze regeling genoemde communautaire maatregelen of daarmee in overeenstemming genomen communautaire maatregelen in acht.

Artikel 3.4. Beoordelingsmethoden uit richtsnoeren en nationale methoden

  • 1 Het college maakt gebruik van de beoordelingsmethoden uit de aangewezen richtsnoeren of de andere beoordelingsmethoden, die zijn opgenomen in bijlage XV, deel A respectievelijk B, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 3.

  • 2 Het college kan aan de Minister van Infrastructuur en Milieu een voorstel tot wijziging van bijlage XV doen, nadat het dit voorstel in de Staatscourant bekend heeft gemaakt en aan een ieder de gelegenheid heeft geboden binnen zes weken zijn zienswijze ter kennis van het college te brengen.

  • 3 Indien in voorkomend geval geen beoordelingsmethode voor een biocide beschikbaar is, maar wel voor een gewasbeschermingsmiddel en beoordeling in verband met de toelatingsvoorwaarden als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, subonderdelen 1 tot en met 4, van de wet noodzakelijk is, kan het college, onder opgaaf van redenen, een beoordelingsmethode voor gewasbeschermingsmiddelen op overeenkomstige wijze toepassen voor de beoordeling van een biocide.

§ 3. Bepalingen inzake het humaantoxicologisch risico van biociden

Artikel 3.5. Berekening humaan-toxicologisch risico als gevolg van professioneel gebruik

  • 1 Een biocide heeft geen onaanvaardbare effecten op de gezondheid van de mens, bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet, indien bij de toepassing van bijlage VI, punten 55 tot en met 74, bij richtlijn 98/8/EG blijkt dat voor alle omstandigheden waarbij als gevolg van professioneel gebruik blootstelling aan de biocide kan optreden, een risico-index is berekend die ten hoogste gelijk is aan 1.

  • 2 De risico-index wordt voor elke voor de toelating relevante blootstelling berekend door de blootstelling als gevolg van professioneel gebruik aan de biocide te delen door de gezondheidskundige norm als bedoeld in de punten 20 tot en met 30 en 34 van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG.

  • 3 Indien het mengen van een biocide met andere stoffen, middelen of preparaten wordt voorgeschreven zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op het mengsel.

Artikel 3.6. Blootstelling als gevolg van professioneel gebruik

  • 1 Het college schat de kwantitatieve blootstelling aan de biocide, bedoeld in de punten 31 tot en met 33 van Bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG, zonder rekening te houden met het effect van persoonlijke beschermingsmaatregelen en met gebruikmaking van een model uit een daartoe aangewezen richtsnoer of in het geval de biocide een aangroeiwerende verf is, het NL-model aangroeiwerende verf.

  • 2 Bij toepassing van punt 24 van bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG wordt als goede reden tot bezorgdheid aangemerkt een risico-index die groter is dan 1 bij enige vorm van blootstelling zonder rekening te houden met risicobeheersmaatregelen, bijzondere voorwaarden of beperkingen.

  • 3 Het college gaat bij de toepassing van bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG voor wat betreft persoonlijke beschermingsmaatregelen, uit van bijlage III.

  • 4 In aanvulling op het derde lid hanteert het college voor wat betreft persoonlijke beschermingsmaatregelen, de beschermingsfactor zoals die is gemeten, wanneer blijkt dat de gemeten blootstelling met toepassing van de voorgestelde beschermende kleding en apparatuur onder de geldende gebruiksomstandigheden en bij het juiste gebruik, anders is dan bij bepaling van de blootstelling overeenkomstig het eerste lid.

  • 5 De minister stelt de modellen, genoemd in het eerste lid, in een bijlage bij deze regeling vast.

Artikel 3.7. Gezondheidskundige norm

  • 1 Het college bepaalt voor elke voor de toelating relevante blootstelling de gezondheidskundige norm voor systemische effecten op de gezondheid door blootstelling via de orale, dermale en inhalatoire blootstellingsroute.

  • 2 De blootstelling wordt voor iedere blootstellingsroute uitgedrukt in mg/persoon per dag en voor vluchtige stoffen de inhalatoire blootstellingsroute tevens uitgedrukt in mg/m3.

  • 3 Het college maakt bij de bepaling van de gezondheidskundige norm gebruik van het Acceptable Operator Exposure Level (AOEL) zoals voortkomend uit de beoordeling van de werkzame stof in de biocide door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in de artikelen 10 en 11 van Richtlijn 98/8/EG, en de grenswaarde zoals vastgesteld krachtens art. 4.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 4 In aanvulling op het tweede lid bepaalt het college in geval van blootstelling aan stoffen met kankerverwekkende effecten zonder toxicologische drempelwaarde het risicogetal. Dit risicogetal wordt overeenkomstig het eerste lid aangemerkt als gezondheidskundige norm.

  • 5 Het college bepaalt voor zover mogelijk op grond van het dossier in alle gevallen de gezondheidskundige norm voor lokale effecten op de gezondheid door blootstelling voor de orale, dermale en inhalatoire blootstellingsroute voor kortdurende alsmede langdurige blootstelling. Deze effecten worden:

    • bij de dermale effecten uitgedrukt in mg/persoon per dag en

    • bij inhalatoire effecten uitgedrukt in mg/m3 in de inademingslucht per persoon per dag.

  • 6 Wanneer uit de risicobeoordeling bedoeld in bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG blijkt dat de risico-index zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen groter is dan 1, wordt de gezondheidskundige norm met uitzondering van die voor kankerverwekkende effecten zonder toxicologische drempelwaarde, opnieuw berekend met behulp van de methode allometrische extrapolatie en wordt de risico-index opnieuw bepaald.

  • 7 Wanneer na toepassing van het zesde lid de risico-index bij de dermale blootstellingsroute groter is dan 1, wordt bijlage IIB, puntl 6.4, bij richtlijn 98/8/EG toegepast. Het college bepaalt de risico-index bij de dermale blootstellingsroute met behulp van de experimenteel verkregen nieuwe informatie opnieuw.

§ 3a. Werkzaamheid van biociden

Artikel 3.7a. Werkzaamheid

Het college houdt bij de beoordeling van de werkzaamheid van desinfecterende middelen rekening met een reductie volgens de tabel, bedoeld in bijlage XVI, en met een inwerktijd van ten hoogste 5 minuten.

§ 4. Bepalingen inzake de beoordeling van biociden die micro-organismen bevatten

Artikel 3.8. Beoordeling van biociden die micro-organismen bevatten

  • 1 Het college past het bepaalde in deze regeling met betrekking tot het dossier dat moet worden ingediend voor biociden, die chemische werkzame stoffen bevatten voor zover mogelijk op overeenkomstige wijze toe met betrekking tot het dossier als bedoeld in bijlage IV, delen A en B, bij richtlijn 98/8/EG dat moet worden ingediend voor biociden die micro-organismen bevatten.

  • 2 Het college past het in bijlage VI, deel II, bij richtlijn 91/414/EEG bepaalde met betrekking tot de toepassing bij de beoordeling van de uniforme beginselen voor het evalueren en toelaten van gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten voor zover mogelijk op overeenkomstige wijze toe met betrekking tot biociden die micro-organismen bevatten.

§ 5. Bepalingen inzake bijzondere vormen van toelating

Artikel 3.9. Beoordeling afgeleide toelating

  • 2 In afwijking van het eerste lid is artikel 3.4 van toepassing bij het aanwijzen van een richtsnoer over afgeleide toelating.

Artikel 3.10. Beoordeling parallelle toelating

  • 2 Het college handelt bij de toets of een biocide niet wezenlijk verschilt van een reeds in Nederland toegelaten biocide als bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel c, van de wet overeenkomstig de voorwaarde dat:

    • a. met in achtneming van de onzuiverheden die voor de onderscheiden biociden zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens bedoeld in bijlagen IIA, IIIA en IVA bij richtlijn 98/8/EG sprake is van dezelfde werkzame stof,

    • b. met in achtneming van de onzuiverheden die voor de onderscheiden biociden zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens bedoeld in bijlagen IIB, IIIB en IVB bij richtlijn 98/8/EG sprake is van dezelfde formulering, en

    • c. de onderscheiden biociden op dezelfde wijze worden gebruikt.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid beoordeelt het college of de te importeren biocide dezelfde gevolgen als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de wet heeft als de in Nederland reeds op de markt toegelaten biocide, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijke verschillen tussen het land van export en het land van import in de voor het gebruik van het biocide relevante omstandigheden, wanneer naar het oordeel van het college sprake is van een wezenlijk verschil omdat de biocide niet wordt gebruikt met eenzelfde wijze van toediening als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

Artikel 3.11. Beoordeling toelating op aanvraag van de minister

Artikel 3.7, zevende lid, is niet van toepassing bij een beoordeling van een aanvraag tot toelating van de minister als bedoeld in artikel 55 van de wet.

§ 6. Voorschriften bij de toelating

Artikel 3.12. Voorschriften inzake bescherming voortvloeiend uit de richtlijn tot opneming van de werkzame stof

Het college neemt een beschermingsmaatregel die is vermeld bij de richtlijn tot opneming van een werkzame stof in bijlage I bij richtlijn 98/8/EG in de gebruiksvoorschriften op voor zover deze beschermingsmaatregel voortvloeit uit de beoordeling van de desbetreffende biocide en dit in overeenstemming is met de beoordeling als bedoeld in artikel 12 van het besluit.

Artikel 3.13. Beschermingsfactor meer dan tien

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het college bij het mengen, vullen en toepassen van vaste biociden een persoonlijke bescherming voorschrijven met behulp van handschoenen, als bedoeld in bijlage II van het besluit met een beschermingsfactor 20.

Artikel 3.14. Risicogroep biociden die micro-organismen bevatten

Het college vermeldt bij de toelating in het voorschrift bij welke risicogroep, bedoeld in artikel 4.84 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een biocide is ingedeeld.

Hoofdstuk 4. Erkenning van instanties

§ 1. Erkenning van instanties voor toelatingsonderzoek

Artikel 4.1. Erkenning onderzoek met gewasbeschermingsmiddelen

  • 1 Proeven en analysen als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009, zijn erkend indien zij zijn uitgevoerd door een erkende instantie.

  • 2 Een instantie kan een erkenning aanvragen bij de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 3 De beoordeling van de aanvraag vindt plaats aan de hand van de eisen, bedoeld in uitvoeringsverordening 545/2011, inleiding, onderdeel 2.2.

Artikel 4.2. Aanvraag erkenning voor onderzoek met biociden

Artikel 4.3. Duur van de erkenning

  • 1 De geldigheidsduur van de erkenning bedraagt ten hoogste zes jaren. Zij kan voor een kortere duur worden verleend.

  • 2 Een erkenning kan worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken met ingang van een daarbij aan te geven tijdstip, indien:

    • a. de houder van de erkenning hier schriftelijk om verzoekt;

    • b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt op grond waarvan een erkenning is verleend;

    • c. de houder handelt in strijd met de voorwaarden genoemd in artikel 4.4 of de voorschriften die bij de erkenning zijn gesteld;

    • d. de houder van de erkenning tekort schiet in hetgeen op grond van deze erkenning redelijkerwijs van hem mag worden verwacht;

    • e. de erkenning dan wel de beperkingen in strijd met wettelijke voorschriften zijn gegeven;

    • f. dit noodzakelijk is in verband met gewijzigde regelgeving of ter uitvoering van een communautaire maatregel, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten.

Artikel 4.4. Voorwaarden bij erkenning

  • 1 De aanvrager dan wel houder van een erkenning verstrekt desgevraagd onverwijld alle gedetailleerde informatie om aan te tonen dat hij aan de eisen aangaande de erkenning dan wel de aanvraag voldoet.

  • 2 De aanvrager dan wel houder van een erkenning laat op ieder tijdstip inspecties toe om na te gaan of aan de eisen aangaande de erkenning dan wel de aanvraag wordt voldaan.

  • 3 De aanvrager dan wel houder van een erkenning bewaart de gegevens van alle oorspronkelijke waarnemingen en berekeningen en de daarvan afgeleide gegevens, de ijkstaten en het eindverslag van de proef zolang het betrokken product in de Europese Unie is toegelaten.

  • 4 Essentiële wijzigingen van de organisatie die ingevolge artikel 4.1 een erkenning heeft, worden schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gemeld. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beoordeelt of de gewijzigde organisatie dan wel eventuele uitbreiding van type proeven en analyses door de organisatie voldoen aan de eisen voor erkenning.

  • 5 Essentiële wijzigingen van de organisatie die ingevolge artikel 4.2 een erkenning heeft, worden schriftelijk aan de Minister van Infrastructuur en Milieu gemeld. Deze minister beoordeelt of de gewijzigde organisatie dan wel eventuele uitbreiding van type proeven en analyses door de organisatie voldoen aan de eisen voor erkenning.

Artikel 4.5. Leges

De Minister van Infrastructuur en Milieu kan voor een erkenning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, leges vaststellen.

§ 2. Erkenning proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen

Artikel 4.6. Procedure erkenning instanties

  • 1 Een erkenning als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet, van een instantie voor het doen van proeven en experimenten voor onderzoek- of ontwikkelingsdoeleinden waarbij een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel in het milieu wordt gebracht, wordt aangevraagd bij de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 4.7. Erkenningsvoorwaarden instanties en toepassingsvoorschriften

  • 1 Een instantie, die proeven en experimenten wil doen overeenkomstig artikel 4.6, eerste lid, wordt voor dat doel erkend indien in voldoende mate is gebleken dat aan de volgende voorwaarden zal worden voldaan:

    • a. de instantie voldoet aan de voorwaarden van uitvoeringsverordening 545/2011, inleiding, onderdeel 2.2 of zij is erkend overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid;

    • b. de instantie treft bij de uitvoering van proeven en experimenten de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, die mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu of voor andere gewassen voorkomen;

    • c. de proeven en experimenten worden uitgevoerd volgens een vooraf vastgesteld protocol;

    • d. de proeven en experimenten worden uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden, waarbij proeven in het veld of in kassen buiten het terrein van de erkende instantie plaatsvinden onder toezicht van de erkende instantie;

    • e. de proeven en experimenten vinden plaats op beperkte oppervlakten, zodat het gewasareaal dat jaarlijks in het kader van de proef of het experiment met een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt behandeld het door het college ten hoogste toegestane areaal niet overstijgt;

    • f. de instantie houdt een administratie bij inzake de uitgevoerde proeven en experimenten, die actueel, eenvoudig toegankelijk en direct toonbaar is voor de toezichthouder;

    • g. de instantie deelt schriftelijk mede aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie waar de administratie zich bevindt;

    • h. de administratie beschrijft ten minste per kalenderjaar voor ieder gebruikt niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel de gebruikte hoeveelheid, alsmede de locatie van proefvelden waar de proeven en experimenten met niet-toegelaten middelen worden uitgevoerd en de totale grootte van het behandelde areaal;

    • i. de instantie deelt ten minste eenmaal per maand de planning en de precieze locatie van de onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerde proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen mede aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    • j. de administratie wordt ten minste drie jaren bewaard;

    • k. de instantie slaat niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen veilig en apart van toegelaten middelen op in een ruimte die ontoegankelijk is voor onbevoegden;

    • l. de oogst van in het kader van een proef of experiment met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen behandelde gewassen geschikt voor menselijke consumptie of diervoeder, wordt vernietigd, en

    • m. de instantie zorgt ervoor dat de toepassing van niet -toegelaten gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt met een maximale persoonlijke beschermingsuitrusting.

  • 2 Op aanvraag kan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een erkende instantie ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdeel l, of onderdeel m, voor proeven en experimenten die onder haar verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, of in haar opdracht door andere erkende instanties worden uitgevoerd, indien uit de aanvraag blijkt dat de instantie voldoende zekerheid biedt dat de maximale residulimiet voor de desbetreffende stof dan wel het desbetreffende middel, bedoeld in verordening 396/2005/EG, niet wordt overschreden, respectievelijk voldoende zekerheid biedt dat zij kan beoordelen in welke gevallen met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan.

Hoofdstuk 5. Het register van het college en openbaarmaking

§ 1. Het register van het college

Artikel 5.1. Het register

  • 1 Het college houdt het elektronisch register omtrent gewasbeschermingsmiddelen bij, bedoeld in artikel 57 van verordening (EG) 1107/2009.

  • 2 Het college deelt het register, bedoeld in het eerste lid en in artikel 69, tweede lid, van de wet, ten minste in volgens de hoofdstukken gewasbeschermingsmiddelen, biociden en toevoegingsstoffen.

  • 3 De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie stelt de lijst van kleine toepassingen, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) 1107/2009, elektronisch ter beschikking aan het publiek.

Artikel 5.2. Gegevens in het register

Het college neemt ten minste de volgende gegevens op in het register:

  • a. de naam van de biocide;

  • b. de namen van de werkzame stoffen die deel uitmaken van de samenstelling van de biocide;

  • c. het nummer dat is toegekend aan de biocide dat is toegelaten of geregistreerd;

  • d. de naam en het adres van de toelatinghouder of registratiehouder;

  • e. een aanduiding van de door het college genomen besluiten omtrent toelating of registratie.

Artikel 5.3. Periodieke aanpassingen in databank

De informatie in het register omtrent biociden wordt ten minste elke drie maanden ververst.

Hoofdstuk 6. Bewijs van vakbekwaamheid voor handel en gebruik

§ 1. Bewijs van vakbekwaamheid

Artikel 6.1. Betekenis bewijs van vakbekwaamheid

  • 1 Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet geeft aan dat de houder:

    • a. voldoende op de hoogte is wanneer en onder welke omstandigheden het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen of biociden verantwoord is;

    • b. voldoende op de hoogte is van de gevaren welke het gebruik met zich meebrengt en van de wijze waarop deze gevaren kunnen worden voorkomen, en

    • c. voor zover het een bewijs van vakbekwaamheid voor gewasbeschermingsmiddelen betreft, voldoende kennis heeft van de onderwerpen, genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG, rekening houdend met de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij zijn functie.

  • 2 Indien het bewijs van vakbekwaamheid slechts betrekking heeft op bepaalde gewasbeschermingsmiddelen of biociden, op bepaalde toepassingen dan wel op de behandeling van bepaalde ruimten of terreinen, wordt de betrokkene slechts te dien aanzien als houder van een bewijs van vakbekwaamheid aangemerkt.

Artikel 6.2. Bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 6 Bureau Erkenningen brengt na afloop van ieder kalenderjaar verslag uit aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over zijn werkzaamheden en het aantal verstrekte en erkende bewijzen van vakbekwaamheid.

Artikel 6.3. Verstrekken bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Bureau Erkenningen van de AOC-raad verstrekt het bewijs van vakbekwaamheid op aanvraag.

  • 2 Een bewijs wordt niet verstrekt dan nadat het tarief van € 5,95 is voldaan.

  • 3 Het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming A of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 4 Het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming B of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 5 Het bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag Gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming C of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 6 Het bewijs van vakbekwaamheid Mollen- en Woelrattenbestrijding wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming MW of een diploma dat mede dat certificaat omvat, dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 7 Het bewijs van vakbekwaamheid op basis van een Veiligheidsinstructie Gewasbescherming, bedoeld in artikel 6.3a, wordt verstrekt aan de persoon die een instructie op de werkplek heeft gevolgd als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, welke instructie is erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad.

  • 8 Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in het derde tot en met vijfde lid, wordt ambtshalve verlengd indien voldoende nascholingsbijeenkomsten zijn bijgewoond, die zijn erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad, of opnieuw met goed gevolg een examen is afgelegd dat recht geeft op een certificaat als bedoeld in het derde tot en met vijfde lid.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 1076, datum inwerkingtreding 12-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

2 Een bewijs wordt niet verstrekt dan nadat het tarief van € 6,05 is voldaan.

3 Het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over:

  • a. een certificaat gewasbescherming A of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de kwalificaties en beroepsvereisten die op grond van de artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals die gold voor 1 januari 2012, zijn vastgesteld;

  • b. een certificaat wettelijke beroepsvereisten gewasbescherming als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs, of een diploma dat mede dat certificaat omvat en dat voldoet aan de op grond van artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

4 Het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over:

  • a. een certificaat gewasbescherming B of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de kwalificaties en beroepsvereisten die op grond van de artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals die gold voor 1 januari 2012, zijn vastgesteld;

  • b. een certificaat gewasbescherming B als bedoeld artikel 1, onderdeel b, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs, of een diploma dat mede dat certificaat omvat en dat voldoet aan de op grond van artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

5 Het bewijs van vakbekwaamheid Distributie en opslag gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over:

  • a. een certificaat gewasbescherming C of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de kwalificaties en beroepsvereisten die op grond van de artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals die gold voor 1 januari 2012, zijn vastgesteld;

  • b. een certificaat gewasbescherming C als bedoeld artikel 1, onderdeel c, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs, of een diploma dat mede dat certificaat omvat en dat voldoet aan de op grond van artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

Artikel 6.3a. Instructie vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 1 De handelingen, die in aanmerking komen voor een bewijs van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, zijn:

    • a. het bedienen van een volledig gesloten zaadcoatingsmachine;

    • b. het in een laboratorium ten behoeve van plantaardige weefselkweek in vitro gebruiken of voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen die volgens de desbetreffende toelating zijn bestemd om de levensprocessen van planten te beïnvloeden;

    • c. het bestrijden van aardappelopslag door middel van een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat door middel van handapparatuur, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • d. het doden van ongewenste planten met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat bij de selectie van bolgewassen en andere planten ten behoeve van veredeling, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid.

  • 2 Bureau Erkenningen van de AOC-raad erkent een instructie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, indien zij ten minste voorlichting geeft over:

    • a. welke gevaren en risico’s voor de mens, gehouden dieren en het milieu, inclusief niet-doelwit-planten en -dieren, zijn verbonden aan het gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel door de concrete handeling;

    • b. wat de symptomen van vergiftiging en de in voorkomend geval te nemen eerste-hulp- maatregelen zijn;

    • c. wat de veiligste werkpraktijken zijn;

    • d. hoe restanten van het middel en aangebroken verpakkingen moeten worden opgeruimd, en

    • e. welke noodmaatregelen moeten worden genomen in geval van lekkages, verspilling of andere onvoorziene gebeurtenissen.

  • 3 De instructie wordt gegeven door een houder van een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde of vierde lid.

  • 4 Artikel 6.3, eerste lid, is niet van toepassing. De werkgever of opdrachtgever van de persoon die de instructie heeft gevolgd, verstrekt een kopie van de presentielijst van de instructie aan betrokkene, en bewaart het origineel gedurende vijf jaren nadat de instructie is gegeven. De presentielijst vermeldt de handeling, bedoeld in het eerste lid, waar de instructie betrekking op heeft, en wordt gedurende vijf jaren nadat de instructie is gevolgd, aangemerkt als bewijs van vakbekwaamheid voor de desbetreffende handeling.

Artikel 6.3b. Intrekking bewijs van vakbekwaamheid

  • 1 De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie trekt een bewijs van vakbekwaamheid gewasbeschermingsmiddelen in indien niet langer wordt voldaan aan de eisen die ter zake van het verkrijgen of behouden van een zodanig bewijs van vakbekwaamheid bij of krachtens de wet zijn gesteld nadat hij betrokkene ten hoogste zes maanden in de gelegenheid heeft gesteld alsnog aan de eisen te voldoen.

  • 2 De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan op grond van artikel 85, derde lid, van de wet, een bewijs van vakbekwaamheid intrekken, indien

    • a. de houder ernstig tekort schiet in hetgeen op grond van dat bewijs van hem mag worden verwacht, of

    • b. jegens de houder herhaaldelijk overtredingen op grond van de wet zijn geconstateerd.

Artikel 6.4. Bewijs van vakbekwaamheid biociden

  • 1 De aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager, en

    • c. een gewaarmerkt afschrift van een behaald diploma of certificaat, of

    • d. een gewaarmerkt afschrift van een bekwaamheidsattest of opleidingstitel, die door de Minister van Infrastructuur en Milieu is erkend op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.

  • 6 Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, ten aanzien van het afweren of bestrijden van een dierplaag, het bestrijden van houtrotverwekkende schimmel, gassingsleider of gasmeetdeskundige, wordt verstrekt indien de gebruiker met goed gevolg theorie- en praktijkexamens heeft afgelegd, die voldoen aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, of bijlage VII, en daartoe een getuigschrift van Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie, of Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen.

  • 7 De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid bedragen voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, ten hoogste € 45,–, exclusief de kosten van scholing. De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel B, bedragen ten hoogste € 50,–, exclusief de kosten van nascholing.

  • 9 De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van vakbekwaamheid biociden intrekken indien de houder ervan niet voldoet aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlagen VI of VII. Artikel 6.3b, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.5. Voorwaarde voor de verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid

De automatische verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid gaat in op de datum volgend op de datum waarop de betrokken bewijzen van vakbekwaamheid aflopen dan wel, indien de betrokken houder van een bewijs van vakbekwaamheid niet aan de voorwaarden voldoet met ingang van de datum na de datum dat deze houder alsnog aan de voorwaarden voldoet.

Artikel 6.6. Vrijstelling bewijs van vakbekwaamheid

Voor de volgende handelingen is geen bewijs van vakbekwaamheid vereist:

  • a. het afleveren door personeel van reeds bestelde of reeds gekochte gewasbeschermingsmiddelen of biociden, indien dat uit een bestelbon of factuur blijkt, zonder advies aan gebruikers;

  • b. het toepassen van een biocide voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf;

  • c. de industriële toepassing van een biocide in hout in verband met de conservering ervan tegen schimmels of dierplagen;

  • d. het op de markt brengen van biociden.

Artikel 6.7. Werken met gewasbeschermingsmiddelen

  • 2 Een professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, vierde lid.

  • 3 In afwijking van het tweede lid beschikt het bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf dat gewasbeschermingsmiddelen ontvangt, gebruikt of voorhanden heeft als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet, en die is geboren voor 1 januari 1996 ten minste over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

  • 4 In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen ontvangt of gebruikt in opdracht van een ander, over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid, voor zover in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd, ten minste een persoon aanwezig of beschikbaar is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming.

  • 5 In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt over een bewijs van vakbekwaamheid Veiligheidsinstructie als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid, voor zover de handeling is opgenomen in artikel 6.3a, eerste lid, en op de werkplek waar de behandeling met het gewasbeschermingsmiddel plaatsvindt ten minste een persoon aanwezig is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming.

  • 6 In afwijking van het tweede lid beschikt een bestrijder van mollen en woelratten met gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Mollen en Woelrattenbestrijding als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid.

  • 7 Onverminderd het eerste lid beschikt een distributeur of het personeelslid dat is belast met de dagelijkse leiding of werkzaamheden ten behoeve van het op veilige wijze transporteren en opslaan van gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag als bedoeld in artikel 6.3, vijfde lid.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen inzake handel

Artikel 7.1. Kettingbeding verboden gewasbeschermingsmiddelen en biociden

  • 1 Degene die een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide produceert, opslaat of vervoert, komt bij iedere overeenkomst die strekt tot opslag, vervoer of levering van het middel aan een ander, schriftelijk een beding als bedoeld in artikel 253 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat overeen, en neemt een afschrift van deze overeenkomst in zijn administratie op.

  • 2 Het beding, bedoeld in het eerste lid, luidt als volgt:

    • a. De ontvangende partij doet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide in Nederland wordt toegepast. De ontvangende partij neemt daartoe dit beding op in een overeenkomst die strekt tot levering aan een derde partij van het bij deze overeenkomst te leveren gewasbeschermingsmiddel of biocide.

    • b. Indien niet uit de administratie van de ontvangende partij of een derde partij blijkt dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide buiten Nederland is toegepast of naar het buitenland is vervoerd, verbeurt de ontvangende partij een som van 10% van de marktwaarde van het gewasbeschermingsmiddel of de biocide ten behoeve van de Staat der Nederlanden.

    • c. Deze verplichting zal overgaan op degenen die het gewasbeschermingsmiddel of de biocide onder bijzondere titel zullen verkrijgen. Voorts zijn mede gebonden degenen die van de rechthebbende een beperkt recht of een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.

Artikel 7.3. Vrijstelling administratieplicht

De administratieplicht, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het besluit, is niet van toepassing op degene die biociden op de markt brengt, die door het college zijn aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik.

Artikel 7.3a. Administratie algemeen

Degene die op grond van artikel 67 van verordening (EG) 1107/2009 of artikel 24 of 25 van het besluit gegevens administreert of gegevens uit zijn administratie verstrekt, doet dit volledig en naar waarheid, en onverwijld nadat de gegevens hem bekend zijn geworden.

Artikel 7.3b. Bestemd voor gebruik buiten Nederland

Het is de eigenaar of houder van een in Nederland gevestigd bedrijf, die beschikt over landbouwpercelen in België of Duitsland toegestaan een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op zijn bedrijf op te slaan, voor zover het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel is toegelaten in België of Duitsland en feitelijk ook over de Nederlandse grens wordt toegepast en daarvan blijkt uit zijn administratie, bedoeld in artikel 7.3c.

Artikel 7.3c. Administratie van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of biociden

  • 1 De administratie, bedoeld in artikel 74, derde lid, onderdeel b, van de wet en artikel 67, eerste lid, eerste volzin, van verordening (EG) 1107/2009, bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam van het gewasbeschermingsmiddel en het toelatingsnummer of toelatingskenmerk in het land van bestemming;

    • b. het aantal verpakkingseenheden per ontvangst of aflevering, alsmede de op de verpakking aangegeven volume- of massa-eenheden;

    • c. de totale hoeveelheid voorraad en de veranderingen van de voorraad, waarbij onderscheid wordt gemaakt per gewasbeschermingsmiddel of biocide;

    • d. de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene van wie het gewasbeschermingsmiddel of de biocide is verkregen respectievelijk aan wie is geleverd;

    • e. de datum van ontvangst, aflevering of verandering als bedoeld in de onderdelen b en c, en

    • f. de afschriften van overeenkomsten als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid.

  • 2 De administratie bestrijkt een periode van de laatste vijf jaren.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden op de factuur of het afleveringsbewijs aangegeven.

Artikel 7.3d. Opslag en vervoer, bestemd voor gebruik buiten Nederland

  • 2 Het vervoer van een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide is uitsluitend toegestaan, indien de vervoerder beschikt over een vrachtbrief of ander document waaruit blijkt van wie de partij afkomstig is en voor wie de partij is bestemd.

Artikel 7.4. Informatieplicht niet-professionele gebruiker

  • 1 Een houder van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik is verantwoordelijk voor de verstrekking van de algemene informatie, bedoeld in artikel 73, vierde lid, van de wet, ten behoeve van de gebruiker van zijn middel. De houder van de toelating vermeldt deze informatie tevens bij het aanprijzen van het middel op zijn website of in andere media.

  • 2 De informatie is zo weergegeven dat de strekking eenvoudig te begrijpen is.

  • 3 De houder van een toelating zorgt ervoor dat iedere distributeur van zijn gewasbeschermingsmiddel in staat is de informatie te verstrekken aan de gebruiker.

  • 4 De distributeur zorgt ervoor dat de informatie voor iedere koper van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik in voldoende mate toegankelijk en beschikbaar is.

Hoofdstuk 8. Gebruik

§ 1. Geïntegreerde bestrijding en juist gebruik

Artikel 8.1. Vrijstelling gewasbeschermingsplan

Degene die de biologische productiemethode als bedoeld in artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 toepast, is vrijgesteld van de verplichting over een gewasbeschermingsplan als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het besluit te beschikken.

§ 2. Toepassingsmethoden, – technieken en – materialen

Artikel 8.2. Verplichtingen gebruiker bij toepassing met luchtvaartuigen

  • 1 De gebruiker zorgt ervoor, dat het met een luchtvaartuig te behandelen object, ten minste één uur voor aanvang van de toepassing met het gewasbeschermingsmiddel wordt voorzien van duidelijk zichtbare waarschuwingstekens voor de aanstaande luchtvaartuigtoepassing.

  • 2 De waarschuwingstekens, bedoeld in het eerste lid, blijven tot ná de toepassing van het gewasbeschermingsmiddel op het object, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De gebruiker is verplicht ervoor te zorgen, dat zich ten tijde van de toepassing geen personen die niet bij de toepassing zijn betrokken op het object bevinden.

Artikel 8.3. Algemene voorwaarden toepassing met luchtvaartuigen

  • 1 De toepassing van een gewasbeschermingsmiddel met behulp van een luchtvaartuig is verboden indien:

    • a. het met een luchtvaartuig toe te passen gewasbeschermingsmiddel voor deze toepassing niet is toegelaten;

    • b. de in artikel 8.2, eerste lid, genoemde waarschuwingstekens niet zijn aangebracht;

    • c. op het te behandelen object zich personen bevinden die niet bij de toepassing zijn betrokken of niet volgens de gebruiksvoorschriften beschermd zijn;

    • d. de windsnelheid op een hoogte twee meter boven het te behandelen object ten tijde van de toepassing op enig moment een snelheid van vijf meter per seconde te boven gaat, of, indien een ultra low formulering wordt toegepast, indien de windsnelheid aldaar ten tijde van de toepassing op enig moment een snelheid van vier meter per seconde te boven gaat;

    • e. de luchttemperatuur op twee meter hoogte boven het object hoger is dan 25ºC of bij een relatieve luchtvochtigheid van minder dan 50%;

    • f. de langste rechte zijde van het te behandelen object korter is dan 100 meter;

    • g. zich op het object boomgaarden, bossen of laanbomen bevinden;

    • h. het te behandelen object zich op een afstand bevindt van beschermde natuurgebieden in de zin van de Natuurbeschermingswet, bebouwde kommen, scholen, ziekenhuizen, bejaardentehuizen, tuincomplexen, recreatieterreinen, visplaatsen, zwembaden of kampeerplaatsen die kleiner is dan:

      • gemeten in benedenwindse richting van het te behandelen object: 100 meter en

      • gemeten in bovenwindse richting van het te behandelen object: 50 meter;

    • i. met het luchtvaartuig hoger wordt gevlogen dan drie meter boven het gewas, of, indien een ultra low formulering wordt toegepast, indien daarbij hoger wordt gevlogen dan vier meter boven het gewas.

  • 2 Het eerste lid geldt, onverminderd:

    • a. de gebruiksvoorschriften die het college voor een specifieke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel stelt;

    • b. de voorschriften, voorwaarden of beperkingen die bij of krachtens een andere wet met betrekking tot het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel zijn gesteld.

Artikel 8.4. Nadere voorwaarden administratie

In aanvulling op artikel 25 van het besluit houdt de ondernemer inzake luchtvaarttoepassingen een administratie bij, waarin dagelijks naar waarheid wordt vermeld;

  • a. de ligging van elk behandeld object en het tijdstip van de toepassing;

  • b. de naam van de op elk object gebruikte gewasbeschermingsmiddelen en de gebruikte hoeveelheid;

  • c. de naam en het adres van de opdrachtgever;

  • d. het volgnummer van de toepassing.

Artikel 8.5. Schriftelijke verklaring op het gemeentehuis

Een ondernemer als bedoeld in artikel 8.4 is verplicht er voor te zorgen, dat uiterlijk op het tijdstip waarop de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel met een luchtvaartuig begint, op het gemeentehuis van de gemeente op wiens grondgebied de toepassing plaatsvindt een schriftelijke verklaring aanwezig is, waarin zijn vermeld:

  • a. zijn naam en adres,

  • b. de ligging van het te behandelen object,

  • c. de naam van de te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen, en

  • d. de naam en het adres van de opdrachtgever.

Artikel 8.6. Vrijstelling voorwaarden luchtvaarttoepassing

  • 1 De minister kan vrijstelling verlenen van het bepaalde in de artikelen 8.2 tot en met 8.5, indien uitzonderlijke omstandigheden zulks noodzakelijk maken en het belang van de bescherming van de volksgezondheid of het belang van de bescherming van mens en dier, alsmede het milieu zich daartegen niet verzetten.

  • 2 Aan een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 8.7. Luchtvaarttoepassing van biociden

De artikelen 8.2 tot en met 8.6 zijn van overeenkomstige toepassing op luchtvaarttoepassingen van biociden.

Artikel 8.8. Toepasselijkheid bepalingen inzake gasvormige en gasvormende middelen

  • 1 De artikelen 30 en 31 van het besluit inzake de toepassingsmethoden bij gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn slechts van toepassing op middelen met een werkzame stof als bedoeld in bijlage X bij deze regeling.

Artikel 8.9. Melding toepassing fosforwaterstof, sulfurylfluoride en methylbromide

  • 1 Gewasbeschermingsmiddelen en biociden die als werkzame stof fosforwaterstof, sulfurylfluoride of methylbromide bevatten, worden niet toegepast dan nadat ten minste zeven dagen voor aanvang van de toepassing een melding is gedaan bij de bevoegde bedrijfstakdirecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Daartoe wordt het formulier, bedoeld in bijlage XI, volledig en naar waarheid ingevuld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de melding korter dan zeven dagen voor aanvang van de toepassing worden gedaan, indien minder dan 2500 m3 wordt gegast of de toepassing een gassing van lichters of binnenvaartschepen betreft en het spoedeisende karakter van de toepassing dit noodzakelijk maakt, mits:

    • de melding ten minste 6 uur voor de aanvang van de toepassing is ontvangen en de toepassing een gassing van lichters of binnenvaartschepen betreft,

    • de melding ten minste 6 uur voor de aanvang van de toepassing is ontvangen en niet meer dan 500 m3 wordt gegast, of

    • de melding ten minste 24 uur voor aanvang van de toepassing is ontvangen en niet meer dan 2500 m3 wordt gegast.

  • 3 Voor de gasvrijverklaring, bedoeld in artikel 31, derde lid, van het besluit wordt het formulier bedoeld in bijlage XII volledig en naar waarheid ingevuld, verstrekt aan de opdrachtgever. Een afschrift van dit formulier wordt binnen 48 uur aan de bevoegde directeur van de Inspectie Leefomgeving en Transport toegezonden.

  • 4 Degene die de verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft verstrekt, bewaart een afschrift van de verklaring gedurende ten minste een jaar.

Artikel 8.10. Melding bij periodieke toepassing

  • 1 De melding, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het besluit, van de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel wordt uiterlijk drie weken voor de toepassing bij de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gedaan.

  • 2 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt een volledig en naar waarheid ingevuld meldingsformulier over gelegd of elektronisch verzonden met daarin opgenomen:

    • a. de naam en het adres van de gebruiker,

    • b. voor zover van toepassing: de naam en het adres van een bedrijf als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van het besluit,

    • c. de naam van het gewasbeschermingsmiddel,

    • d. het doelgewas,

    • e. het voorgenomen moment van toepassing,

    • f. een op een kaart die voldoet aan de door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gestelde eisen, op schaal weergegeven aanduiding van het te behandelen perceel of perceelsgedeelte, het te behandelen areaal in m2 en voor zover van toepassing:

      • een verklaring van het Hoofdproductschap akkerbouw dat knolcyperus (Cyperus esculentus L.) op het perceel is aangetoond,

      • een verklaring van de directeur van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci (Kühn) Filipjev) op het perceel is aangetoond, of

      • de datum van een besluit als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdelen a tot en met c, van het besluit.

  • 3 De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie geeft binnen twee weken na de melding een ontvangstbewijs af.

  • 4 De melder past het gewasbeschermingsmiddel binnen 3 maanden na de op het ontvangstbewijs vermelde datum toe.

  • 5 Indien na de melding geen grondontsmetting is toegepast kan de melder door het terugsturen van het ontvangstbewijs de melding intrekken tot vier maanden na de op het ontvangstbewijs vermelde datum.

Artikel 8.10a. Meldingsplicht ter bescherming kwetsbare groepen mensen

§ 3. Monitoring na toelating

Artikel 8.11. Berekening MTR water

Op verzoek berekent het college het maximaal toelaatbaar risico van gewasbeschermingsmiddelen voor waterorganismen, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het besluit, aan de hand van de methode INS, bedoeld in bijlage XV, deel B.

§ 4. Heffingen

Artikel 8.12. Tarief voor vrijstellingen gewasbeschermingsmiddelen

  • 1 Een aanvraag tot vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 38 van de wet wordt eerst in behandeling genomen, nadat bij een eerste aanvraag een voorschot van € 1.300,– en bij een vervolgaanvraag een voorschot van € 520,– op het verschuldigde tarief is voldaan aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2 Het verschuldigde tarief bedraagt:

    • a. indien advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gevraagd: € 3.925,–, indien het een nieuwe aanvraag betreft, of € 3.145,–, indien het een vervolgaanvraag betreft;

    • b. indien geen advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden behoeft te worden gevraagd: € 1.300,–, indien het een nieuwe aanvraag betreft, of € 520,– indien het een vervolgaanvraag betreft.

Hoofdstuk 9. Toezicht en handhaving

§ 1. Toezicht

Artikel 9.1. Aanwijzing toezichthouders

Belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn de ambtenaren van:

  • a. de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • b. de Inspectie SZW;

  • c. de Inspectie Leefomgeving en Transport;

  • d. de Inspectie voor de Gezondheidszorg;

  • e. de waterschappen;

  • f. de gemeente Horst aan de Maas en van de gemeente Venray, voor zover het betreft het grondgebied van de gemeenten Horst aan de Maas en Venray.

§ 2. Handhaving

Artikel 9.3. Overige mandatering wettelijke bevoegdheden

[Vervallen per 01-01-2011]

Artikel 9.4. Bevoegdheid intrekken bewijs van vakbekwaamheid

[Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 9.6. Hoogte van de bestuurlijke boete

  • 1 De hoogte van de bestuurlijke boete, die de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 97 van de wet kan opleggen bij een overtreding, is gelijk aan het geldbedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de bestuurlijke boete voor een overtreding met betrekking tot professioneel gebruik van biociden de helft van het geldbedrag, genoemd in bijlage XIII, behoudens indien:

    • a. de gebruiker beschikt of dient te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid;

    • b. het gebruik van de desbetreffende biocide onderdeel uitmaakt van het verrichten van een dienst.

Artikel 9.7. Hoogte van de bestuurlijke boete bij herhaalde overtreding

De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die binnen vijf jaren nadat een eerdere overtreding is geconstateerd een soortgelijke overtreding begaat, wordt bestraft met een bestuurlijke boete die gelijk is aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met de factor 1,5.

Hoofdstuk 10. Overgangsperiode van de richtlijnen 91/414/EEG en 98/08/EG

Artikel 10.2. Te overleggen documenten bij een aanvraag als bedoeld in artikel 121 van de wet

Artikel 10.3. Beoordeling van een biocide als bedoeld in artikel 121 van de wet

Het college geeft in de beoordeling van een aanvraag omtrent toelating van een biocide als bedoeld in artikel 121 van de wet, ongeacht voor welke vorm van toelating als bedoeld in hoofdstuk 9 van de wet een aanvraag is ingediend, een oordeel over elk onderdeel van bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG met inachtneming van de specifieke bepalingen die voor elke vorm van toelating bij wet of bij besluit zijn gegeven.

Artikel 10.4. Het begrip dringend vereist gewasbeschermingsmiddel

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 10.5. Beoordeling dringend vereist gewasbeschermingsmiddel

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 10.6. Het begrip dringend vereist biocide

  • 1 Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu stelt op verzoek van het college de noodzaak van een dringend vereiste biocide vast.

  • 2 Een biocide is niet dringend vereist als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van het besluit als voor de bestrijding van een schadelijk organisme reeds een of meer biociden zijn toegelaten, tenzij de ontwikkeling of instandhouding van een systeem van juist gebruik, als bedoeld in artikel 1 van de wet, niet meer mogelijk is wanneer de biocide niet wordt toegelaten.

  • 3 Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu houdt in zijn afwegingen bij de vaststelling rekening met alle beschikbare maatregelen ter bestrijding van het schadelijk organisme. Het houdt daarbij tevens rekening met het risico op resistentievorming van reeds toegelaten biociden.

  • 4 Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu baseert zijn vaststelling omtrent het dringend vereist zijn van de biocide ten minste op interviews met een of meer deskundigen, waaronder een of meer gebruikers.

  • 5 De aanvrager van een dringend vereiste biocide kan aan de hand van nieuwe informatie het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu verzoeken de vaststelling dat een biocide niet dringend vereist is, te heroverwegen.

Artikel 10.7. Beoordeling dringend vereist biocide

  • 1 Het college kan op een aanvraag tot toelating van een dringend vereist biocide op aanvraag van een besluit tot toelating als bedoeld in artikelen 52 of 53 van de wet ook andere biociden toelaten mits deze middelen dezelfde werkzame stof bevatten in een preparaat dat niet wezenlijk verschilt van het preparaat waarvoor een aanvraag is ingediend. Het college past daartoe artikelen 3.9 en 3.10 overeenkomstig toe.

  • 2 Het college houdt in zijn afweging of het biocide een onaanvaardbaar effect heeft op het milieu rekening met de mate van de verwachte omvang van de toepassing in het bij de toepassing betrokken bedrijf, de mate waarin de toepassing uitgevoerd wordt, de duur van het optredende effect en de mate waarin een effect op het milieu naar het oordeel van het college met voorschriften kan worden beperkt.

  • 3 Het college kan aan de toelating voor het gebruik het voorschrift verbinden dat een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aan te wijzen instantie de aanwezigheid van het te bestrijden organisme heeft geconstateerd.

  • 4 Het college kan de toelating voor het op de markt brengen en gebruiken beperken tot een kleinere periode dan in een communautaire maatregel met betrekking tot middelen die de betrokken werkzame stof bevatten is opgenomen, indien en voor zover het college dit met het oog op het belang van de bescherming van mens en dier alsmede het milieu nodig oordeelt.

  • 5 Bij de intrekking of wijziging van een besluit tot toelating van een dringend vereist middel bepaalt het college of, in hoeverre en voor welke termijn het is toegestaan de in artikel 68, vijfde lid, van de wet genoemde handelingen te verrichten met in achtneming van communautaire maatregelen met betrekking tot de betrokken werkzame stof en voor zover het belang van de bescherming van mens en dier alsmede het milieu zich daar niet tegen verzet.

  • 6 Het college kan bij een besluit tot toelating de toelatingsduur beperken en nadere voorwaarden stellen waaronder voorwaarden inzake de gegevens:

    • a. die de aanvrager ieder jaar aan een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aan te wijzen instantie levert om te kunnen vaststellen dat de biocide dringend vereist is,

    • b. die de aanvrager ieder jaar levert om te voldoen aan artikel 36, derde lid, onderdelen a tot en met c, van het besluit,

    • c. inzake de administratie van de handel en het gebruik van de dringend vereiste middelen.

  • 8 Het college maakt een besluit omtrent toelating van een dringend vereist biocide op zijn website bekend.

  • 9 Het college trekt een besluit tot toelating van een dringend vereist biocide in en neemt een aanvraag tot een desbetreffend besluit niet in behandeling indien de toelating niet of niet meer dringend vereist is in de zin van artikel 10.6, eerste lid,

  • 10 Het college bepaalt bij ieder besluit inzake toelating van een dringend vereiste biocide hoe de voorschriften voor het gebruik van de biocide bekend worden gemaakt. Het college past daarbij artikel 2.21 op dienovereenkomstige wijze toe.

Artikel 10.8. Vierde fase werkprogramma gewasbeschermingsmiddelen en middelen voor biologische landbouw

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 10.9. Vereenvoudigde uitbreidingstoelating biociden

  • 2 Bij de ambtshalve vaststelling van de wijze van mededelen als bedoeld in artikel 31, vierde lid, van de wet kiest het college voor de wijze van mededelen van voorschriften voor de uitbreiding van de toepassing als bedoeld in artikel 126, zesde lid, van de wet uit een van de volgende mogelijkheden:

    • a. vermelding op de verpakking,

    • b. het in de verpakking opnemen van een bijsluiter, die de mededeling bevat, of

    • c. het overhandigen van een bijsluiter met de desbetreffende mededeling aan de gebruiker bij het verstrekken van de biocide.

Hoofdstuk 11. Intrekkingsbepalingen, wijzigingsbepalingen, overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 11.5. Wijziging van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

[Red: Wijzigt de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.]

Artikel 11.7. Wijziging van de regeling met de citeertitel Besluit organisatie VWA

[Red: Wijzigt het Besluit organisatie VWA.]

Artikel 11.9. Overgangsrecht College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 11.10. Overgangsrecht vergunningen en vakbekwaamheidsdiploma’s

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 11.10b. Toelating toevoegingstoffen

  • 1 Het college verleent een toelating voor een toevoegingstof als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, van verordening (EG) 1107/2009, indien de aanvrager aantoont dat de toevoegingstof geen formuleringshulpstof bevat, die in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009 is opgenomen.

  • 2 Het college herziet een toelating voor een toevoegingstof indien:

    • a. de nadere regels, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening (EG) 1107/2009 daartoe nopen, of

    • b. een toevoegingstof geheel of gedeeltelijk bestaat uit formuleringshulpstoffen die zijn opgenomen in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009.

Artikel 11.10c. Toelating met niet-goedgekeurde beschermstoffen en synergisten

  • 1 Een gewasbeschermingsmiddel kan worden toegelaten, hoewel het een niet goedgekeurde beschermstof of synergist bevat, als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a respectievelijk b, van verordening (EG) 1107/2009:

    • a. totdat een werkprogramma als bedoeld in artikel 26 van verordening (EG) 1107/2009 is vastgesteld, en

    • b. zolang de desbetreffende beschermstof of synergist in het werkprogramma is opgenomen.

  • 2 Het college beperkt de duur van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in het eerste lid tot een periode van vijf jaren na de vaststelling van het werkprogramma, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Het college herziet of wijzigt een toelating als bedoeld in het eerste lid naar gelang de ontwikkeling van het werkprogramma, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de hand van een besluit omtrent de desbetreffende beschermstof of synergist.

Artikel 11.12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De

minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Bijlage I. Communautaire maatregelen die de werking van de biociderichtlijn beperken.

1. Richtlijn nr. 65/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (PbEG L 22).

2. Richtlijn nr. 81/851/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 september 1981 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 317).

3. Richtlijn nr. 90/677/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1990 tot uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 81/851/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, en houdende aanvullende bepalingen voor immunologische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 373).

4. Richtlijn nr. 92/73/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de Richtlijnen nr. 65/65/EEG en nr. 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen (PbEG L 297).

5. Richtlijn nr. 92/74/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 81/851/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 297).

6. Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (PbEG L 214).

7. Richtlijn nr. 90/385/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (PbEG L 189).

8. Richtlijn nr. 93/42/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PbEG L 169).

9. Richtlijn nr. 89/107/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (PbEG L 40).

10. Richtlijn nr. 88/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma’s voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma’s (PbEG L 184).

11. Richtlijn nr. 95/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen (PbEG L 61).

12. Richtlijn nr. 89/109/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (PbEG L 40).

13. Richtlijn nr. 92/46/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk (PbEG L 268).

14. Richtlijn nr. 89/437/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1989 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten (PbEG L 212).

15. Richtlijn nr. 91/493/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van visserijproducten (PbEG L 268).

16. Richtlijn nr. 90/167/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG L 92).

17. Richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (PbEG L 270).

18. Richtlijn nr. 82/471/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte producten (PbEG L 213).

19. Richtlijn nr. 77/101/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1976 betreffende de handel in enkelvoudige diervoeders (PbEG L 32).

20. Richtlijn nr. 76/768/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (PbEG L 262).

21. Richtlijn nr. 95/5/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1995 tot wijziging van Richtlijn nr. 92/120/EEG houdende vaststelling van de voorschriften voor het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de algemeen verkrijgbare communautaire gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong (PbEG L 51).

22. Richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230).

Bijlage II. Richtlijnen die bij de beoordeling van een biocide onverminderd van kracht zijn

1. Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1979 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen (PbEG L 33).

2. Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1992 betreffende de invoer in en de uitvoer uit de Gemeenschap van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen (PbEG L 251).

3. Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (PbEG L 250).

Bijlage III. Beschermingsfactoren van persoonlijke beschermingsmiddelen

[Vervallen per 16-12-2011]

Bijlage IV. Beleidsregels intrekken bewijs van vakbekwaamheid

[Vervallen per 26-11-2011]

Bijlage V. Erkenning instanties die een bewijs van vakbekwaamheid verstrekken

[Vervallen per 26-11-2011]

Bijlage VI

A. Eindtermen voor onderwijs inzake het getuigschrift voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van houtrotverwekkende schimmel

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan de voor deze functie af te leggen theorie- en praktijkexamens:

  • a. de meest relevante dierplagen, voorkomend in en om gebouwen, alsmede de meest relevante houtrotverwekkende schimmels, voorkomend in gebouwen, herkennen en benoemen en kent de belangrijkste biologische kenmerken ervan;

  • b. de voorschriften en richtlijnen op het etiket van een biocide lezen, de beeldtaal interpreteren en systematisch zaken in naslagwerken opzoeken; daarnaast beschikt de kandidaat over kennis omtrent het werkingsmechanisme van de meest toegepaste toxicologische groepen;

  • c. blijk geven van voldoende kennis betreffende de benodigde apparatuur en hulpmiddelen en daar op de juiste wijze een optimale bestrijding mee uitvoeren;

  • d. per dierplaag en houtrotverwekkende schimmel de belangrijkste bestrijdingsmethoden, inclusief alles wat betrekking heeft op het weren van dierplagen, aangeven alsmede de methoden om het gebruik en de emissie van biociden te beperken; de kandidaat kan de benodigde hoeveelheid biocide berekenen en de spuitvloeistof of het lokaas gebruiksklaar maken;

  • e. de risico’s voor milieu, veiligheid en gezondheid van specifieke biociden en bestrijdingsmethoden herkennen, beoordelen en beheersen en de maatregelen ter voorkoming van risico’s voor milieu, veiligheid en gezondheid in acht nemen, zowel voor, tijdens als na het toepassen van een biocide;

  • f. omgaan met de voorgeschreven beschermingsmiddelen zoals adembescherming en beschermende kleding, teneinde op een veilige en verantwoorde wijze een bestrijding uit te voeren;

  • g. een bestrijding van knaagdieren of insecten in en om gebouwen uitvoeren met behulp van de daarvoor geschikte apparatuur en hulpmiddelen; de kandidaat kan omgaan met lege verpakkingen van biociden, kan middelresten veilig (doen) afvoeren en kan de gebruikte spuitapparatuur dagelijks onderhouden;

  • h. blijk geven van voldoende kennis betreffende de belangrijkste wet- en regelgeving op het gebied van dierplaag- en houtrotverwekkende schimmelbestrijding, betreffende de toelating van biociden in Nederland en betreffende hetgeen bij of krachtens de Woningwet is bepaald met betrekking tot dierplagen en de taken van de gemeenten daarin;

  • i. voorlichting geven omtrent bestrijdingen, waarbij de kandidaat kennis heeft van de belangrijkste zaken uit de communicatieleer die hiervoor van belang zijn; en

  • j. de projectmatige aanpak van grootschalige bestrijdingsprojecten herkennen.

B. Eindtermen voor het onderwijs inzake de verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel

Degene die in het bezit is van een getuigschrift voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van houtrotverwekkende schimmels en in aanmerking wil komen voor verlenging van het getuigschrift dat op het moment waarop de verlenging van kracht wordt niet ouder is dan vijf jaar, dient:

  • a. met goed gevolg deel te nemen aan de theorie- en praktijkexamens waarin de eindtermen, vermeld in onderdeel A van deze bijlage, worden getoetst of

  • b. aan te tonen dat hij in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum waarop de verlenging van kracht wordt:

    • met voldoende regelmaat in de praktijk als bestrijdingstechnicus dierplaag- en houtrotverwekkende schimmelbestrijding werkzaam is geweest,

    • deze werkzaamheden volgens de geldende regels heeft uitgevoerd, en met goed gevolg een voldoende aantal bij- of nascholingsopleidingen heeft gevolgd, zoals aangegeven door een instantie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, aanhef, van het besluit.

Bijlage VII. Eindtermen voor de opleiding tot Gassingsleider

A. Gassingsleider

De kandidaat moet blijk geven over de volgende kennis te beschikken:

  • 1. Achtergronden van het gassen:

    • Gassen

      • Uit kunnen leggen wat een gassing is en waarom een gassing wordt toegepast.

      • Weten waaraan een ideaal gas moet voldoen.

      • De begrippen sorptie, adsorptie, absorptie en desorptie kennen.

      • Weten welke gassen in Nederland zijn toegelaten.

    • Biologie

      • Weten tegen welke diersoorten gassingen worden toegepast.

      • De belangrijkste insecten(orden) kennen waartegen gegast mag worden.

      • De belangrijkste voorraadaantastende en houtaantastende insecten kennen.

      • Weten op welke wijze deze insecten de voorraden en hout aantasten en de schadebeelden herkennen.

      • Het begrip diapauze kunnen uitleggen.

    • Gassingstoepassingen

      • Weten bij welke soorten goederen en producten gassingen worden toegepast.

      • Importeisen gesteld door de EU en Nederland aan goederen en producten kunnen weergeven.

      • De fysosanitaire eisen van de EU op hoofdlijnen kennen.

      • De belangrijkste exporteisen in relatie tot het gassen kunnen benoemen die gesteld worden door de Verenigde Staten, Canada, Mexico, Australië, Nieuw-Zeeland en China.

    • 2. Wet- en regelgeving

      • Aan kunnen geven hetgeen de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoogt en regelt.

      • Het kernpunt van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan kunnen geven.

      • Aan kunnen geven wat de artikelen 71, 76, en 77 van de wet, de artikelen 30 en 31 van het besluit en de artikelen 6.1, 6.2, 6.4, 6.5, 6.6, 8.8 en 8.9 met bijbehorende bijlagen van deze regeling inhouden en regelen (waarschuwingssignaal, bewijs van vakbekwaamheid en melding toepassing methylbromide en fosforwaterstof).

      • Weten wat de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen regelt.

      • Enkele regels kennen over het vervoer van containers onder gas.

      • Weten wat de begrippen ‘algemene zorgplicht’ uit de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen betekent en ‘zorgplicht’ uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

      • Kennis hebben van:

        • Definities kennen van de begrippen:

          • gasmeetdeskundige,

          • ruimte,

          • meten en gasvrijverklaring

          • (zoals ze zijn opgenomen in de ontwerpregeling).

        • Eisen van vakbekwaamheid kunnen weergeven

        • Weten wanneer een container of ruimte betreden mag worden

        • Weten op welke gassen de gasmeetdeskundige moet meten onder de verschillende omstandigheden.

        • Weten hoe de gasmeetdeskundige moet handelen bij het aantreffen van gassen boven de maximaal aanvaarde grenswaarde.

        • De verboden handeling kennen wanneer waarschuwingssignalen en vermeldingen zijn aangebracht.

        • De regels m.b.t. het ontgassen kennen op de punten van:

          • afvangen van methylbromide,

          • afstandseisen,

          • hermeten en het verwijderen van restanten.

      • De regels gasvrijverklaring kennen voor wat betreft:

        • afgifte gasvrijverklaring,

        • het plaatsen etiketten op de container,

        • verwijderen van waarschuwingssignalen,

        • verwijderen van etiketten.

      • Weten hoe er moet worden omgegaan met de afgevangen methylbromide.

      • Kent de wijze van het voeren van een adequate administratie.

      • Kent de regels inzake melding aan de bevoegde directeur van de VROM-inspectie en weet hoe de melding verricht moet worden.

    • 3. Veiligheid, Gezondheid & Milieu

      • Enkele verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet van werkgever en werknemer kunnen weergeven.

      • Een aantal persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen opsommen, hun toepassing kennen en hun pictogrammen herkennen.

      • Adembescherming kunnen opdelen in afhankelijke en onafhankelijke adembescherming en verschillende soorten maskers kunnen benoemen.

      • De belangrijkste delen van een half- en volgelaatsmasker kunnen benoemen.

      • Weten hoe het masker onderhouden moet worden en welke aandachtspunten er zijn bij het gebruik van het masker.

      • Weten onder welke omstandigheden halfgelaatsmaskers, volgelaatsmaskers of perslucht gebruikt moet worden.

      • Kent de toepassing van de verschillende soorten filterbussen en het risico van het gebruik ervan.

      • Weet wat de termen LD-50 (LC-50), MAC-C-waarde en MAC-TGG-waarde betekenen en ze kunnen toepassen.

      • Het begrip gemengde toxiciteit onder de MAC-waarde kennen.

      • Weten wat de wettelijke grenswaarde van een stof inhoudt.

      • Kent de algemene gezondheidsaspecten met betrekking tot de relevante gassen (mond, huid, ademhaling).

      • Is bekend met het chemiekaartenboek en weet de belangrijkste stoffen te vinden.

      • Enige milieuaspecten kunnen opnoemen bij de toepassing van gassen als gewasbeschermingsmiddel of biocide.

      • Is bekend met explosiegevaar en de begrippen LEL, 10 % LEL en UEL.

      • Kent het verschil tussen Vol % en ppm.

    • 4. Methylbromide

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van methylbromide.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van methyl-bromide en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Kent de toelating in Nederland en is bekend met het toepassingsgebied.

      • Is bekend met het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kent de milieurisico’s bij de toepassing van methylbromide.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 5. Fosforwaterstof

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van fosforwaterstof.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van fosforwaterstof en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Kent de toelating in Nederland en is bekend met het toepassingsgebied.

      • Is bekend met het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 6. Sulfurylfluoride

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigen-schappen van sulfurylfluoride.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van sulfuryl-fluoride en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 7. Overige gassen

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide en zuurstof.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met de stoffen formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide (en zuurstof).

      • Kan de veiligheidsinformatiebladen van formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide (en zuurstof) interpreteren; vooral de relevante R- en S-zinnen zijn van belang.

      • 8. Meetapparatuur

        • Is bekend met de te gebruiken meetapparatuur en kent het onderscheid tussen meetbuisjes, sensoren, gaschromotografie en PID-meter.

        • Kent het toepassingsgebied van de apparatuur en kent de tekortkomingen van de apparatuur.

        • Is bekend met het onderhoud en calibratie van de apparatuur.

        • Is op de hoogte van de gevoeligheid van de apparatuur en de invloed van weersomstandigheden op de apparatuur.

      • 9. Meetstrategie

        • Weet hoe hij een meetstrategie moet opzetten en weet waar hij bij het opzetten van de strategie op moet letten.

        • Kent het begrip kruisgevoeligheid en weet in welke gevallen kruisgevoeligheid kan voorkomen.

        • Weet hoe hij de meetgegevens moet interpreteren.

        • Is bekend met de invloed van de weersomstandigheden op de meting.

        • Is bekend met herkenningstekens van gegaste ladingen en kan ladingdocumenten interpreteren.

        • Weet welke soorten ladingen veelal gegast worden.

      • 10. Rapportage, communicatie en gesprekstechniek

        • Weet hoe hij het gasvrijformulier moet invullen en weet wat de belangrijkste items van het formulier zijn.

        • Is in staat uit te leggen wanneer een container of bulklading gasvrij is of niet.

        • Weet hoe hij moet handelen in geval de container of bulklading niet gasvrij gegeven kan worden.

        • Kan omgaan met grenssituaties en neemt daarbij de juiste beslissingen.

        • Kan omgaan met conflicten en werken onder zekere druk.

      • 11. Cases

        • Is in staat een aantal relevante cases te interpreteren en uit te leggen wat de wijze van handelen van de gasmeetdeskundige moet zijn.

      • 12. Praktijk

        • Is in staat geheel zelfstandig gasvrijmetingen te verrichten aan containers en bulkladingen. Hij kan daarbij de meetstrategie die hij gebruikt uitleggen en kan op een juiste wijze de gasvrijverklaring invullen.

B. Gasmeetdeskundige

De kandidaat moet blijk geven van de volgende vaardigheden:

Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmaatregelen

De aanwezige documenten op de juiste wijze interpreteren

De veiligheid van de omgeving waarborgen

Gebruik maken van de juiste persoonlijke beschermingsmaatregelen

Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmaatregelen

De benodigde apparatuur op de juiste wijze gebruiken

De meters en gasbuisjes op de juiste wijze aflezen

Gebruik maken van de gebruiksaanwijzing behorend bij de gasbuisjes

Op de juiste wijze de resultaten van de metingen interpreteren

Goed gevolg geven aan de resultaten van de meting

Op juiste wijze de benodigde papieren invullen

Bijlage VIII. Opgaveformulier hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen

[Vervallen per 16-12-2011]

Bijlage IX. Uitgezonderde biociden

Stoffen en apparatuur als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de wet:

Ozon, dat op de plaats van toepassing wordt opgewekt door middel van daartoe bestemde apparatuur, valt niet onder de werking van deze wet.

Chloorverbinding die op de plaats van toepassing door een daartoe bestemd apparaat wordt gegenereerd uit natriumchloride, tenzij de toepassing is bestemd voor desinfectie van leidingen voor drinkwater voor mens of dier.

Bijlage X. Gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen of biociden

Gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 8.8 van deze regeling, zijn gewasbeschermingsmiddelen of biociden die één of meer van de volgende stoffen bevatten:

  • 1. middelen die ethyleenoxyde bevatten;

  • 2. middelen die methylbromide bevatten;

  • 3. middelen die fosforwaterstof bevatten;

  • 4. middelen die fosforwaterstof kunnen opleveren;

  • 5. middelen op basis van sulfurylfluoride.

Bijlage XI. Kennisgeving gassingen

Formulier kennisgeving

Verzenden aan het kantoor van de VROM-inspectie in de regio waar het middel wordt toegepast.

Algemeen:

Van dit formulier moet een situatieschets deel uit maken. De situatieschets kan op pagina 2 van dit formulier opgenomen worden.

Naam en adres gassing: ....

Begin voorbereiding: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Begin inbrengen gas: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Begin ontgassen: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Te gebruiken meetmethode voor afgifte gasvrijverklaring: ....

Aard en hoeveelheid van de te gassen produkten/goederen: ....

Bestemming van de te gassen produkten/goederen: .......

Aard van het object waarin de produkten/goederen worden gegast (gebouw, container, ruim van een schip, etc.): ....

Grootte van het object waarin gegast wordt: .... m

Te bestrijden plaag: ....

Gas:

Toe te passen gas: methylbromide/fosforwaterstof/sulfurylfluoride

Toe te passen type formulering (fosforwaterstof): pellets/zakjes/plates/strips/....

Toe te passen hoeveelheid gas (fosforwaterstof): .... g

Toe te passen hoeveelheid gas (methylbromide): .... kg

Naam, adres en telefoonnr. opdrachtgever: ....

Naam, adres en telefoonnr. uitvoerend bedrijf of dienst: ....

Afstand object tot woonbebouwing die gedurende de gassing bewoond wordt: .... meter

Afstand object tot werkplek, waar gedurende de gassing gewerkt wordt: .... meter

Bewijs van vakbekwaamheid gassingsleider.... (nr), geldig voor .... (toepassingscode) geldig tot ..-..-....

Hierbij verklaart ondergetekende dat het bovenstaande naar waarheid is ingevuld.

plaats: ....

datum: ....

tijdstip: .. uur

naam gassingsleider: ....

handtekening: ....

Situatieschets:

Adres gassing: ....

Begin voorbereiding: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Bijlage XII. Gasvrijverklaring

Formulier gasvrijverklaring

1. Te verstrekken aan de opdrachtgever.

2. Afschrift verzenden aan het kantoor van de VROM-inspectie in de regio waar het middel wordt toegepast.

Algemeen:

Adres ontgassing:

Begin ontgassen: - – (datum), …..uur (tijd)

Einde ontgassen: - – (datum), …..uur (tijd)

Gebruikte hoeveelheid middel:……kg.

Naam en toelatingsnummer gebruikte middel: ….. , N

Naam, adres en telefoonnummer opdrachtgever:…..

Naam, adres en telefoonnummer uitvoerend bedrijf/dienst:…..

Naam, adres en telefoonnummer gassingsleider/gasmeetdeskundige:………

Gebruikte meetmethode voor afgifte gasvrijverklaring:…..

Bewijs van vakbekwaamheid gassingsleider/gasmeetdeskundige:……(nr), geldig voor ….(toepassingscode)

geldig tot .. – .. – ….(datum)

Hierbij verklaart de ondergetekende, dat door middel van metingen aangetoond is dat er binnen het object geen methylbromide/fosforwaterstof/sulfurylfluoride aanwezig is hoger dan de gestelde waarden in het besluit tot toelating van het toegepaste middel en dat derhalve voldaan wordt aan de eisen van de gasvrijverklaring.

Plaats:

Datum;.. – .. – ….

Tijdstip:…..uur

Naam gassingsleider/gasmeetdeskundige:……..

Handtekening gassingsleider/gasmeetdeskundige

Bijlage XIII. Bestuurlijke boetes

Rij nr.

grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur ¹

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

A

2a wet ²

Algemene zorgplicht niet nakomen

1.000

500

250

¹ Omvat ook de houder van de toelating; in rij 40 te lezen als: fabrikant of zijn gemachtigde.

² Het desbetreffende artikel in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Deel B. overtredingen met gewasbeschermingsmiddelen

Rij

Grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

1.

23 EG ¹ en 19 wet

Een werkzame stof gebruiken die niet is toegelaten als gewasbeschermingsmiddel of niet is goedgekeurd als basisstof.

Nvt

2.000

500

2.

28, 1e lid EG en 20, 1e lid wet

Een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken

2.500

2.000

1.000

3.

20, 3e lid wet

Een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel voorhanden of op voorraad hebben

1.500

500

250

4.

20, 3e lid wet

Een niet toegelaten toevoegingsstof voorhanden hebben of op voorraad hebben

500

250

50

5.

20, 1e lid wet en 55 EG

Verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof

Nvt

1.500

500

6.

22, 1e lid wet

Een toegelaten gewasbeschermings-middel op de markt brengen terwijl de voorschriften en beperkingen niet op de juiste wijze op of aan of bij de verpakking zijn vermeld.

1.000

nvt

nvt

7.

22, 2e lid, wet

Een toegelaten gewasbeschermings- middel op de markt brengen of gebruiken, terwijl het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen niet aan de voorschriften voldoen.

1.500

1.000

500

8.

21 wet

Zaaizaad op de markt brengen of gebruiken dat is behandeld met een niet voor dat doel in een lidstaat van de Europese Unie toegelaten gewasbeschermingsmiddel

2.500

1.000

250

9.

20, 2e lid, wet en

49, 4e lid, EG

Met een gewasbeschermingsmiddel behandeld zaaizaad op de markt brengen in strijd met de etiketteringsregels

1.000

nvt

nvt

10.

52, 1e lid, EG

en

20, 1e lid, wet

Zonder vergunning voor parallelhandel een elders in de EU toegelaten gewasbeschermingsmiddel in Nederland brengen

500

500

50

11.

52, 5e lid, EG en

20, 1e lid, wet

In strijd handelen met uitvoeringsverordening en de daarin gestelde controle-eisen voor parallelhandel

250

250

50

12.

56, 1e lid EG en

20, 1e lid, wet

Nalaten relevante informatie over mogelijke schadelijke of mogelijk onaanvaardbare effecten te delen met het Ctgb

5.000,-

nvt

nvt

13.

56, 4e lid EG, en

20, 2e lid, wet

De jaarlijkse kennisgeving achterwege laten

500

nvt

nvt

14.

58, 1e lid EG en 20, 1e lid, wet

Een niet toegelaten toevoegingsstof op de markt brengen of gebruiken

2.000

1.000

250

15.

64 EG en 20, 1e lid, wet

Verwarrende verpakking van toevoegingsstof of gewasbeschermingsmiddel

2.000

nvt

nvt

16.

65, 1e lid EG en 20, 2e lid, wet

Onjuiste etikettering

2.000

nvt

nvt

17.

66, 1e, 2e en 4e lid, EG en 20, 2e lid, wet

Misleidende informatie geven over de gevaren van gewasbeschermingsmiddel voor mens, dier, plant of milieu of reclame maken voor niet toegelaten middelen

2.000

1.500

500

18.

66,5e en 6e lid, EG en 20, 2e lid, wet

Reclame maken mbv irrealistische illustraties of zonder te wijzen op de waarschuwingszinnen en -symbolen

     

19.

67 EG en 20, 2e lid, wet en 7.1, 7.3a, b, en c Rgb

Onjuiste of onvolledige administratie van gewasbeschermingsmiddelen

1.000

500

nvt

20.

54 EG en 37, 3e lid, wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, gesteld bij een ontheffing of erkenning voor proeven en experimenten

2.500

nvt

nvt

21.

53 EG en 38, 3e lid, wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, verbonden aan een vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel voor maximaal 120 dagen

1.000

1.000

500

22.

71 EG en 39 wet

In strijd met een tijdelijke beperking of tijdelijk verbod een gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken

5.000

2.500

500

23.

71, 1e lid, wet en 6.7, Rgb

Een gewasbeschermingsmiddel ontvangen of voorhanden hebben zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid

1.500

500

250

24.

71, 1e lid, wet en 6.7, Rgb

Een gewasbeschermingsmiddel gebruiken zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid

nvt

1.500

500

25.

73, 1e lid, wet

Een gewasbeschermingsmiddel voor professioneel gebruik op de markt brengen voor een klant die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1.500

nvt

Nvt

26.

73, 2e lid, wet

Een gewasbeschermingsmiddel, niet aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik, op de markt brengen ten behoeve van een gebruiker die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1.500

nvt

Nvt

27.

73, 3e lid, wet

Niet in staat zijn juiste voorlichting te geven aan klanten (professioneel)

500

nvt

nvt

28.

73, 4e lid, wet

en 7.4 Rgb

Niet in staat zijn juiste voorlichting te geven aan klanten (niet-professioneel)

500

nvt

Nvt

29.

74, 2e lid, wet en artikelen 7.1, 7.3a, b en c Rgb

Geen administratie voeren of een ondeugdelijke administratie voeren in de in artikel 74, tweede lid bedoelde situatie

500

250

Nvt

30.

74, 2e lid, wet en 7.3d, 2e lid, Rgb

Zonder papieren niet-toegelaten middelen vervoeren

500

nvt

nvt

31.

75, 1e lid, onderdeel c, wet en 7.3d, 1e lid, Rgb

Niet in Nederland toegelaten middelen niet apart opslaan van toegelaten middelen

500

250

nvt

32.

78, 2e lid, wet en 26, 1e lid Bgb

Geen deugdelijk gewasbeschermingsplan hebben

nvt

500

nvt

33.

78, 2e lid, wet, en 27, 1e lid, Bgb

Gewasbeschermingsplan is niet op eerste verzoek te tonen

nvt

50

nvt

34.

79 wet

Overtreding van een bij of krachtens amvb gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel

nvt

500

nvt

35.

80,1e lid, wet en 27a Bgb

Nabij oppervlaktewater of beschermingszones prioritair gevaarlijke stoffen gebruiken

nvt

1.000

500

36.

80,1e lid, wet en 27b Bgb

Gewasbeschermingsmiddelen niet minimaal gebruiken op of langs verhardingen of nabij oppervlaktewater of grondwater of waar kans op afspoeling bestaat

nvt

1.000

500

37.

80, 1e lid wet en 29, 1e lid Bgb

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen met een luchtvaartuig

nvt

1.500

1.500

38.

80, 1e lid, wet en 30 Bgb

Een gasvormig of gasvormend gewasbeschermingsmiddel in een besloten ruimte toepassen in afwijking van het bepaalde in artikel 30 Bgb

nvt

500

500

39.

80, 1e wet en

32 Bgb

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen in strijd met de melding

2.000

2.000

500

40.

80, 1e lid, wet, en Warenwet

besluit machines; artikel 2, 1e lid, juncto 3, 2e lid, dan wel 3a, 1e lid, sub a

Artikel 2, 2e lid, juncto 3, 2e lid, 5, 1e lid, sub a, b of c, dan wel 6c

Artikel 2, 3e lid, juncto art. 3a, 1e lid, sub b, c of d, dan wel . 3b, 1e lid, sub a, b, c of 2e lid

De machine voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voldoet niet aan de veiligheidseisen ter bescherming van het milieu.

1.000, dan wel 500 indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon minder dan 50 werknemers telt op de dag dat de overtreding is begaan.

   

41.

80, 1e lid wet

Een andere overtreding van een bij of krachtens a.m.v.b. gesteld voorschrift over het gebruik van voertuigen, vaartuigen, luchtvaarttuigen, apparatuur, technieken en materialen

Nvt

500

250

42.

80, 2e lid, wet en 32b, 1e lid, Bgb

Niet goedgekeurde apparatuur gebruiken

nvt

1.000

500

43.

80a, 1e lid, wet, en 27c, 1e en 2e lid, Bgb

Nabij scholen en creches e.d. een gewasbeschermingsmiddel gebruiken hoewel een redelijk alternatief beschikbaar is

nvt

500

500

44.

80a, 1e lid, wet, en 27c, 3e en 4e lid, Bgb

Nabij scholen en creches e.d. een vergiftig of zeer vergiftig gewasbeschermingsmiddel gebruiken zonder voorgeschreven melding

nvt

1.000

1.000

45.

80a,1e lid, wet, en 27d Bgb

Niet of onvoldoende waarschuwen tegen herbetreding

Nvt

500

nvt

46.

80a, 2e lid, wet en 32a Bgb

Verpakkingen op incorrecte wijze reinigen

nvt

500

nvt

47.

81 wet, en 11, 1e lid, dan wel 31, 1e lid, dan wel 32, 1e lid, Bgb

Zonder vergunning of melding of in strijd met voorschriften gesteld bij de vergunning of melding een middel toepassen

 

500

250

48.

81 wet en 11, 1e lid , 31, 1e lid en 32, 1e lid Bgb

Een verplichte melding als bedoeld in artikel 11, 31 of 32, Bgb op onjuiste wijze of te laat doen

nvt

250

250

49.

87, 6e lid, wet

In strijd met een gegeven aanwijzing of bevel handelen of nalaten

2.000

1.000

500

50.

115 wet

Overtreding van een voorschrift van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst

1.000

500

nvt

51.

118 wet

Overtreding van een vanwege communautaire wetgeving of besluiten gesteld (gewijzigd) voorschrift, voor zover niet reeds voorzien in de hierboven genoemde gevallen

1.000

500

250

¹ Het desbetreffende artikel in Verordening (EG) 1107/2009

Deel C, overtredingen met biociden

Rij nr.

Grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

52. 1

42 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Een werkzame stof op de markt brengen, voorhanden hebben of gebruiken, die niet tot de samenstelling behoort van een in Nederland toegelaten of geregistreerde biocide of niet is goedgekeurd als basisstof.

2.000

2.000

500

53.

43

Een niet in Nederland toegelaten of niet geregistreerde biocide op de markt brengen of gebruiken.

2.500

2.000

1.000

54.

43

Een niet in Nederland toegelaten of niet geregistreerde biocide voorhanden of in voorraad hebben.

1.500

500

250

55.

43a, 1e lid

Overtreding van een voorschrift of beperking voor het op de markt brengen of gebruik van een biocide.

2.000

1.500

500

56.

43a, 2e lid

Een toegelaten of geregistreerd biocide op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben, terwijl de gebruiksvoorschriften niet op de voorgeschreven wijze aan, op of bij de verpakking zijn vermeld.

1.000

250

50

57.

43a, 3e lid

Een toegelaten of geregistreerd biocide op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben, of gebruiken, terwijl het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen niet aan de voorschriften voldoen

1.500

1.000

500

58.

64, 2e lid

Niet alle beschikbare gegevens verstrekken aan het Ctgb ivm aanvraag proef of experiment

1.500

nvt

Nvt

59.

64, 4e en 5e lid

Overtreding van een voorschrift of beperking voor een ontheffing voor een proef of experiment met een biocide

2.500

nvt

Nvt

60.

64, 6e lid

Overtreding van bij de erkenning gesteld voorschrift inzake de verrichting van proeven en experimenten met betrekking tot een biocide

2.500

nvt

Nvt

61.

65, 3een 4e lid

een door de minister gesteld voorschrift of beperking verbonden aan een vrijstelling van een biocide voor maximaal 120 dagen overtreden

1.000

1.000

500

62.

67, 1e lid

Nalaten relevante informatie over mogelijk gevaarlijke gevolgen van een gebruik van een biocide te delen met het Ctgb

2.500,-

nvt

nvt

63.

67, 2e lid

In strijd met een tijdelijke beperking of tijdelijk verbod een biocide op de markt brengen, voorhanden hebben of gebruiken

5.000

2.500

500

64.

71, 1e en 4e lid, wet, en 17a, 1e lid, Bgb

Een biocide ontvangen of voorhanden hebben zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid, hoewel dat bewijs wel is voorgeschreven

1.500

500

250

65.

71, 1e en 4e lid, wet en 17a, 1e lid, Bgb

Een biocide gebruiken zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid, hoewel dat bewijs wel is voorgeschreven

nvt

1.500

500

66.

72, 1e lid

een niet in Nederland toegelaten biocide aanprijzen

2.000

1.500

500

67.

72, 2e lid

een biocide aanprijzen of aanbevelen in strijd met de voor het gebruik geldende voorschriften

2.000

500

500

68.

72, 3e lid

misleidende informatie geven over de gevaren van een biocide voor mens, dier, plant of milieu

2.000

1.500

500

69.

74, 1e lid, wet en artikelen 7.1, 7.3a en 7.3c Rgb

Geen of een ondeugdelijke administratie voeren bij het binnen Nederland brengen, de productie, de opslag of het vervoer van niet in Nederland toegelaten biociden in de in artikel 74, eerste lid, Wgb bedoelde situatie

500

250

nvt

70.

74, 3e lid, wet en 7.3d, 1e lid, Rgb

Niet in Nederland toegelaten biociden niet apart opslaan

500

250

nvt

71.

74, 3e lid, wet en 7.3d, 2e lid, Rgb

Zonder papieren niet-toegelaten biociden vervoeren

500

nvt

nvt

72.

75 wet en 24 Bgb

Onjuiste of onvolledige administratie van biociden

1.000

500

nvt

73.

75 wet en 25 Bgb

Biociden voor een ander toepassen of voorhanden hebben zonder een deugdelijke administratie als bedoeld in 25 Bgb

1.000

500

nvt

74.

78, 2e lid

Overtreding van een bij of krachtens a.m.v.b. gesteld voorschrift over de administratie van de wijze van gebruik van een biocide.

nvt

250

250

75.

79 wet

Overtreding van een bij of krachtens a.m.v.b. gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van biociden.

nvt

500

250

76.

80, 1e lid, wet en 29, 2e lid, Bgb

Een biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig, terwijl dat in het geheel niet is toegestaan

nvt

1.500

1.500

77.

80, 1e lid, wet, en 29, 3e lid, Bgb en 8.7 Rgb

In strijd met een of meer voorschriften een biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig

nvt

500

500

78.

80, 1e lid, wet, en 30 Bgb

Een gasvormig of gasvormend biocide in een besloten ruimte toepassen in afwijking van het bepaalde 30 Bgb

nvt

500

500

79.

80, 1e lid, wet

Een andere overtreding van een bij of krachtens a.m.v.b. gesteld voorschrift over het gebruik van voertuigen, vaartuigen, luchtvaarttuigen, apparatuur, technieken of materialen

nvt

500

250

80.

81 wet, en 14, 3e lid, dan wel 16, 1e lid, dan wel 31, 1e lid, dan wel 32, 1e lid, Bgb

Zonder vergunning of melding of in strijd met voorschriften gesteld bij de vergunning of melding een biocide toepassen

nvt

500

250

81.

81, wet en 14, 3e lid, 16, 1e lid, 31, 1e lid, en 32, 1e lid Bgb

Een verplichte melding op onjuiste wijze of te laat doen

nvt

250

250

82.

87, 6e lid, wet

In strijd met een gegeven aanwijzing of bevel handelen of nalaten

2.000

1.000

500

83.

115 wet

Overtreding van een voorschrift van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst

1.000

500

nvt

84.

118 wet

Overtreding van een vanwege communautaire wetgeving of besluiten gesteld voorschrift, voor zover niet reeds voorzien in de hierboven genoemde gevallen

1.000

500

250

Bijlage XIV. Beleidsregel voor het criterium landbouwtechnisch doelmatige, geïntegreerde teelt

Het criterium van een landbouwtechnisch doelmatige geïntegreerde teelt is als volgt nader uitgewerkt:

Een gewasbeschermingprobleem wordt als knelpunt gezien als het totale pakket van maatregelen ertoe leidt dat:

  • a. de teler op voorhand vanwege het knelpunt de afweging maakt dat het niet meer aantrekkelijk is om met een teelt te starten;

    Voorbeeld: Een teler durft een contract niet aan te gaan omdat door het ontbreken van een herbicide hij verwacht niet de goede kwaliteit (vrij van bepaalde onkruidzaden) te kunnen oogsten;

  • b. er een reële kans is dat een teler tijdens de teelt besluit dat het niet loont om de teelt te oogsten.

    Voorbeeld; De onkruiddruk in een gewas is zo hoog geworden dat een teler besluit om het gewas maar om te ploegen. De extra kosten van arbeidsinzet worden niet goedgemaakt door de geldopbrengst van het geoogste product;

    Voorbeeld: Het loont niet meer het product te oogsten omdat het inmiddels is verrot of omdat uitsorteren van het aangetaste product niet lonend is.

  • c. het product door kwaliteitsverlies in een heel ander marktsegment met een heel andere prijs valt;

    Voorbeeld: Pootaardappelen worden als consumptieaardappelen afgezet (bijvoorbeeld door virusaantasting)

    Voorbeeld 1: Appels zijn door schurft aangetast waardoor de kwaliteit zodanig is dat de appels alleen nog verwerkt kunnen worden tot appelmoes

    Voorbeeld 2: De conservenerwten worden als droge erwten geoogst door de aanwezigheid van onkruidzaden (zwarte nachtschade)

    Voorbeeld 3: De productkwaliteit is zodanig aangetast dat het product niet meer in de beoogde kwaliteitsklasse kan worden afgezet (verschuiving van grotendeels klasse I naar grotendeels klasse II). Een verschuiving van bijvoorbeeld 80% in klasse I naar 70% in klasse I wordt niet als knelpunt beschouwd, het gaat dus om een verschuiving van waar het grootste deel van de oogst in valt.

  • d. het de vraag is of van een teler redelijkerwijs gevergd kan worden om bepaalde preventieve of niet-chemische maatregelen te nemen als daarmee investeringen zijn gemoeid. Dit wordt als volgt beoordeeld:

    Als de meerderheid van de bedrijven een bepaald werktuig of installatie heeft, wordt ervan uit gegaan dat dit de normale situatie is.

    Voorbeeld: als de meerderheid van de bietentelers een schoffelbalk heeft ter bestrijding van onkruiden gaan we er van uit dat dit de normale situatie is. In het geval een teelt op verschillende bedrijfstypen plaatsvindt, wordt dit per bedrijfstype bekeken. Extra kosten voor duurder zaaizaad, monstername, een abonnement op een waarschuwingssysteem, etc. vormen geen reden om een probleem als knelpunt te benoemen.

In bovenstaande omschrijving word met ‘de teler’ niet bedoeld de individuele teler, maar de telers als groep. Bij ‘de teler’ gaat het om een modern, geïntegreerd bedrijf, en niet om een onderneming die er ‘geen zin in heeft’ om bepaalde maatregelen te treffen.

Mocht deze uitwerking van het criterium landbouwkundige doelmatigheid in bepaalde gevallen niet afdoende zijn om te bepalen of een probleem een knelpunt is, dan bespreekt de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de hand van deze gevallen met de partijen in het Convenant Duurzame gewasbescherming hoe hiermee om te gaan.

Bijlage XV. Beoordelingsmethoden biociden

Deel A bevat de op grond van artikel 12, tweede lid, Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, aangewezen richtsnoeren.

Deel B bevat de nationale beoordelingsmethoden die de Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op grond van artikel 12, eerste, derde of vierde lid, Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden hebben aangewezen.

Deel A: richtsnoeren

Algemeen

Technical Notes for Guidance in support of the directive 98/8/EC of the European Parliament and the council concerning the placing of biocidal products on the market. Principles and practical procedures for the inclusion of active substances in annexes I, IA and IB. (TNsG on Annex I inclusion) Final draft. (2002)

Technical Guidance Document in support of the directive 98/8/EC concerning the placing of biocidal products on the markets. Guidance on data requirements for active substances and biocidal products. (TNsG on data requirements) Final draft version 4.3.2 (2000).

Technical Notes for Guidance in support of the directive 98/8/EC of the European Parliament and the council concerning the placing of biocidal products on the market. Common principles and practical procedures for the authorisation and registration of products. (TNsG on product evaluation). Ver 10.0 Final draft (2002)

Manual of decisions for implementation of directive 98/8/EC concerning the placing on the market of biocidal products.

Technical Guidance Document on Risk Assessment in support of the Commission Directive 93/67/EEC on risk assessment for new notified substances, the Commission Regulation (EC) N0. 1488/94 on risk assessment for existing substances, published in 1996 and Directive 98/8/EC of the European Parliament and of the Council. European Communities (2003).

Revision of chapter 6.2 (Common principles and practical procedures for the authorisation and registration of products) of the TNsG on product evaluation, and a revision of chapter 10 (Assessment for the potential for resistance to the active substance) of the TNsG on annex I inclusion, EU 2009. Additional guidance on: TNsG on data requirements, part A, chapter 2, point 4, Analytical methods for detection and identification and part B, chapter 2, point 4 Methods of identification and analysis, EU 2009.

Werkzaamheid

Technical notes for guidance on product evaluation. Appendices to chapter 7 Product Type 14. Efficacy evaluation of rodential biocidal products. (2009)

Fysische/chemische eigenschappen

Draft –Technical Notes for Guidance on the assessment of technical equivalence of substances regulated under Directive 98/8/EC. Version 4.

Technical notes for guidance on the assessment of technical equivalence of substances regulated under Directive 98/8/EC, 2009. c.In het subonderdeel Milieu:

Humane toxicology

User guidance. Human exposure to biocidal products. version 1 (2004).

Additional Guidance for Exposure during manufacture (2006)

Human exposure to biocidal products : Technical notes for guidance. (2008)

Milieu

EUSES 2.1. http://ecb.jrc.ec.europa.eu/euses/

Environmental effects assessments for biocidal active substances that rapidly degrade in environmental compartments of concern. EU, 2009.

Deel b: nationaal aangewezen methodieken en modellen

Referentie

Algemeen

Werkzaamheid

College (2008) Nadere specificering beoordeling werkzaamheid van desinfectantia voor drinkwater.

Humane toxicologie

Hakkert, B.C. (2001). – Occupational risk assessment of pesticides – Method used in the Netherlands for the setting of Acceptable Operator Exposure Levels. TNO-report V4245.

Bremmer et al. Pest control products factsheet, to assess the risk for the consumer. RIVM 2002. Report 613340003/2002. (Nederlandse versie - Rapport 613340002/2002).

H.J. Bremmer et al. Pest control products factsheet. To assess the risks for the consumer (2006) Updated version for ConsExpo 4. RIVM report 320005002.

Van der Jagt, K. E. en S. Dekkers (2002) Advies met betrekking tot het gebruik op de werkplek van ABC #4 antifouling een middel op basis van koper(I)oxide. TNO-rapport 02-025-H-353.

R. Gerritsen-Ebben et al. (2007) Effective personal protective equipment (PPE). TNO report V733.

L.CH. Lodder et al. Disinfectants products factsheet. To assess the risks for the consumer( 2006). RIVM report 320005003.

J.G.M. Engelen et al. (2007) Non-food products: how to assess children’s exposure. RIVM report 320005005.

Milieu

RIVM, VROM, VWS (1998). USES 2.0, the Uniform System for the Evaluation of Substances.

National Institute of Public Health and the Environment (RIVM), Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM), Ministry of Health, Welfare and Sport (VWS), The Netherlands. RIVM report 679102044

Ctb (2005) Tijdelijke beoordelingsmethodiek drinkwatercriterium1

College (2009) Metabolieten

MAMPEC 2.5 http://delftsoftware.wldelft.nl/

College (2009) Combinatietoxicologie

Bijlage XVI. Reductie bedoeld in artikel 3.7a

 

Bacterie

log reduction

Bacteriespore

log reduction

Gist

log reduction

Schimmel

log reduction

Virus

log reduction

Productgroep

Pt 2. Desinfecterende middelen voor privé gebruik en voor de openbare gezondheidszorg en ander biociden

5

3

5

4

4

Pt 3. Biocide voor veterinaire hygiëne doeleinden

4

1

4

3

4

Pt 4. Ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders

5

3

4

4

4

  1. Voor verhardingen. ^ [1]
Naar boven